MENGELWERK. Eeoe Kostschool-Geschiedenis. Door F. G. H Op do kostacbool van meneer Scbmitee waa weder een nieuwe jongen gekomen, die ditmaal regelrecht uit België kwam. Zyn vader, een Hollander van geboorte, doch in Brussel woonachtig en aldaar gehuwd met oene Belgische dame, was kort goledoo geetorven, en daar de voogden beweerden, dat de jongen veel te veel uitging en achterlik was in zyne studiën, had de moeder eindelek aan den raad van een zwager in Holland toegegeven, om haren zoon Raoul eens een paar jaren naar eene Hollandsche kost school te zenden. De zwager, die zich met de keuze eener geschikte school zou belasten en daarin ook uitstekend was geslaagd, had toen voorgesteld den knaap te Rozendaal aan bet station af te halen, doch Raoul, die met het geheele plan volstrekt niet was ingenomen en niets geen zin had terstond aan de grenzen door zoo'n pion, zooals hy het noemde, geëscorteerd te worden, bad eindeiyk zoo lang gepraat, dat zyne moeder een beleefden brief zond, die hierop neerkwam, dat haar zoon liever alleen wilde reizen. Daarenboven, hy had in de vacanties reeds meermalen de reis naar Holland gedaan, de taal sprak hy tameiyk goed en de koffers werden vooruitgezonden; haar zwager mocht zich dus waariyk niet dérangeereo. Het zou alles wel gaan. Werkeiyk bleek dit dan ook het geval te zyn, want op zekeren middag stapte de jeug dige vreemdeling af aan het station, waar hy wezen moest, liet zich door den eersten den besten boerenknaap den weg wyzen en trad onverlegen het pensionnaat binnen, zeer nieuwsgierig welke soort van „bolte" dit wel wezen zou. Het gebouw zelf, een gewezen buitengoed, viel hem niet tegen en de ontvangst was veel vriendelyker dan hy gedacht had. „Dank I mercie 1" zeide by den eersten avond, toen de theebel geluid werd. „Thee neem ik nooit, altyd maar een paar blsouits met een tasse oafó." Toen hierop een algemeen gelach volgde en Raoul in plaats van zich daarover te ergeren, recht barteiyk medelachte, was spoedig iedereen met hem ingenomen en duurde het niet lang of hy gevoelde zich geheel tehuis in zyne nieuwe omgeving. „Die Belg bevalt me," sprak Klok, die naast hem zat en die den bijnaam had van zwarte Klokkie, omdat hy zich met de kou zoo ongaarne verschoonde. Meneer Schmitse was een zeer humaan kostschool directeur, die veel voor de jongens overhad, en als bet er op aan kwani, zich ook altyd even royaal betoonde. Werken moest er gedaan worden, zelfs hard gewerkt, maar was er een paar malen in het jaar een feestje, dan mocht er niets aan ontbreken en werd er werkeiyk feest gevierd. Ook nu weder zou mevrouws verjaardag woldra gevierd worden met eene Soirée musicale et littéraire, waarby de élite van het dorp als naar gewoonte was uitgenoodigd. Menoer Jansen, de eerste secondant, die zoo prachtig recitoerde, had beloofd „de Brand" van Tollens voor te dragen. Meneer Ludwig, de piano-meester, had een feestmarsch gecomponeerd en de jongeheer Louis Steyns, die vioolles nam en nog niet goed wist of hy later artist of wol student zou worden, zou het Wien Neerlandsch Bloed spelen mot variation. Yerder een comediestukje zonder dames rollen, waarin Klokkie als markies zou op treden, en tot slot de Gavotte Stephanie pour mandoline, par monsieur Raoul Bormans de Bruxelles. Na afloop Bal. „Zou je denken dat Cateautje Van der Wiele nog zou komen vroeg Klok aan een buurman, bezig in rondschrift de programma's te schryvon. „Ik help het je wenschen," was het ant woord en opziende, „daar schryf ik nu soróe in plaats van soiróe. „Houd toch je mond, kerel," was het antwoord, „wat kan my die Cateautje schelen." Cateautje nu was de 16 jarige jongste dochter van don burgemeester en zag er lang niet onaardig uit. Het was onlangs opgevallen dat Klok, toen hy over haar in de kerk zat, opeens zoo'n kleur had gekregenhet praatje liep toen in do kostschool algemeen rond, dat die twee eigeniyk in stilte waren geënga geerd. De groote dag was aangebroken. Reeds vroeg in den morgen waren er werksters om den boel schoon te makentimmerlieden waren er, om het tooneel op te slaanplanten en vlaggen werden naar binnen gedragen om de school in eene feestzaal te herscheppen; in het kort: het beloofde alles schitterend te zyn. Daarenboven zoude Matrons, eene bekende muzikantenfamilie, bestaande uit eene dame met eene harp en twee heeren met violen, de feestvreugde van den avond nog ▼erhoogon. „Een gezellig avondje, Klokkie 1" riep Steyns, die juist zyn derde glaasje punch had geno men „Cateautje amuseert zich dol en Raoul vonden zo allemaal verduiveld aardig. Een leuk stukje, die Gavotte l" Dat is te zeggen," hernam Klok met ge fronste wenkbrauwen, „als jy dit geleuter aardig vindt, dan is het my wél, maar de moesten vonden het vervelend, dit zag ik wel, en dan dat gekke buigen, ik doe die fratsen niet- allemaal effectmakery. Franeohe bluf, anders niets, beelwat anders dan jouw viool by voorbeeld of zoo'n moeilyke rol in een comediestuk." „Ik spreek niet van ons," verbeterde Steyns, die wel zag dat zyn vriend dit gesprek niet beviel, „maar toch, je hadt moeten zien hoe ze hem allemaal applaudisseerden en," voegde hy er ondeugend by, „Cateautje bovenaan; jongen, Klokkie, je mag wel oppassen dat er geen kapers op de kust komen, want kyk, daar dansen ze alweer met elkander, Cateautje met Raoul, en dit is nu al drie dansen achtereeD." „Weet je dit zeker?" vroeg Klok, die met moeite zyn toorn kon bedwingen. „Wel wis en zeker." „Goedl ik dank je wel, maar ik zeg je, zoodra deze dans uit is, dan wil ik dien praat jesmaker eens tegen zyn lyf loopen en eens rekenschap van zyne daden vragen." De gelegenheid liet zich niet lang wachten. De volgende dans had Raoul onbezet en een glas wyn met water willende nemen, dat juist gepresenteerd werd, liep hy alleen door de zaal. „Of Klok hem mocht spreken. My waarom „Kom maar mee naar buiten, dan zal je weten wat lk te zeggen heb." En ongemerkt verlieten zy de zaal. „Ziezoo, hier zyn wil alleen en nu wil ik wel eens weten, Raoul, met welk recht jy eene zekere dame wilt compromitteeren, ja compromitteeren door driemalen achtereen met haar te dansen." Raoul zag het compromis daarvan Diet in. „Neen, natuuriyk niet. In België weten ze niet beter, maar hier in Holland hebben wy andere manieren, en dan," voegde hy er by, „als je weer op dat ding, hoe heet het weer, op die mandoline tjlngelt, dan zou je iedereen pleizier doen met wat betere stukken te kiezen." „Jouw comedie was zeker briljant, hé," ant woordde Raoul, die inwendig kwaad werd, „maar by ons in Belgique," ging hy voort, „zouden ze jeen hier deed hy een scherp gefluit hooren. „In België? In België? Wat kennen ze in België! Jullie heele land is niets, totaal niets." Die beleediging was wat sterk voor Raoul. „Dit hebben wy in het jaar dertig toch anders getoond", antwoordde hy. „Het jaar dertig!" riep Klok woedend. „Het jaar dertig?" en hem de vuist toonende, „als de Franschen niet geholpen hadden, ventje, dan en om je een bewys te geven Pats! Attrape! klonk het van Raoul, terwyi hy den slag, die goed was aangekomen, met gelyke munt teruggaf. Pats! pats! ging het van beide kanten, terwyi de knapen over den grond rolden. „Wat is hier te doen t" riep opeens Steyns, die toevallig naar buiten kwam, omdat hy wat raar in zyn hoofd was. „Vooruit! los, los, zeg ikl" „Hy bluft over het jaar dertig", riep Klok. „Niet waar, heel niet waar, maar ik laat my niet insulteeren." „Mallepraat", was het antwoord van Steyns. „Groote malle praat. Als je samen standjes, hebt, moet je dan juist van avond daarvoor gaan vechten? Kon dit niet wachten tot morgen?" en plotseling zioh omwendende: „Jongens, past op, daar is meneer." „Wat beteekent dit hier?" vroeg de directeur. „En waarom kom je niet binnen?" „Niets, meneer", antwoordde Steyns gevat. „Een aardigheidje! We stoeiden maar zoo een beetje met elkander." Meneer Schmitse wilde nu van avond niets zeggen, maar aan de gezichten en aan de verwardo kleeren kon by wel zien, dat het aardigheidje nu juist zoo heel aardig niet geweest was. Een uur later was het ge heele feest afgeloopen en waren de laatste gasten vertrokken. „Wordt or gebeld, Schmitse?" riep mevrouw, verschrikt ontwakende, tot haren echtgenoot. „Gebeld? Weineen", hernam deze, die juist nog eens was ingedommeld. „Wie zou er zoo vroeg bellen." „Ik weet het zeker; hoor, daar bellen ze alweer", en ja! nu hoorde hy het ook en een raam openschuivende, riep by„Wie is daar?" „Ik. meneer! De bode van het telegraafkan toor met een telegram voor mesjeu Bormans." „Wacht, ik kom by je!" en na haastig een paar kleedingstukken te hebben aangetrokken, snelde hy naar beneden. „Een telegram, meneer, en zeventig centen bestelling, als 't u blieft, voor bezorging buiten de lyn." Meneer Schmitse was volstrekt niet onbe scheiden on nooit zou hy oen brief geopend hebben, die niet voor hem bestemd was, maar een telegram was iets anders. Er mocht eens slecht nieuws in staan en dit was niet verkeerd gezien, want haastig de enveloppe losbrekende, las hy „Prenez premier train. Mère malade. Docteur Périer." „Hier, bode, hier is een gulden en het te veel is voor jou." De bode bedankte en dicht ging de deur. „Is het nare tyding?" vroeg mevrouw, die intusschen ook was opgestaan. „Jal maar maak de andere jongens niet wakker en kleed je dadeiyk aan. Raoul moet daaolyk naar huis komeD. Zyne moeder is ziek." Mevrouw Schmitse deed al wat zy kon. Wacht, zy zou direct naar beneden gaan, om zelve thee te zetten en een goed ontbyt klaar te maken. „Die arme jongen l Wie had dit nu op het feest kunnen denken. Hier, in dit sigaren kistje, daar kon zy nog best een stuk taart in doen en wacht, die vier pasteitjes konden er nog wel by." Op de groote slaapzaal was alles nog in diepe rust Zelfs meneer Jansen en meneer Hudig, die de week had, hadden niet gehoord dat de deur geopend werd. „Word eens wakker, kereltje," sprak de directeur tot Raoul, hem zacht by den arm schuddende. „Laissez moi tranquille," was het onver schillige antwoord, doch ontwakende„Pardon, meneer, zyt u het?" „Ik heb hier een telegram voor je. Neen, 't is niets. Alleen dat je mama niet al te wel is en nu wilde zy gaarne, dat je een paar dagen naar huis kwam. Doe wat aan en kom maar even op myne kamer, daar kunnen we beter spreken, maar zacht, want anders maak je de anderen wakker." Zenuwachtig en gejaagd verliet Raoul de slaapzaal, om eenige oogenblikken later met allerlei reisbenoodigdheden terug te komen. Het was dus wAar. Zyne moeder ziek. Mis schien wel gevaariyk, en de knaap barstte in tranen uit. Klok had alles gehoord I Hy had slecht en onrustig geslapen en was dadeiyk wakker geworden, toen de directeur binnenkwam. Een telegramNaar huis komen I Ziek I Wat hem betrof, bleef dat heer nu maar goed en wel in België. Iedereen behoort in zyn eigen land te blyven. Hoe dwaas ook om zyn kind zoo ver weg te sturen 1 Als de trein nu maar niet vertrokken was, want, het zou wel niet zoo wezen, maar veronderstel toch eens dat het zoo was; als de moeder dood was. Dood! Noen, dat zou toch te erg wezen en zyn hoofd tusschen de gordynen stekende, vroeg hy zacht: „Wil ik je ook helpen, Raoul?" „Merci!" antwoordde deze kortaf, die het gebeurde van gisteren nog niet vergeten was en half gekleed nu bezig was zyn handkoffer in te pakken. „Neen, kerel", sprak de ander, terwyi hy opstond, „zoo moet je niet spreken. Je denkt toch immers niet meer aan die standjes van gisteren? Weet je wiens schuld het was? Van m zeiven en van dien gekken Steyns, die te voel punch had gedronken. Zy wordt boter, dat weet ik zeker Wacht, wil ik je koffer maar verder inpakken? Geef maar hier, ik breng je weg naar het station, hoor, ten minste als ze 't hebben willen." Meneer Hudig, door het gepraat nu ook opgestaan, begreep er in het eerst niets van, maar was spoedig op de hoogte. Steyns, die op de kleine zaal sliep, was den volgenden dag wel diep verontwaardigd, dat zy ook hem niet gewekt hadden, maar, enfin, als ze 't niet wilden, dan moesten ze 't maar laten, redeneerde hy. Het was dan ook vroeg in den morgen, toen meneer en mevrouw den vertrekkende uitgeleide deden tot aan het hek. „Je hebt den jongen immers wel genoeg reisgeld meegegeven?" vroeg mevrouw, die tranen in de oogen had en geheel de kluts kwyt was. „Mooi weer om te reizen", begon Klok, toen zy buiten waren. „We hebben nog al den tyd, als we maar geregeld doorstappen." „Of ze in het sigarenwinkeltje al op zouden wezen?'1 voegde hy er by, om het gesprek op iets anders te brengen, en waarachtig, daar hadt je gekke Klaas ook al, Klaas, die voor twee centen over zyn hoofd duikelde. Maar Raoul, anders zoo vroolyk en luid ruchtig, was ditmaal stil en moedeloos. Neen, boos was hy volstrekt niet meer, ia het geheel niet, en by zou Klok direct schry ven, misschien van avond nog wel. „Maar heb je du alles, wat je noodig hebt?" vroeg deze weder. „Je stok, je valies, je geld?" En plotseling stilstaande: „Potdorie, daar heb ben we het kistje van mevrouw vergeten." „Sapristi ja," antwoordde Raoul, die er nu haast zelf om lachen moest, „maar laat maar. Ik kom op het déjeuner thuis en die taart en pasteitjes zouden my toch niet smaken." „Niet smaken?" vroeg Klok verwonderd. „Niet smaken? Hier, gauw, neem het valies en loop maar langzaam vooruit, ik haal je best in." En zoo snel als maar mogelyk was, liep de knaap naar huis om het verlorene te halen. „Met dit retourkaarigie kan ik van avond immers terugkomen?" vroeg in dealgemeene wachtkamer de vrouw van den tolbaas, die te laat aan de tramwaai was gekomen en nu den spoorwagen moest nemen. Raoul zou het anders niet by het enkele antwoord van „ja" gelaten hebben, maar nu was hy te verdrietig gestemd, en op zyn horloge ziendeNog twee minuten. Neen, de andere zou het niet meer halen. Om die taart gaf hy niets, maar hy had ook nog iets willen zeggen van gisteren, dat het zoo niet gemeend was; enfin, dat alles was vergeten. Wacht, hy pou even naar buiten gaan zien. „Kaartjes gereed houden l" klonk het op hetzelfde oogenblik, toen eensklaps de deuren geopend werden en de locomotief kwam aan stuiven. De trein zou juist vertrekken. „Moet je nog mee, jongenheer?" vroeg haastig op het perron de stationchef aan Klok, die zoo hard mogelyk en half buiten adem kwam - aan draven. „Neen, meDeermaar mag ik asje blief dit pakjenog even geven aan dien meneer, die daar buiten aan het raampje staat?" „Maar dan gauw hoor, wacht, geef maar hier, dan zal ik het wel doen, al klaar. In orde, jongeheer", en onmiddeliyk daarop klonk het: „afluien, Keesl" en weg ging de trein. Er was niet eens tyd geweest om een laatsten handdruk te wisselen. De briefkaart van Raoul, nog 's avonds aan het station du Nord op de post gedaan, bevatte goed, maar ook zeer slecht nieuws. De zieke was veel beter, maar hyzelf zou misschien nog niet terugkomen en werkeiyk, een paar dagen later ontving meneer Schmitse een brief van den voogd, dat de toestand van madame als geheel hersteld was te beschouwen, doch dat in hare ziekte de moeder zoo had getobd over het ver weg zyn van haren zoon, dat er, hoewel ongaarne, besloten was Raoul weder naar het Atheneum in Brussel terug te zenden. Een wissel voor het reeds inge treden trimester was bierby gevoegd, met be leefd verzoek om het goed en een koffer na te zenden, en onder dankbetuiging voor al de goede zorgen en vriendschap, die zyn pupil had mogen genieten en die hy zeker nooit zou vergeten, had de schryver de eer de préeenter Monsieur et Madame, 1' expression de sa plus haute considération. „Dat is toch vervelend," sprak Klok tot een Indisch jongmensch, die buiten op eene bank in de zon zat te soezen, „altyd als ik kennis maak met menscben, die my bevallen, dan komt er wat tusschen en dan gaan ze weer weg." „Daar heb je nu Bergmans. Hebben we ooit beter matcher gehad dan Bergmans? Weg naar IndiëDaar heb je Willemsen, is er ooit leuker vent hier geweest dan Willemsen? Weg naar Haarlem I Nu Raoul weer. Je mag praten wat je wilt," ging hy pruttelend voort, „maar een echte oude wy ven boel wordt het hier en let op, jy en ik, wy zyn er natuuriyk buiten, maar al de aardige lui gaan weg en alleen de lummels blyven over. Heb ikgeiyk of niet?" vroeg hy en om deze vraag wat meer kracht by te zetten, nam hy achteloos een steen op en smeet dien met zooveel kracht tegen de schooldeur aan, dat meneer Jansen verschrikt naar buiten kwam en hem dadeiyk „vier uren" opteekende. Een tiental jaren is verloopen. De correspondentie, in den beginne geregeld voortgezet, was langzamerhand verflauwd, om spoedig geheel op te houden. Steyns was als artillerie officier naar Indië gegaan en Klok, die ingenieur hier te lande geworden was en gehuwd met eene ryke koopmansdochter, deed juist zyne huweiyksreis naar Parys en Italië. Op de heenreis zou men een dag in Brussel stilhouden, om een oud vriend te bezoeken, van wien sedert tal van jaren niets meer was vernomen. „Hier in deze straat moet hy wonen", zeide hy tot zyn vrouwtje, toen het rytuig, dat zy aan het „Hótel de Flandro" genomen hadden, de Rue de la loi inreed en de koet sier aan het nummer, hem opgegeven, stil hield. „Juist, hier is het", en om de verrassing te grooter te maken, zouden zy niet zeggen wie zy waren. „Monsieur Raoul Bormans, c'est bien ici, n'e8t ce pas?" vroog hy aan het dienstmeisje, dat, Da lang wachten, do deur opende. „Mais, Monsieur", antwoordde zy min of meer verlegen. „Monsieur Raoul est mort. Depuia deux ans déj&." Ja, hy was twee jaren geleden gestorven aan dezelfde ziekte als zyn vader, zooals de diepbedroefde moeder, die de bezoekers in het salon ontving, in korte woorden verhaalde. Zy herinnerde het zich nu, hoe haar zoon haar vroeger wel eens over meneer en nog een ander gesproken had, maar tien jaren, het was zoo lang geleden, nietwaar, en nu lag by te Laeken, niet ver van Brussel, be graven. Hier, in deze cassotte, toonde zy, lagen nog al zyne brieven, die zy zorgvuldig had be waard, „en hier, meneer", ging zy voort, een medaillon te voorschyn brengende, dat zy altyd by zich droeg, „bier heb ik het portret, dat ik nog van myn zoon heb laten maken vóór hy naar Holland ging en waaruit ge uw vriend nog wel zult herkennen." „Toch niet ziek, man", vroeg zyn vrouwtje, toen zy 's middags tegenover het park in de „Frères Proven^aux" zaten te dineeren. „Je bent zoo stil geworden." „Volstrekt niet, beste", antwoordde Klok, terwyi hy zich een glas wyn inschonk, „maar ik dacht aan je weet wel, aan ons bezoek van vanochtend; en morgen", ging hy voort, „wenschte ik even naar Laeken te gaan, om de plek te zien, waar een goed vriend be graven ligt." Gemengd Nieuws. Omtrent den in den nacht van Vrydag 6 op Zaterdag 7 April jl. te Oegstgeest plaats gehad hebbenden paardediefstal, ten nadeele van den landbouwer C. De Groot, aldaar, wordt ons nader gemeld dat door het beleidvol optreden van de veldwachters Heisterborg en Moolhuysen reeds zoover licht in deze zaak is verspreid, dat het vleesch van het gestolen paard door hen is gevonden by een paarden- slachter te Amsterdam, terwyi de huid van het paard te 's Gravenhage door hen in beslag is genomen. De brutale dief zal nu zeker wel spoedig door zulke yverige politie-beambten gevonden worden. Te Woubrugge vervoegde zich dezer dagen een eenvoudig gekleed man, die zich by sommige neringdoenden aanmeldde om inkoopen te doen voor een voorgenomen huweiyk zyner dochter, zooals hy voorgaf. Klompenmaker, slachter, schoenmaker en manufacturier zouden door hem aardig zyn beetgenomen, indien ze nog niet bytyds waren gewaar geworden, dat ze feiteiyk met een oplichter te doen hadden. Omtrent de z a a k - B u d d e n b o r g schryft men aan de „Haarl. Ct." dat in deze zaak opnieuw bewezen wordt, hoe de regeling van ons procesrecht het aan eene party moge» ïyk maakt oene zaak geruimen tyd slepende te houden. Zooals onze lezers zich zullen herinneren, werd H. R. Buddenborg, te Hillegom, op 18 October 1893, ten verzoeke van het openbaai ministerie, failliet verklaard. Hy was dostyda voortvluchtig. Tegelykertyd werd tegen henj eene strafvervolging ingesteld wegens fraudu leus bankroet. In Londen aangehouden, werd hy ten verzoeke der NederlandscheRegeeiing uitgeleverd. Inmiddels was zyn raadsman hier te lande in verzet gekomen tegen de faillietverklaring. Op 7 November zou deze zaak dienen; op dien dag vroeg en verkreeg Buddenborg tot het nemen van conclusie op de hoofdzaak uitstel tot 14 November. Op 14 Nov. wilde hy echter niet op de hoofdzaak concludeeren, maar wierp een incident op De rechtbank had daartegen bezwaar, over de gegrondheid van dit bezwaar ontstond een tusscheDgeschil, dat twee maanden oponthoud veroorzaakte. Op 16 Januari kwam de zaak opnieuw voor de rechtbank en bleek het, dat het geheele incident, dat zooveel oponthoud had veroorzaakt, geheel overbodig was geweest. B. nam nu conclusie op de hoofdzaak, waarna de officier van justitie reeds op de volgende zitting verhoor op vraagpunten verzocht. SO Februari stond de rechtbank dat verhoor toe en bepaalde dat dit op 14 Maart zou plaats hebben. Op den allerlaatsten dag, 13 Maart, kwam B. in hooger beroep. Op 24 Maart zou de /.aak voor het Hof dienen, doch op dien dag vroeg B. 14 dagen uitstel Het werd hem verleeend. Na ommekomst van dien termyn nam B. echter geene conclusie. Het Hof stelde daarop de stukken in handen van den procureur-generaal, die reeds den volgenden dag tot bevestiging van het vonnis concludeerde. Het Hof zal nu op 27 April arrest geven. Bevestigt het Hof alsdan het vonDis, dan zal de zaak vermoedeiyk in Mei weder voor de rechtbank dienen en dan nagenoeg even ver gevorderd zyn als in November 1898. Inmiddels zit B. in preventieve hechtenis ec vragen oningewyden zich af, welk belang hQ er by kan hebben, om het verkrygen van eene beslissing zoo eindeloos te vertragen. Den lsten April kochten een paai jongelieden te Arnhem twee van de bekende kleine luchtballons, welke op straat verkrijg baar zyri. Uit scherts bonden zij die aan elkander en hechtten er een briefje aan, wegens het gewicht, van mailpapier waarop zy het verzoek deden aan den vinder om ze aan het adres van hun vader terug te z r. Jen. Een postzegol was er bygevoegd. Den lOdon ontving deze do ballons t rug met een kort begeleidend schry ven uitMühl- heim, by Keulen, van waar zy terstond na het vinden waren teruggezonden. "Waarschyniyk zyn zy in hooge luchtlagen voortgedreven, waar zy weinig gas verloren. Dat deze luchtballonnetjes de reis van Arnhem naar Keulen kunnen doen, zou men ni9t verwacht hebben. AC.) Vreemde gebeurtenis. Eenigen tyd nadat Maandag een trein Derby verlaten had en terwyl die eene snelheid vanöOinylon per uur had, kwam een aantal dames uit het e/tsalon naar den rookwagen, bewerende dat eou gek in eerstbedoeld rytuig zat. Het parlementslid Roe met zyne twee noven schoten dadelyk ter hulp. In den salonwagon worstelde een ruw uit ziend, net gekleed heer met eenige anderen, onder het uiten van de vreeselykste vt rvloe- kingen. Het bleek toen, dat de mau, dien zelfden morgen gehuwd, met zyne bruid op weg naar Londen was, om een broeder op te zoeken. De dames stelden voor, den man aan het volgende station, Luton, uit den trein te verwyderen, maar de heer Roe ver zette zich tegen zulk eene inhumane handel- wys, daar de bruid dan geheel alleen met haren krankzinnigen echtgenoot in eene vreemde stad zou staan. Men besloot dus het ongelukkige jonge paartje naar een anderen wagen over te brengen; de man werd ge bonden en bewaakt door den heer Roe en zyne neven. By zyne aankomst werd hy in verzekerde bewaring gesteld. Men zal zich herinneren dat, kort na de Fransch-Russische feesten, uit Rusland het aanbod kwam van eene reuzen- klok van 80,000 KG., bestemd voor de „Notre- Damo" te Parys. Maar de architect der kathe draal gaf den raad, voor het geschenk te bedanken, omdat eene klok van dergelyke af metingen te groot zou zyn voor de torens van de „Notre-Dame", en door haar gewicht gevaar zou opleveren voor het bouwwerk. De stad Moskou, die het aanbod had ge daan, heeft daarop de plaatsing vrygelaten, zoodat de klok nu geplaatst zal worden in den klokkentoren van het „Sacré-Coeur" te Montmartre. De architect der basiliek heeft verklaard dat dit zeer goed mogelyk was, ook zonder dat men voor de Russische klok een afzonderiyken klokkentoren bouwt, die op zyn minst een millioen franken zou kosten. Als voorwaarde heeft de architect g st H. dat de klok niet heen en weer geslingerd mag wor den; by het luiden zal alleen de klepel in beweging worden gebracht. De ramp te Memphis. Volgens de laatste berichten zyn de zeven vermiste personen eveneens by het instorten van het blok huizen te Memphis onder het puin be dolven. Een orkaan verhinderde het zoeke naar de lyken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 2