N#. 10480.
Maandag 33 April.
A". 1894.
(Deze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Kikeriki.
trouwen.
Feuilleton.
IN BLOEI GEKNAKT.
- t
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURABT:
Yoor Leiden per 3 maanden. f 110.
1.40.
0.05.
Franco per post -.
Afzonderlijke Nommers
PRIJS DER ADVERTEBTIEN:
Van 1-6 regels f 1.05. Iedere regel meer/' 0.17 j. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
Aan de Abonné's daarop, wordt by dit
nommer verzonden No. 31 van Kikenki.
In April aanteekenen, in de Meimaand
trouwen. Dat doen er jaariyks honderden. L)e
ambtenaren van den burgerlijken stand, de
predikanten en de pastoors, de huurkoetsiers
en de bruidsuikerverkoopers, alsmede de bloe
misten, hebben het in dezen tyd verbazend druk.
Met I Mei gaat de huur van het huisje in
en, als het kooitje klaar is, moet er ook een
vogeltje wezen.
Allen, die gaan trouwen, hebben er zeker
wel goed over nagedacht, wat zy gaan doen.
Och, dat briefje van het Stadhuis is gauw
genoeg gehaald, maar dan komen de plichten
en de zorgen.
Gy hebt wel eens gehoord van de „witte
broodsweken", dien korten tijd, „als de speel
man op het dak zit." Welnu, wie ten huwelijk
gaat, moet zorgen dat de wittebroodsweken
niet voorbijgaan en dat die speelman niet
verdwijnt.
Daarvoor heeft men noodig: lo. liefdevoor
elkander; 2o. liefde voor elkander; 3o. liefde
voor elkander.
Een eentonig recept, maar inderdaad het
eenige cement, waardoor een huis goed bljjft
bestaan.
Als g\j elkander liefhebt, dan gaat ge aller
eerst geen onberaden stap doen. Even onbe
raden als de mensch is, die een toren gaat
bouwen, zonder de kosten te berekenen, even
onberaden handelen de jongeling en het
meisje, die ten huwelijk gaan, zonder te zamen
deugdelijk te hebben overlegd of zjj hebben,
wat voor het instandhouden van het huisgezin
noodig is.
In den eersten tijd ls de behoefte niet zoo
groot; waarschijnlijk is het week- of maand
geld juist voldoende; wijl men bovendien een
tamelijk goed uitzet heeft medegebracht, be
hoeft in bet eerste jaar ook niets te worden
besteed aan de herstelling of vernieuwing
van kleerenkast en meubilair; maar wie ten
huwelijk gaat, moet er op rekenen dat kleine
gasten, die eene plaats komen vragen aan
den disch, zich wellicht aanmelden zullen en
dat zij natuurlijk tot verhooging van uitgaven
zullen dwingendat ziekten kunnen komen
en dat bovendien, hoe goed het uitzet nu ook
wezen moge, nu eens eene nieuwe japon en
dan woder eene nieuwe jas zal noodig zijn.
Als men elkander liefheeft, wordt de in
richting van het huishouden zóó berekend,
dat men van het inkomen wat overhoudt, om
te dienen voor den kwaden of ouden dag. Als
dat niet kan, moet men het trouwen maar
wat uitstellen, totdat eene eenigszins betere
positie is verkregen. Men heeft elkander
niet lief, als men vooruit berekenen kan, dat
over een jaar of wat de stoffelijke zorgen
zóó groot worden, dat men die met het
weekgeld niet alleen niet meer weet te dekken,
maar dat men of schulden moet maken, öf
op een slof en een klomp moet loopen.
Geen onberaden huwelijk, noch wat gelde
lijke zaken betreft, noch wat betreft de ge
zondheid! Op den huwelijksdag moeten de
aanstaande echtgenooten gezond zijn; een hu
welijk, gesloten tusschen twee menschen, die
de eene of de andere physischo kwaal hebben,
leidt tot allerlei ongeluk; indien men elkander
liefheeft, zal men eerst zoo mogelijk genezing
zoeken en, indien deze niet te vinden is, uit
liefde, weigeren het huwelijk aan te gaan.
Het is goed, ter waarschuwing, maar eens
te zien wat droeve gevolgen onberaden huwe
lijken al hebben doen ontstaan. Een groot
deel van de stoffelijke en geestelijke ellende
in de menschen maatschappij is daaraan te
wijten.
Maar onberaden is ook het huwelijk, als
men elkander niet van harte bemint. Gij moet
u tot dat meisje niet aangetrokken gevoelen,
omdat het zoo'n lief gezichtje heeft of zoo
aardig kan pratengij moet dien jongen niet
tot man begeeren, omdat zijn kloek uiterlijk
of zijne fijne kleedij u aantrekt, uit zulk
eene neiging komt bijna nooit een gelukkig
huwelijk voort. Man en vrouw moeten reeds
vóór den trouwdag in elkander iets te bewon
deren hebben van beteren aard; karakter
trekken moeten zy in elkander hebben ont
dekt, die te pryzen zyn; het gebouw der
liefde kan alleen op dien grondslag stevig
worden opgetrokken.
Dan kan het tegen een stootje; rekent er
maar op, dat, als gy zoo altyd met elkander
omgaat, er onwillekeurig ook trekjes voor
den dag komen, die vroeger zich niet zoo
openiyk vertoonden. Vele echtgenooten vallen
dan elkander tegen en als dat eenmaal ge
dacht of gezegd wordt, is het met de sympa
thie gedaan. Maar als gy nu ook elkander
liefhebt om menige goede zyde in het karakter,
dan zult gy samen uw best doen om het
leeiyke weg te nemen, elkaar daarby helpen
en het zal u belden medevallen, hoe flink gy
van elkander leeren kunt. Dat is het werk
der liefde, dat met den eersten huweiyksdag
eerst recht begint.
Trouwen is zich wyden uit liefde aan het
8toffelyk on geestelyk welzyn van man en
vrouw; wie dat niet bedoelt, heeft het aan
zichzelven te wyten, dat na 6 weken de speel
man op het dak zegt: „Ik behoor hier niet
thuis". Maar wie het doet, maakt van zyn
huweiyk een rozenband, van zyn huis een
hemel, hy is steeds meer dankbaar, omdat
hy dien stap deed.
Bruiden en Bruidegoms, hebt elkander
maar hartelyk lief! (N. v. N.)
Leiden, 21 April.
Commissarissen van de Stedelyke Gas
fabriek dragen, ingevolge art. 2 van de Ver
ordening van den 14den Mei 1858, houdende
Reglement op het beheer en bestuur der
Stedelyke Gasfabriek te Leiden, laatsteiyk ge-
wyzigd den 29sten December 1887, voor eene
benoeming van een Commissaris, in plaats
van dr. P. J. Kaiser (aftredend) voor het
volgend dubbeltal: dr. P J. Kaiser (aftredend)
en den heer P. L C. Driessen.
Onder overlegging van dit rapport deelen
B. en Ws. den gemeenteraad mede dat inge
volge art. 3 van het Reglement aan het voor
gedragen dubbeltal door hen worden toegevoegd
de Raadsleden W. F. Verhey van Wyk en
W. Pera, met voorstel om alsnu tot eene be
noeming over te gaan.
Aan den gemeenteraad leggen B. en Ws.
over de 6tukken betreffende het verzoek 7an
dr. C. J. Van Ketwich, om ontslag uit de
betrekking van regent van het Heilige Geest-
of Arme Wees- en Kinderhuis, onder mede-
deeling dat er by hen tegen de inwilliging
van het verzoek geene bedenkingen bestaan.
Zy geven daarom in overweging aan dr.
C. J. Van Ketwich op de meest eervolle wyze
uit do genoemde betrekking ontslag te ver-
leenen, onder dankbetuiging voor de vele en
gewichtige diensten, gedurende byna 12 jaren
belangloos in de genoemde hoedanigheid aan
de gemeente bewezen.
Onder overlegging van de betrekkelyke
stukken geven B. en Ws. in overweging aan
mr. F. Was op diens verzoek, naar aanleiding
zyner benoeming tot burgemeester, eervol
ontslag te verleenen als Curator van het
Gymnasium, onder dankbetuiging voor de
diensten, door hem in deze betrekking aan het
Gymnasium bewezen.
Na overleg met de Commissie van Fabri
cage geven B. en Ws. in overweging aan G.
C. Vis, te Leiden, tot wederopzeggens vergun
ning te verleenen om eene brug voor voet
gangers te leggen aan do Heerensingelsloot
voor zyn perceel aan de Prinsenlaan No. 2,
kadastraal bekend gemeente Leiderdorp Sectie
A No. 1773, onder voorwaarde:
lo. dat eene jaarlyksche recognitie worde
betaald van oen gulden;
2o. dat alle schade aaii do bermen door de
gemeente voor rekening van adressant worde
in ordo gemaakt;
3o. dat het werk worde uitgevoerd onder
toezicht van den Gemeente Architect en op
adressants terrein geenerlei inrichting worde
gemaakt, waardoor de sloot kan worden ver
ontreinigd;
4o. dat adressant daags vóór den aanvang
der werkzaamheden aan den Gemeente-Archi
tect daarvan schrifteiyk kennis geeft;
5o. dat de vergunning vervalt, indien niet
binnen 3 maanden daarvan gebruik is gemaakt.
Na ingesteld onderzoek is ook gebleken dat
geen bezwaar bestaat tegen do inwilliging van
een verzoek van A. Jansen, zoodat B. en Ws.
in overweging geven aan adressant vergunning
te verleenen tot bot leggen van eene stoep
voor zyn huis in de Rijnstraat No. 5, mits
de breedte van 95 centimeters niet te over-
schryden en niet meer dan 5 centimeters boven
de straat te leggen.
In het belang van de straatbesproeiing
wordt de aanschaffing van een zoogenaamden
slangenwagen met 25 meter slang noodig
geacht, vermits by het gebruiken van de
gewone brandslangen voor dit doel deze
slangen, blykens de ondervinding, aan te groote
slytage ondovhevig zyn, waardoor belangryke
kosten voor herstel het gevolg zyn, terwyl
door hot gebruik maken van een wagentje
als bovenbedoeld het over de straat slepen
van de slangen wordt voorkomen.
B. en Ws. geven den Raad mitsdien in over
weging te besluiten tot aanschaffing van oen
slangenwagen met 25 meter slang, waarvan
de kosten zullen bedragen 300, welke gel
den gevonden kunnen worden uit Yolgn. 89
der begrooting, onderhoud van straten en
pleinen.
Zich vereenigende met het advies van
den heer Stadsvroedmeester op het verzoek
van de weduwe C. Omvlee, geb. Bastiaantje
Van Velzen, om continuatie in hare betrek
king van Stadsvroedvrouw, geven B. en Ws. in
overweging de adressante wederom voor den
tyd van driejaren in de genoemde betrekking te
bestendigen.
Er bestaan geene bedenkingen tegen de
inwilliging van het verzoek van mejuffr. S.
M. Prins, om, wegens aanstaand huweiyk,
ontslag uit hare betrekking van derde onder
wijzeres aan de school van de 3de klasse
No. 4, zoodat B. en Ws. in overweging geven
haar dat ontslag eervol te verleenen en inge
volge haar verzoek met ingang van 1 Juni 1894.
Naar aanleiding van het desbetreffend
verzoek van den heer A. D. Hakkenberg deelen
B. en Ws. mede dat de zoon van adressant
op het eind van Maart de Hoogere Burgerschool
voor Jongens heeft verlaten, ten einde zich
voor hei door hem gekozen vak te bekwamen.
Zy geven mitsdien in overweging aan
adressant vrystelling of terugbetaling van
schoolgeld te verleenen voor zyn zoon, vroeger
leerling der Hoogere Burgerschool voor Jongens,
over het laatste kwartaal van den cursus
1894/94.
Ter vervulling van de vacature van
tweeden onderwyzer aan de school 3de klasse
No. 1, ontstaan ten gevolge van het by Raads
besluit van 15 Maart jl. aan den heer V. Van
Dovere» verleend eervol ontslag, bieden Burg.
en Weths. eene voordracht aan ter benoeming
van een tweeden onderwyzer aan de genoemde
school, op eene jaarwedde van 700.
De voordracht is opgemaakt in overleg met
den arrondissements schoolopziener, na inge
wonnen bericht van het Hoofd der school, en
als volgt samengesteld: lo. W. A. Kriest,
derde onderwyzer aan de school 3dekl.No. 1;
2o. D. C. Schuit, derde onderwyzer aan de
school 3de kl. No. 3en 3o. J. Lokker, derde
onderwyzer aan de school 3de kl. No. 1.
Door het bestuur der Dames Zangver
eeniging „Es Moll" is aan de vereeniging
„Liefdefonds" alhier do som van 90 ter
hand gesteld, als opbrengst van het 11. Dins
dag door „Es-Moll" gegeven concert ten voor-
deele van de vereeniging „Liefdefonds." In
aanmerking genomen de niet te ruime op
komst van het publiek op dit concert, mag
deze 6om nog vry aanzienlyk genoemd worden,
Tot voorzitter van het bestuur van den
Veender-polder te Woubrugge is met 96 van
de 116 uitgebrachte geldige stemmen herko
zen de heer D. Molenaar. De heer H. Straat
hof vereenigde er 20 op zich.
Het grasgewas op de gemeentewegen te
Woubrugge, in 6 perceelen, is publiek ver
huurd voor 386,50 voor het loopende seizoen.
Do perceelen 1 en 2 (de weg van het dorp
tot Afwegen) brachten 160 en de perceelen
3—5 (de weg van Afwegen tot Hoogmade)
137.50 op, do 's-Molenaaraweg, het 6de per
ceel, f 89. De opbrengst is alzoo minder dan
in 1893.
De rekening van den Veender-polder te
Woubrugge, over 1893, is vastgesteld aan
inkomsten op ƒ1571.075, aan uitgaven oj
/1193.425, batig saldo 377.66; de begroo
ting voor 1894 aan inkomsten en uitgaven
tot een geiyk bedrag van f 1667.12c, de omslag
voor 1894 op ƒ1 per Hectare.
Het gras en rietgewas, benevens de jacht
en visschery, van den Oudendykschon en Pias-
polder te Woubrugge, is voor 1894 publiek
verhuurd voor f 893.50. De perceelen 1—8,
grasgewas, brachten ƒ12, ƒ34.50, f 38.50,
ƒ113, f39.50, ƒ156, f 287.50 en 35 op;
perceel 9, het rietgewas, 35; do perceelen
10 12, grasgewas, 46, ƒ16 en ƒ49; het
jachtrecht 28, de visschery 3.50.
Voor het akte-examen L. O. is geslengd
de heer P. Schaap, te Noordwyk.
De heer C. Plug, predikant der Ned.-
Herv. gemeente te Katwyk aan Zee, hoeft
voor het beroep te Kaag, onder Alkomade
bedankt.
Nadat vooraf aan het sterfhuis een ïyk-
dienst was gehouden, waarby ds. Gheel
Gildemeester voorganger was, werd gisteren
op de Algemeene Begraafplaats te 's-Gravenhage
het stoffeiyk overschot van den heer A. baron
Sloet van Oldruitenborgh, kamerheer in
buitengewonen dienst van wyien Z. M. den
Koning, in het familiegraf by gezet. Verschil
lende personen uit de hoogste standen hadden
zich op de begraafplaats vereenigd.
Volgens een hier te lande ontvangen
telegram uit Buitenzorg is de 1ste luit. der
koloniale reserve S. A. Dryber bevorderd tot
kapitein.
In het kiesdistrict Haarlemmermeer wordt
door invloedryke liberale kiezers eene beweging
op touw gezet, om de candidatuur te steunen
van den heer G. B. 't Hooft, anti-revolutionnair
en voorstander der kieswet.
De liberale kies vereeniging aldaar, die b'j do
eerste stemming mr. H. Ph. De Kanter can-
dideerde, heeft besloten by do aanstaande
herstemming de candidatuur van den heet'
F. J. M. A. Reekers te steunen.
In eene te Brielle gehouden vergadering
van kiezers trad als spreker op de heer G.
Hoetink, van 's-Gravenhage, die 't kiesrecht-
vraagstuk besprak en de candidatuur van
mr. G. J. Goekoop ten slotte aanbeval.
Tegen den spreker werd lang en breed ge
debatteerd door den heer mr. A. KerdQk,»
alsmede door den heer Heldt.
Beide heeren werden door den heer Hoetink
beantwoord.
Verscheidene liberalen in het hoofdkies
district Breukelen zullen, naar aan de „N. R. O."
van daar gemeld wordt, krachtige pogingen
aanwenden om do verkiezing van dr. Schaepman
te bevorderen.
44)
„Welzeker, lieve," antwoordde do vorstin
vriendelyk. „Ikzelve heb helaas nooit de weelde
gekend, die gy smaken zult; my dunkt, dat
het vooruitzicht op het bezit van zulk een
wezentje u koud zal laton voor alles, wat daar
niet mede in betrekking staat. Ik wil byvoor-
beeld wedden, dat ge zooeven dat vrooiyk ge
zelschap zonder eenig gevoel van jaloezie heen
zaagt ryden?"
Laura bloosde; zy schaamde zich, dat zy
niet volmondig kon beamen, wat de vorstin
meende zoo zeker te weten. Daarop begaven
de beide dames zich naar beneden en eenige
oogenblikken daarna waren zy geheel verdiept
in de aanschouwing van een ontelbaar aantal
kleertjes, die door Laura met trots aan de
vorstin getoond werden. De tyd voor het
diner was dddr, voordat zy er aan dachten.
Na afloop daarvan kwam het rytuig voor
en de vorstin steeg met Laura in, om oenige
reeds lang uitgestelde armenbezoeken te gaan
maken.
Het was een egenaardig genoegen voor
die statige vrouw om zelve in de hutten der
armen te gaan. Z\j bewonderde Laura's tact,
om, zonder ongeduldig te worden, die soms
ellenlange verhalen aan te hooren. „Ik heb,
in Holland zynde, geleerd, dat de armen myne
naasten zyn," antwoordde zy, „en ik ver
plaats my steeds zooveel mogelyk in hun
toestand. Het spyt my werkeiyk, dat ik niet
meer tyd en gelegenheid heb, hun een bezoek
te brengen, maar dat is waariyk goheel buiten
myne schuld."
„Het is myn voornemen," zeide de vorstin,
„om, wanneer ik in L. terug zal zyn gekomen,
uw voorbeeld te volgen, en niet alleen door
berichten omtrent den toestand der huisge
zinnen op de hoogte te worden gehouden,
maar persooniyk hen te bezoeken. Ik geloof
dat men op die wyze het best de philanthropic
zal kunnen beoefenen."
De avond begon reeds te vallen, toen het
rytuig de slotbrug overreed. Nadat zy zich
naar de gezellig verwarmde en goed vorlichte
receptiezaal begeven hadden, wachtten zy met
ongeduld de terugkomst van het gezelschap
af. Het geduld der dames zou echter op zware
proef gesteld worden, want eerst te acht
uren vernam men het zoo langverwachte
hoorngeschal.
Toen de vroolyke jachtstoet het slot ver
laten had, reed de vorst, met Hulda aan
zyne zyde, in de voorhoede. Hy was in eene
opgewekte stemming en merkte niet op, dat
zyne begeleidster weinig antwoord gaf op de
haar gedane vragen, maar steeds onrustig
om zich heen staarde.
Toen hy een eindweegs voortgereden had,
kwam de opperjachtmeester den vorst iets
vragen, en Hulda nam dit oogenblik waar,
om snel naar Von Sehnwitz toe te gaan.
Deze nam weinig notitie van hare tegenwoor
digheid. Hy bleef zwygend naast haar ryden
en gunde haar geen enkelen blik.
Eindeiyk kon zy zyne stugheid niet langer
verdragen en zeide: „Wat scheelt u toch,
werkt deze verrukkoiyke omgeving zoo ver
stommend en nederdrukkend op u?"
„Het tegendeel is waar," antwoordde Von
Sehnwitz op koelen toon, „maar Tallyrand
zeide immers: „De spraak is den menschen
gegeven, om hunne gedachten te verbergen."
Welnu, ik heb niets te verbergen en daarom
spreek ik niet."
„Zeer beleefd," mompelde Hulda; „gy zegt,"
vervolgde zy spottend, „niets te verbergen
te hebben, maar hebt ge ook niets te open
baren
„Er is een dichter der oudheid," antwoordde
Von Sehnwitz, die gezegd hoeft: „Er is geen
gezegde meer, dat al niet vroeger gezegd is,"
en daar ik niet van herhalingen houd, heb
ik de voorkeur aan het zwygen gegeven."
„Nu, ge zyt een beminneiyk gastheer, dat
moet ik zeggen," zeide de vorst, die zich op
dit oogenblik by hen voegde, „maar," ver
volgde hy, toen Huida's telganger opeens een
zy sprong maakte, „waar gaat gy heen, freule?"
„Ik rukte zeker te hard aan den teugel,"
zeide Hulda met bevende stem. Zy was vuur
rood van drift geworden by het vernemen
van Von Sehnwitz' onbeleefde woorden.
„Ach, myn waarde," zeide de vorst. „Ik
meen dat wy nu ver genoeg het bosch in
zyn. Ga gy naar den opperjachtmeester en
geef hem bevel de honden los te laten."
Von Sehnwitz voldeed met genoegen aan
dit verzoek. Huida's nabyheid hinderde hem.
Waarom was zy hem ter zyde gekomen? Zy
wist immers, dat hy als gastheer den vorst
vergezellen moest?
„Ik geloof dat onze vriend Von Sehnwitz
niet kan genieten, als zyn vrouwtje niet
tegenwoordig is," zeide de vorst lachend.
Hulda beet zich op de lippen; haar paard
maakte op dit oogenblik weder zulk een zy
sprong, dat zy alle macht moost inspannen,
om niet uit den zadel gelicht te worden.
Zy was oen heel eind vooruitgoschoten en
de vorst haastte zich haar in te halen.
„Ik begryp niet wat uw paard vandaag
scheelt," zeide hy verwonderd.
Hulda begreep het wel, maar vond het niet
noodig, de reden van die onrust te zeggen.
Het was niet het ros, maar de berydster, die
de oorzaak van het steigeren was.
Op dit oogenblik weerklonk het hoornge
schal; de jagers snelden allen heen, de grond
daverde onder het getrappel der paardenen
het gejoel van de mannen en jongens, die
het wild opjoegen, vereenigd met het geblaf
der honden, maakte een oorverdoovend geraas.
Niemand lette meer op zyn metgezel. Alles
stoof woest vooruit en ook de vorst was
spoedig van Hulda afgeraakt.
Deze deed haar best Von Sehnwitz te ont
dekken, en na eeuig zoeken bespeurde r/y ia
de verte den schimmel, waarop haar uitver
korene gezeten was. Zy reed ylings naar hem
toe en toen zy hem bereikt had, riep z\1
„Von Sehnwitz, zouat ge even hierheen
willen komen?"
„Wat is er van uw dienst, freule?" vroeg
hy onverschillig.
„Freulel" antwoordde Hulda minachtend;
„nu, zooals ge wilt. Mynheer Von Sehnwitz,"
vervolgde zy, een byzonderen nadruk op het
woord „mynheer", leggend; „wilt u zoo goed
zyn, don kinketting van myn paard vast to
maken? Ik weet waariyk niet wat het dier
vandaag scheelt. Het is zoo onrustig 1"
„Met genoegen, freule," antwoordde Von
Sehnwitz. Hy bukte zich daarop, om aan het
verzoek van Hulda te voldoen, maar daar zyn
paard niet wilde stilstaan, had hy Huidi's
hulp noodig. Zy boog zich tot hem over ea
fluisterde hem in het oor: „Ludwig, zyt ge
nog boos op my?"
Hy sloeg de oogen op on ontmoette haren
blik. De stille omgeving van het woud, waar hel
gejoel van zooeven nu nog slechts van uit de
verte weerklonk; het groene bladerendak,dat
zich, afgewisseld met de gouden tinten van som
mige in najaarsdos prykende boomen, boven
hunne hoofden wolfdehet getemperde zonlioht
dit alles maakte een betooverenden indruk; en
dan die wonderschoons vrouw, hem als het
ware om één liefdeblik bedelend
Hulda bemerkte zeer goed hoe gevoelig
Von Sehnwitz voor hare bekooriykheden waa.
Nietwaar, myn vriend zeide zy op zachton,
vlei enden toon. „Ik wist wel dat gy my on-
mogeiyk op den duur *yan,lig gezind zult kun
nen blyven. Ik heb echter wei eens gedacht, dat
gy my in den laatsten tyd gehaat hebt."
„Ik u haten?" riep Von Sehnwitz, die
Hulda nog steeds bleef aanstaren, „ik u haten 1
Hoe komt ge er b^ dit te denken?"
(Wordt vervolgd*