N°. 10474. Maandag 10 April. A0. 1894. <geze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van §pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. LEIDSCH DA&BLAD. PBIJS DEZER OOtTRAUTi Voor Leiden per 8 maanden.f 1.10. Franco per post. Aüonderiuke Nommers °-06- PRIJS DER AD VERTEN TIÜN Van 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.171. Grootere letters naar plaatsruimte, wordt f 0.05 berekend. Voor het incasseeren buiten de stad Tweede Blad. Er waait over ons geheele land een gun stige wind voor meer Zondagsrust. Zelfs de barbiers en de spekslagers pleitten er in hunne vergaderingen met kracht voor. De journalisten alleen lieten den tocht tot nog toe vry kalm over hunne eigen hoofden heen gaan en tochzy hebben nog wel eens wat te doen op Zondag I Thans doen ook de bloemisten, zoo schreef eenige dagen geleden de Zutfenschc Ct., in Zutfen „met bescheidenheid" een beroep op de welwillende medewerking der ingeze tenen, om het daarheen te leiden, dat de Zondagsrust, voor hunne bedienden zoowel als voor henzei ven, zooveel mogeiyk bevorderd worde. Door bestellingen van bloemen en bouquetten, waaraan zy, ten einde aan den wensch hun ner cliënteele te voldoen, zoo menigmaal op Zondag behooren gevolg te geven, zien zjj en hunne bedienden zich op dien dag der week somtyds met werk belast, dat even goed op den voorafgaanden Zaterdag kon worden uitgevoerd. Het is daarom, dat zy zich veroorloven be leefdelijk de vraag tot hunne cliënteele te rich ten, om, behoudens in enkele spoedeischende gevallen, bestellingen van bloemen, die op Zondag benoodigd worden, tijdig des Zaterdags te willen doen, ten einde hen in de gelegenheid te stellen daaraan, tenzjj in tyden, wanneer sommige bloemen slechts zeer kort hare frisch- heid bewaren, nog op den avond van dien dag gevolg te geven. De bloemisten vertrouwen dat hunne cliön teele wel zal bereid bevonden worden om aan hun bescheiden verzoek te voldoen, en aldus de gewaardeerde medewerking wel zal willen verleen en om, ook in het vak der bloemisterij, het verrichten van niet noodigen arbeid op den wekeiykschen rustdag te voorkomen. In eene beschouwing over den onder- wözersnood, voorkomende in de Vragen des Tyds, schrijft de heer H. W. J. A. Scbook „De openbare school met ruim 9000 manne lyke onderwijskrachten vordert jaarlijks, ook zonder uitbreiding van het tegenwoordige aantal leerlingen per onderwijzer, circa 260 nieuwe krachten en al de openbare kweek scholen te zamen leveren er niet meer dan 160, als men heel ruim rekent. Eon vijftal Dieuwe kweekscholen of uitbreiding van het aantal kweekelingen op de beslaande zou dus geene overdaad wezen. En dan nog de kweekscholen voor onderwijzeressen, die er reeds lang moesten zyn. Het openbaar onder wijs gebruikt ruim 2500 vrouwen als onder wijskracht en nog altijd laat de eerste Rijks kweekschool voor onderwijzeressen op zich wachten. Met dit al zou de vermeerdering der kweek scholen toch niet baten, als niet tevens de jaarwedden werden, wat zy vóór 1886 waren, en als eene betere regeling dier wedden niet tegemoet kwam aan de ongunstige verhouding, welke langzamerhand tusschen het aantal onderwijzers en hoofden van scholen is ont staan. Voor het eerste zorgt de onderwijzers- nood, voor het laatste moet de Regeoring zorg dragen en tevens dient zij er door ver hooging der minima voor te waken, dat het bedrag der wedden niet aanstonds terug gaat loopen als in den nood maar even voorzien is. Dat daarbij de hoogere uitgaven grooten- deels ten laste van het Rijk gebracht moeten worden, spreekt bi) den onhoudbaren toestand der financiën van vele gemeenten vanzelf. De strengst mogelijke handhaving van het K. B. van 28 April 1890, verhooging van de wettelijke minima met eene behoorlijke verhooging na een zeker aantal dienstjaren, uitbreiding van het aantal kweekscholen, zijn de eenige middelen om het kwaad te keeren, dat thans ons volksonderwijs bedreigt en hier en daar reeds aangetast heeft. Mogen zij spoedig in het werk gesteld worden, want de nood dringt 1 Iedere dag uitstel is een onherstelbaar verlies voor de volksontwikke ling; de leertyd der tegenwoordige school jeugd is kort en de schade, door het gebrek aan personeel aangericht, zal voor haar nooit hersteld kunnen worden. Wien dus het woord volksontwikkeling meer dan eene leus is en wie de macht heeft het jonge geslacht te beschermen tegen de gevolgen van fouten, waaraan het part noch deel heeft, stelle zich in de bros, waar het zoo ernstig wordt be dreigd 1" Hoe men wanbetalers maakt, vinden we in de Haagsche Courant aldus verklaard: De grondbelasting kan men betalen in tien termijnen; de eerste daarvan vervalt op 28 Februari. Iemand, die al is hy ook sinds jaren gewoon om in 't voorjaar al die tien termijnen ineens af te betalen op 6 April nog niets had betaald, was dus twee termijnen ten achter en viel daardoor er is niet6 tegen te zeggen - in ae termen om met 5 ets. beboet te worden. De wijze, waarop men met het bezorgen van die „waarschuwingen" te werk gaat, kweekt echter „wanbetalers". Want (en met de Poraoneele belasting gaat 't evenzoo) die „waarschuwing" wordt bezorgd op Vrijdag morgen. Maar daar bet kantoor op Vrijdag en Zateroag gesloten is, blijft er van de drie dagen, die men heet te hebben om alsnog aan zijne verplichting te voldoen, slechts óón over Die termijn van drie dagen is misschien voor sommigen een tijdvak, gegeven om de som bijeen te brengen. By de meeste aange- slapenen is dat echter de zaak niet; en dezen hebben nu, in plaats van de onderstelde drie dagen, slechts óén dag, waarop zy kunnen gaan betalen. En dan een zeer drukke dag aan 't kan toor, dus met de verplichting om een uurtje queue te maken. Zou men dat niet eens veranderen en de waar- schuwingen" bijv. op Maandag rondbrengen? Publiok en kantoorpersoneel waren daar mee gebaat. Het gevaar, dat, volgens geruchte, den leden der „Witte Sociëteit" in Den Haag boven 't hoofd zou hebben gehangen, dat zy des middag6 geen sterken drank meer zouden kunnen krygen onder de boomen van het Plein, schijnt als ik de nadere berichten goed begrepen heb slechts te hebben bestaan in de rubriek „ingezonden stukken" van De Oenieeniestemzoo schryft men van Den Haag aan Het Nieuws van den Dag. In elk geval is het een feit, dat de politie zich heeft onthouden van den haar toege dichten overdreven yver in 't handhaven van de Drankwet; want nu het zonnetje schynt en de lente werkelyk in het land is, zitten er dagelyks „Witte" leden op het Plein en drinken er dagelyks vochten, bruine en witte en oranje, die, in uiteriyk aanzien althans, eene zeer sterke gelijkenis met jenever en bitter vertoonen. Nu, de politie zou er geiyk in hebben. Want al verbaliseerde z\j driemaal daags tegen den schenker van den sterken drank, er zou op de „Witte" geen borrel minder om worden gedronken, en het eenig succes zou kunnen wezen, dat men de Drankwet belachiyk maakte, iets, dat ik zou kunnen begrijpen van een kantonrechter, die o. a., naar men beweert, in die Drankwet een argument vond om te waarschuwen tegen Taks kiesrechten geestverwanten van den heer Van Houten aanprees met een bytenden aanval op de Arbeidswet, maar dat my voorkomt minder op don weg der executieve politie te liggen, die juist op het gebied der Drankwet toe passing hier nog heel wat nuttiger zaken te doen kan vinden dan spykers op laag water te zoeken. In antwoord op het door „Een Officier" aan Het Nieuws van den Dag ingezonden stuk over militaire administratie, schryft in dat blad de tweede luitenant kwartiermees ter van het 1ste bat. 2de reg. inf. A. J. C. Alenson, te 's-Bosch, het volgende: Het doel, met dit schryven beoogd, is, enkele uwer beweringen te weerleggen. Verder wenschte ik UEielgestrenge als myne mee ning bloot te leggen, het byzonder treurig te vinden, dat u die zoo droevige zaak releveert op eene wyze, waardoor voor do buitenwereld een byzonder vreemdsoortig licht wordt ge worpen over het corps kwartiermeesters. Indien my uw naam bekend was, zou ik niet u langs dezen weg geantwoord hebben. Dat het onaangenaam is, voor de oneerlyk heid van anderen stelselmatig in de bres te moeten springen, ben ik volkomen met u eens. Persoonlyke borgstelling zou misschien meer gewenscht zyn. Ik ben het echter niet met u eens, dat het toezicht, door de leden van den Raad over de administratie uitge oefend, niets beteekent. 't Zou my aange naam zyn, die „zeer bevoegie zyde" te kennen vanwaar u die nieuwe wetenschap beeft opgedaan. Als het toezicht goed wordt uitgeoefend, zoDder wantrouwen, maar uit plichtbesef en waarby men dan zeer zeker zelfs van den persoon ln quaestie medewer king ontvangt dan is dit zeer voldoende om bedrog te voorkomen. Misschien blykt later wel, dat in sommige dier gevallen het toezicht eenig8zinB te wenschen heeft over gelaten. Tot zooverre zy dan onder de aan dacht gebracht, dat men er veel tegen vermag. Verder stel ik u nu de vraag, zoo u kunt, eens te bewyzen, dat een kwartiermeester willekeurig met 's Ryks gelden kan omsprin gen, zooals hem goeddunkt. Zeer waarschyn- ljik is het juist deze byzonder ongemotiveerde verklaring, die u genoopt heeft uw naam niet te noemen. Wanneer u de toestand werkelyk scheef voorkomt, waarom tracht u dan niet een groot aantal handteekeningen te verkrygen voor een adres aan het hoofdbestuur? Dit zou toch m. i., met het oog op het kiesche der quaestie, te prefereeren zyn boven het behandelen van dergelyko zaken in de courant. Want al ge bruikt u in uw 8chryven, vooral in den voor- laatsten regel, zeer handig het werk woord kunnen, by eene vluchtige lezing (wat door het minder by de zaak geïnteres seerde publiek vaak geschiedt) zou men dit woord byna telkens als eene beschuldiging opvatten tegen het corps kwartiermeesters. Ten slotte doe ik u weten, dat, mocht u soms trachten myne meening te weerleggen, ik daar verder niet op zal antwoorden, als u uwen naam niet noemt. „Een oud kwartiermeester" zegt omtrent het ingezondene door „Een Officier" Zonder juist eene polemiek te willen openen ten aanzien van het punt, waarop het inge zonden stuk van „Een Officier" gericht is, wensch ik dienaangaande h«1. navolgende in het midden te brengen. Zeer terecht wordt daarin erkend, dat de troepen officier don kwartiermeester niet kan controleeren, vooral omdat hy niet vertrouwd is met de vormen en eischen der comptabele bescheiden, en schr. voegt daaraan toe, dat het den kwartiermeester, die oneerlyk wil zyn, zelfs weinig moeite behoeft te kosten om den troepen officier onzuiveren wyn in te schenken, zonder dat hy het proeft, m. a. w. hem in de beurs te tasten of een rad voor de oogen te draaien. Dat is eene groote anomalie eene fout in de .reglementaire be palingen, die zich z. i. kan oplossen in eene bepaling, dat de kwartiermeesters cautie be hooren te stellen, in evenredigheid van den omvang van hun geldelijk beheer, onder verhooging van hun traktement, evenzeer in evenredigheid van de kosten, die de cautie na zich sleept. Wel is waar zal de cautie nimmer kunnen voorzien in het geval, dat de kwartiermeester by gelegenheid van het geld halen incas- Beeren van mandaten by den betaalmeester daarmee er van door gaat; maar dit bezwaar bestaat evenzeer in het geval, dat het geld halen aan eenig ander olficior wordt toever trouwd, en zou alleen kunnen worden voor komen, of althans worden bemoellykt, door het geld te doen halen door twee officieren, b. v. door den kwartiermeester, die per se daartoe het eerst behoort te worden aange- wezon, en een lid van den Raad van Admi nistratie of eenig ander. By de menigvuldige onregelmatigheden, dis schr. dezes, gedurende zfine lange militairs loopbaan, van vroeger vernam en heeft zien gebeuren, acht hy het niet van belang ont bloot, dat zyn bovengemeld denkbeeld aan den toets van bevoegden worde onderworpen. In de Amsterdamsche Courant lezen wei Bezoek der Koninginnen. „H. M. de Koningin-Regentes heeft bepaald, dat, in verband met de voor den aanstaanden zomer gemaakte plannen en met het oog op het gevorderde seizoen, het gewone voorjaarsbe- zoek aan de stad Amsterdam dit jaar door Hare Majesteiten de Koninginnen niet zal worden gebracht." Dit bericht ontvingen wy uit Den Haag. Dat het groots teleurstelling zal wekken, daarvan zyn wy overtuigd. Het is de hoofdstad steeds een waar feest geweest, het Hoofd van den Staat althans ééne week per jaar in haar midden te mogen hebben. Wyien Koning Willem III heeft heb jaariyk8che bezoek aan de hoofdstad tot traditie doen worden, waarvan by zeer zelden afweek. Voor zoover wy ons herinneren, niet dan tydens zyne ziekte. Dat de Koningin-Regentes dit jaar van deze ook door haar in eere gehouden traditie af- wykt, zal dus wel gewichtige redcD hebben en niet alleen zyne oorzaak vinden, dat H. M. de lente te midden van de ontwaakte natuur door te brengen, aangenamer vindt, dan in het ongerieflijke paleis op Den Dam, met hot uitzicht op groote puinhoopen en de ruïnes van afgebroken huizen. Het zou echter eene reden kunnen zyn en eene te eerbiedigen reden. Doch veeleer schryven wy dit besluit toe aan het onpartydig standpunt, dat H. M. iu deze dagen van verdeeldheid wenecht in te nemen. Dit te meer, daar door de opwekking tol een byzonder huldebetoon door Telegraaf Dagblad voor Nederland en Nieuwsblad, ei gevaar bestond tot eeno betooging, die, ware zy spontaan gekomen en daaraan twyfeldeu wy niet onder deze omstandigheden als eene gewone hulde aanvaard had kunnen worden, doch als hulde met eene politieke strekking door H. M niet mocht worden aangenomen. Wy betreuren inlusschen het besluit, èn voor de velen van hier en elders, die er zich jaariyks een feest van maken H. M. te be groeten, èn voor onze winkeliers, die er grooto schade door ondervinden. Doch indien deze teleurstelling ons bereid is door bovengenoemde bladen en het besluit dus een gevolg is vau Hr. Ms. constitutioneelea zin, dan wordt die teleurstelling getemperd door deze wetenschap, waarover men zich heeft te verheugen Intusschen, laat ons hopen, dat het slechts een uitstel is en dat wy de beideKoriinginnen in September hier zien by de opening van den nieuwen Stadsschouwburg 31) Daar men aan het hof niet dieper staarde dan de oppervlakte van den stroom des levens, be merkte men niet, dat hare kennis slechts een dun vernis was, dat de grootste onwetendheid moest verbergen. Met groote verwachtingen was zy naar het slot Sehnwitz afgereisd en hoe geheel anders was de uitkomst geweestl Von Sehnwitz had haar slechts koel de hand toegestoken. Hy scheen geheel vergeten, dat zy als Elmire in zyne armen gerust had Toen zy de receptiezaal binnentrad, was Von Sehnwitz in druk gesprek met Eline Von Schönbausen. Hy bemerkte niets van Huida's binnentreden. De eenige, die eenige notitie van haar nam, was Von Schmunktau. Deze reikte haar hoffeiyk de hand en bracht haar naar een ledigstaanden stoel, die aan Laura's zyde stond. Hulda nam met een trotsch gebaar plaats, terwyi zy een uitvorschenden blik op Von Sehnwitz sloeg, die dit schynbaar niet op merkte. Daarop wendde zy zich tot Laura en zeide vriendelyk: „Lieve, ik meende hedenmorgen op te merken dat gy bleek zaagt, en nu heb ik zooeven van Lieschen vernomen, wat de reden daarvan is. Ge hebt my gisteren gezegd dat ge nooit ver- schyningen op het slot Sehnwitz hadt. Ik ben zeer bygeloovig; do.ar kom ik rond vooruit." Het bloed steeg Laura naar de wangen by de gedachte, dat Hulda scheen te gelooven, dat het op bet slot spookte. „Het was natuuriyk niets dan verbeelding," z-tide zy, terwyi zy trachtte hare stem de noudige vastheid te geven. „Z -o, denkt ge dit werkelyk?" vroeg Hulda op oiigHloovigen toon. „Ja" antwoorddb Laura; „en," vervolgde zy, „ge zult my genoegen doen, niets over bet voorgevallene met de andere gasten te spreken." „Och, dat wil ik u wel beloven, maar," Laura stond haastig op. „Neem my niet kwaiyk, Hulda," zeide zy; „myne plichten als gastvrouw roepen my elders," en zy verwyderde zich, biyde dat het door haar zoo pyoltyk verhoor nu geëindigd was. Toen Laura vertrokken was, nam de lyfarts hare plaats in. Hulda beschouwde hem als een geschikt voorwerp, om hare nieuwsgierig heid, betreffende het voorgevallene, te be vredigen. „Waarde esculaap," zeide zy, „u zult my in qualiteit van heelmeester wel eens willen vertellen, wat er hedennacht toch gebeurd is. Ik heb iets hooren mompelen van eene geest- verschyning, en dat onze lieve gastvrouw danig ontsteld was. Ik heb gedurende den geheelen Dacht voetstappen op den corridor hooren weerklinken en zult natuuriyk alles van die zaak weten?" En zy zag hem met een blik vol nieuwsgierigheid aan. Vón Schmunktau zette een zeer diepzinnig gezicht. Hy streek zich over het gelaat en fronste de wenkbrauwen. „Wel, freule," ant woordde by, nadat hy Huida's geduld naar zyn oordeel lang genoeg op de proef had gesteld, „u doet my daar eene zeer indiscrete vraag." „Maar die u ongetwyfeld zult weten te beantwoorden", zeide Hulda, die haar onge duld byna niet langer bedwingen kon. „Weet u wel, freule, dat een geneesheer een persoon is, wien veel dingen toevertrouwd worden zonder daarvan misbruik te mogen maken „Des te meer waarde hebben uwe beken tenissen voor haar, die zelve gesloten is als het graf," zeide Hulda plechtig. „Scboone freule, laat my u met een enkel citaat van Horatius antwoorden," zeide Von Schmunktau op geheimzinriigen toon. „Ver staat u Latyn?" „Ja, jal" riep Hulda, vol spanning, wat zy nu eindelyk vernemen zou. „Nu, dan, luister goed", fluisterde Von Schmunktau. „Percontatorem fugito nam gar- rulu8 idem8t; begiypt u wat dit zeggen wil?" vroeg hy langzaam. Hulda moest tot hare spyt bekennen, dat zy niets van het citaat begrepen bad. „Ik had meer verwachting van uwe ge leerdheid," zeide de arts spotachtig; „nu, dan zal ik het u vertellen, wat bet beteekent. Horatius zeide: „Ontwyk den uitvrager, want hy is ook een uitflapper," en na deze woorden gezegd te hebben, stond hy op en verliet, sarcastisch lachend, de zaal. Hulda beefde van drift en toen zy een oogenblik later Von Schmunktau met Von Sehnwitz op het terras zag op en neer loopen en beiden vrooiyk zag lachen, nam zy zich voor, hem by de eerste gelegenheid eens flink af te troeveD. Misschien verhaalde die man juist het voorgevallene aan Von Sehnwitz en maakten beiden zich vrooiyk over hare teleurstelling l Ja, het was duideiyk dat men haar uitlachte, want telkens trof haar Von Schmunktau's spotachtige blik, wanneer by de plaats, waar zy gezeten was, naderde. Zy nam zich voor, dien dag byzonder vrieDdelyk voor den vorst te zyn en daardoor de jaloezie der beide andere heeren op te wekken. Zy wist zeer goed dat de vorst zich den laatsten tyd meer tot Laura aangetrokken gevoelde, maar zy was zich hare eigen schoonheid en de macht daarvan ten volle bewust. Toen zy dien middag aan tafel was gezeten, wist zy zich zóó betooverend voor te doen en wierp zy den vorst zulke vriendelyke blikken toe, dat deze zich innig gelukkig ge voelde. De vorstin deed alsof zy daarvan niets bemerkte. Zy wist. dat haar gemaal in de hoogste mate ydel was en zy maakte zich reeds lang geene illusies meer op bet punt van zyne huweiykstrouw. Toen Hulda echter den lyfarts tot mikpunt harer geestigheden verkoos en door spotachtige opmerkingen hem het verbiyf aan tafel zeer onaangenaam maakte, wierp de vorstin haar zulke bestraffende blikken toe, dat zy genoodzaakt was hare uitgelatenheid een weinig te temperen, ten einde zich de ongenade der vorstin niet op den hals te halen. „Pas maar op, freule Von Hohenstein," zeide de vorst lachend, „als ge ziek zyt dan zal Von Scaoiunklau eene schitterende „revanche" nemen l Ik wed dat by dan, by vergissing natuuriyk, j ne verkeerde flesch uit de apotheek zal nemen, als hy u medi- cynen moet toedienen." Von Schmunktau werd bleek. Hy kon veel scherts verdragen, maar zoodra men hem in zyne qualiteit van arts beleedigde, werd hy werkelyk toornig. „Uwe Doorluchiigheid," zeide hy bevend van drift, „ik ben geen kwakzalver als Cagliostre, die eene dame den dood voorspelde, omdat zy in hem een bedrieger meende te zien." Nu was het beurt voor den vorst om boos te worden. Als groot yveraar voor de leer van CaglioHtro, wilde hy geen kwaad van dezen hooren. „Een kwakzalver 1' riep hy, opstaande en met de vuist op u tafel slaande, „een kwak zalver I" vervolgde hy met verheffing van stem, „by, die verklaard heeft een zwaard in het bezit te hebben, dat hem door een tempelridder gegeven is; hoe durft gy hem zóó noemen? Ik herinner my, hoe, nu ruim dertig jaren geleden, die grooto profeet zjjn intocht deed. Hy reed in eene hemelsblauwe koets, getrokken door vier paarden, waarin hy met zyne gemalin gezeten was. Hy was gekleed in het paai «-.-fluweel, met een degen, met diamanten verslet d op zyde. Hy had eene pruik op het hooid met zeven getroste staarten, waaraan groene linten bevestigd waren." „Hoe prachtigl Hoe smaakvoll" lachte Laura Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5