n°. iom donderdag 5 April. A0. 1894. feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. IN BLOEI GEKNAKT. LEIDSCH DAGBLAD. Voor Leiden per 3 Franco per post Afzonderlijke Nommers PRIJS DEZER COURANT: maandenf 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER AD VERTEN TIEN Van 1—6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17j. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor liet incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. INGEZONDEN. V r Mijnheer de Redacteur Een belanghebbende vraagt beleefd een wei nig plaatsruimte in uw veelgelezen blad. Het betreft het kruithuisje aan den Vest- wal, dat de laatste weken zooveel pennen in beweging heeft gebracht. Het i6 my niet recht duideiyk waarom men zich zooveel moeite geeft, dat onsierlijke gebouwtje te willen behouden, te meer, nu door het Ge meentebestuur aan de verschillende eigenaren der huizen van de Hoefstraat gelegenheid is gegeven tegen eeDe kleine som den grond aan den Yestwal in recognitie te krijgen, hetgeen wel een bewijs is dat het Gemeentebestuur dit gedeelte der stad wenschte verfraaid te zien. En nu er wegens de aanstaande ver bouwingen der huizen nogal kosten van don kant der eigenaren moeten gemaakt worden en het be taande kruithuisje, vooral voor de aanstaande nieuwe woningen veel schade in het verhuren dier huizen zal berokkenen, nu komt men van alle kanten voor het be houd van het kruithuisje op. Ik twijfel dan ook niet, of onzo Gemeenteraad zal, nu de eigenaren zich die kosten getroosten, ook de belangen van hen wel willen behartigen en dus besluiten om tot eene algeheele ver fraaiing van den Vostwal te komen, waartoe het kruithuisje, dat nu toch nergers meer voor gebruikt wordt dan tot urinoir en wat dies meer zy, en bovendien toch in geheel ver vallen staat verkeert, behoort te worden ge sloopt. Een belanghebbende. De Haagschc Courant schrijft onder het opschrift Hongerloon: Men schryft ons: „Dezer dagen werden in advertenties her haaldelijk „aankomende" kleermakers ge vraagd, tegen een loon van 5 en 6 centen per uur. Veertien uren per dag werkende, verdient zulk oen „aankomende" dus 70 of 84 centen daags, d. i. f 4.20 a f 5.04 per week. Is het niet meer dan tyd, dat de wet tus- schenbeide treedt in zulke toestanden? Want dat is het Engelsche „zweetstelsel". Weten zy, die o zoo goedkoope kleeren dragen, waaraan zy die goedkoopte te danken hebben?" Het loon is zeker zeer laag. Maar alvorens er een zoo absoluut oordeel over uit te spre ken, zouden wij tooh wel eens willen vragen, of een „aankomende" kleermaker niet eigeniyk een leerling is. In dat geval toch zou de zaak geheel anders zjjn. De W e e 8 i n r i c h t i n g te Neerbosch kome nog even op het tapijt! D8. H. Pierson, in Be Bode der Heldring- gestichten het Rapport inzake Neerbosch be sprekende, zegt o. a.: „Intusschen, al verblijdt het mij, dat deze aanval op Neerbosch ten slotte tot een zegen voor de inrichting kan zyn, diep treurig is het, dat men in Nederland geen verweermiddel heeft tegen zulke aanvallen. De advocaat van den heer Van 't Lindenhout heeft dit in zoo duidelijke woorden uiteengezet, dat het moeilijk valt er iets bij te voegen. Letterlijk mach teloos staat men tegenover zulke aanslagen. Er moest een Raad van Eer bestaan, die de feiten kon onderzoeken en als zjj gebleken waren onwaar te zijn, den aanklager kon dwin gen, openlijk in te trekken, of gevangenisstraf te ondergaan. Thans is de man, die het meest lastert, het veiligst en het Fransche spreek woord: „laster maar toe, er blijft altijd wat van hangen", is ten slotte maar al te waar. Eene reputatie bederven is gauw gedaan, maar belangen van honderden kunnen er mede ge moeid zyn." In de Haagsche Kroniek van de Nieuwe Groninger Courant lezen we o. a. Zooals gij gezien hebt, is mijne mededee- ling omtrent het uitstel van 't reisplan der Koninginnen naar Amsterdam juist gebleken. Zeer waarschijnlijk komt er dit jaar in 't geheel van het gewone bezoek niets. Want het is geenszins zeker, dat de Koninginnen tot na de opening der nieuwe Kamers hier zullen blijven. De mogelijkheid is niet uitgesloten dat de Regentes zelve de nieuwe zitting zal openen en de vermoedelijk zeer korte troonrede persoonlijk zal voordra gen. In geen geval verlaten HH. MM. de residentie vóór den afloop van de verkiezings campagne, om dan terstond naar Soestdyk te verhuizen. De Koningin-Regentes maakt zich haar verblijf hier ter stede ten nutte om niet alleen van hare belangstelling in de kunRt, maar ook in de nijverheid blijk te geven. Zy bezocht de grootste onzer fabrieken, de yzer- gietery, enz., de plettery, het établissement, door de familie Enthoven sedert meer dan 60 jaren met zooveel kracht bestuurd. De Koninginnen werden er met veel onderschei ding ontvangen en door het 700 a 800 man sterke personeel met byzondere geestdrift en eerbied begroet; zy namen het voor Tandjong- Priok bestemde droogdok, aan deze fabriek vervaardigd, met veel belangstelling in oogen- schouw en bezochten byna al de ateliers der flinke fabriek, die, sedert enkele jaren in eene vennootschap omgezet onder de energieke leiding van den heer Henri Enthoven, een nieuw tydperk van bloei beleeft, dat herinnert aan de gulden dagen onder den stichter. De Koningin-Regentes heeft ook het laatste „Diligentia"-concert met hare tegenwoordigheid vereerd. Vermoedelyk zal zy nu voor dit sei zoen goene vermakelykheden (opera of comedie) meer bywonen. Van de opera sprekende, kan ik constatee- ren dat de crisis voorby is. Ondanks de open gestelde mededinging naar de directie, waarop eenige aanvragen zyn ingekomen, heeft het dagelyksch bestuur den gemeenteraad voor gesteld de leiding van de opera weder voor drie jaren aan Jos. Mertens te gunnen op voorwaarden, die ook hy ten slotte wil aan nemen. Het publiek zal dit zeker met genoe gen vernomen hebben. 't Is anders in de laatste dagen te warm voor opera- of schouwburg-bezoek. Zelfs in het ruime gebouw voor K. en W., waar de Holl. Opera voor eene stampvolle zaal „Pag- gliacci" en de „Cavaleria" gaf, was 't letter lek om te bezwyken. 't Is hier reeds vry zomersch: bosch en Scheveningen worden druk bezocht en in den Dierentuin is 't dage- lyks vol. In „Uit de Hoofdstad" in de Provinciale Groninger Courant komt het volgende voor: In de verschillende lagen der burgery worden twee heterogene quaesties van den dag het meest besproken: de aanstaande verkiezing van negen leden voor de Tweede Kamer en de m o o r d, op den slachter Schut aan de Ceintuurbaan gepleegd. Het eerstbedoelde vraagstuk vindt eerst zyne oplossing op den lOden April a. s. Wat de moordgeschiedenis echter betreft, zou het mogeiyk kunnen zyn, dat de justitie op de vraag, wie de misdaad heeft begaan, reeds een afdoend antwoord zal hebben gegeven op het oogenblik, dat deze brief onder de oogen der Groningsche lezers komt. Vandaar dat over het eerste onderwerp veiliger kan geschreven worden dan over het tweede. En wel vooral hierom, wyi de moord, op den ongelukkigen slachter Schut gepleegd, aan leiding geeft tot verzuchtingen in plaats van bemoediging, althans by den stand van zaken voor het oogenblik. Wy zyn te Amsterdam een „yverigen en wakkeren" inspecteur der recherche en twee „yvenge en wakkere" rechercheurs ryk. Dit edele driemanschap, sedert jaren in onze dagbladen geloofd en geprezen, vormt ons corps detectives en daarmede het voorwerp van veler belangstelling. Wie Engelsche detective-romans, veelal onder den vorm van vertaalde feuilletons, heeft gelezen, vindt vol doening, wanneer hy by toeval Amsterdammer is en by toeval onzen inspecteur der recherche in een „aapje" door 's heeren straten ziet ryden, gevolgd door zyne beide wakkere rechercheurs in een tweede aapje. Geen twyfel, of onze detectives zyn dan iets op het spoormen zal 's avonds wel in de krant lezen, op welke scherpzinnige manier zy de eene of andere misdaad hebben ont sluierd. De inspecteur ziet er naar het uiterlyk voldoende uetective achtig uit en geeft ieder, dien hy aanziet, denzelfden indruk, dien een zeker zaakwaarnemer in „Martin Chuzzlewit" van Dickens placht te geven, n.l. dezen, dat hy omtrent ieder, dien hy met een blik ver eert, iets weet, wat een ander niet weet, iets, dat hem vroeg of laat nog ten nadeele zal kunnen komen. Jammer alleen, dat in de echte detective-romans de buitengewoon listige detective, geëngageerd door het hoofd eener familie, welke over de verduistering van de erfenis van een millioen ponden sterling licht wenscht verspreid te zien, nu onder deze, dan onder gene vermomming, onkenbaar wordt gemaakt. Iets dergelyks is by ons niet het geval. Onze inspecteur der recherche is by alle Amsterdammers welbekend en neemt nimmer de moeite zich een valschen baard aan te schaffen of wel kunstmatig mank te gaan Hij bewandelt den koninkiyken weg en ieder weet onmiddeliyk wat hij aan hem heeft. Op de corpora delicti, de eventueele stomme getuigen der misdaad, zyn onze recherche en onze justitie zeer gesteld. Men staat inderdaad verbaasd over de nauwgezetheid, waarmede deze zaken worden verzameld, gecatalogiseerd en ter rechtbank worden gedeponeerd. De corpora delicti en eventueele stomme ge tuigen betreffende den moord, op den slachter Schut gepleegd, werden dezer dagen voor de deur van den geheimzinnig gesloten winkel op eene handkar geladen en vervoerd, natuur- lyk onder de argus oogen van vele belang stellenden. Wy hadden het genoegen, op die handkar onder meer te zien deponeeren„een pak, inhoudende vyf pakjes aföcbraapsel van bloeddruppels." Het was den dag na dien, waarop de mis daad vermoedelyk is gepleegd. De moordenaar was hoogstwaarscbyniyk niet meer in het huis van den vermoorden Schut aanwezig; maar wie daar den geheelen dag wel waren de officier van justitie, de substituut-officier van justitie, de griffier, de „yverige en wak kere" inspecteur der recherche, mitsgaders de beide yverige en wakkere rechercheurs, de menschen dus, die op dat oogenblik bezig waren den moordenaar te zoeken, en tevergeefs gezocht hebben, althans wat de laatstbedoelden betreft, naar den moordenaar van het dienst meisje der familie Yiotta en naar de ver dwenen vrouwen des heeren De Jong. De justitie en recherche is op het oogenblik niet zeker, of de moord des ochtends of den vorigen avond, door één of door meerdere personen is gepleegd. Het publiek daarentegen vindt het iets weinig verkwikkelyks, dat in eene der dicktstbevolKte wyken iemand op klaarlichten dag vermoord kan worden, zonder dat er een haan naar kraait, en niettegen staande de groote opofferingen, welke het zicb getroost tot het onderhouden van een zeer talryk politie corps. Het zoekt een zonde bok en vindt dezen natuuriyk in de politie. Het regent thans verklaringen van do meest bedonkoiyke soort. Het biykt dat een be woner dier buurt de wyk achter de Stad houderskade toen hy het oog had op een verdacht persoon, die kenneiyk met niet al te beste bedoelingen achtereenvolgens by ver schillende bewoners aanbelde, een vol uur moest rondloopen vóór hy ergens een agent van politie ontdekte. Do vermoorde Schut zelf heeft meermalen aan zyn meisje verteld, dat hy des avonds op zyn weg naar huis nooit een politie agent ontmoette, en van meer dan eenezyde wordt thans verhaald, dat de zoogenaamd op post staande agenten des nachts by vyf en zes tegeiyk worden aangetroffen in de eene of andere slytery. De hoofdcommissaris Steenkamp heeft eenige jaren geleden een hoornsignaal ingevoerd, om het den inspecteurs der nachtronde by hunne inspectie gemakkeiyk te maken. Mag men de verhalen van heden ten dage gelooven, dan wordt er tegen het uur, dat het hoornsignaal des nachts gegeven moet worden, onder de kameraden in de slytery geloot, wie hunner zich daarmede belasten zal. De aangewezene begeeft zich dan op het voorgeschreven oogen blik naar zyn eigen onbezetten poet nummer één, geeft daar het signaal, yit naar den on bezetten post nummer twee, geeft daar het signaal voor zyn kameraad, spoedt zich dan naar den onbezetten post nummer drie, toetert uaar voor den tweeden kameraad, enz., om eindeiyk weder onder de collega's in de slytery neer te stryken en zich schadeloos te stellen voor de daar buiten geleden koude. Er mag dus wel eens een onderzoek inge steld worden öf er in het politiewezc. ten opzichte dezer buurt inderdaad zulk een hope* looze toestand heerscht. Grappenmakery of wat anders? Verleden week (vóór April dus) vond de redactie van Ons Zuiden in hare brievenbus eenige vierkante stukjes papier van onder staand formaat en model, waarvan twee aan de éóne zyde bevatten: Ravachol protégé mon bras Vive 1' anarchisme Mort aux capitalistes En aan de andere zyde, insgeiyks geën cadreerd Le commencement de la fin. Onder de woorden aan beide zyden een doodshoofd. Deze waren met groenen hectographischen inkt verveelvoudigd. De andere waren de een met potlood, de andere met gewonen inkt geschreven en luidden Mort aux Hollandais! Vive les Beiges! Mort aux capitalistes! Les anarchistes sont arrivés. Ravachol II. Ook by andere personen waren dergel yke papiertjes in de brievenbus gevonden. UITLOTINGEN. By de gisteren plaate gehad ho bende aitloting van obligation van de door de gemeente Rotterdam uitgegeven leening met premiën van 72,000 obligation a f 100 nominaal kapitaal, rente 8 pOt. 'e jaara, werden uitgeloot de volgende obligation 89760 mot ƒ10,000 640915"0 31624 1000 1060< 13245 26769 35838 39766 46880 53332 oOO 1906 8684 17735 26335 86769 46024 61762 2342 9180 18979 29821 37694 46432 52661 3642 9832 19112 31252 88843 47890 571C4 4043 99-0 19743 31978 44219 50384 61180 4177 14615 22317 33087 44972 50995 70867 4205 15004 25926 35354 46908 51118 71073 6532 16976 25996. Benevens 800 obligation elk met 100. Loten Stad tV oenen v. 1H74 a 100 fl. o. w. Trekking van 2 April 1894. beiaalbaar 12 Juli 1894. Hoofdprijzen 200,000 11. e. 1993 n. 57. 2U.000 fl. e. 84 n. 79, 6000 fl. 8. 1609 n. 23. id „Waarom telkens dien naam, tante? Ik kan hem niet hooren uitspreken zonder aan al de smart, die ik ondervonden heb, te denken. Hy is toch voor my verloren en ik zou hem slechts den myne kunnen noemen ten koste van myne gemoedsrust." De gravin stond driftig op. „Hulda," zeide zy, „tob toch niet altyd over de middelen, wanneer het u ernst is uw doel te bereiken. Ga nu maar naar het paleis terug; lach als oen dwaas kind uwen vorst uit en kryg loon naar verdienste 1" vervolgde de gravin spottend. Hulda stond zuchtend op. Zy drukte een kus op het voorhoofd harer tante en verliet het vertrek. „Ik verwachtte blinde gehoorzaamheid en vind niet alleen een zwak en weifelend, maar tevens een tegenstrevend karakter. „Maïs, ce n'est rien." Als Von Sehnwitz maar eerst terug is, dan zal alles wel anders worden." vni. Ludwig en Laura Von Sehnwitz leidden een wel is waar eenigszins eentonig, maar toch zeer genoegiyk leven. Hoewel eerstgenoemde somtyds eenig ver langen in zich voelde opkomen, om weder naar het bof met al zyne afwisseling terug te keeren, duurden de dagen hem niet te lang. Als hy zyn vrouwtje in de blauwe oogen Keek en daarin hare liefde voor hom las, dan kwam de gedachte wel eens by hem op, of het niet beter zou zyn, wanneer hy den vorst om ontslag zou vragen, om dan met Laura op het slot Sehnwitz te biyven wonen; maar op andere tyden trok hem het woelige hofleven weer te veel aan, om aan die gedachte voedsel te geven. Op een morgen, dat zy zich vermaakt hadden met elkander sneeuwballen toe te werpen, en Laura, blozend van inspanning, aan den arm van Von Sehnwitz naar het slot terugkeerde, zoide zy: „Ludwig, lieve, misschien vergis ik my, maar het is alsof ge de laatste dagen wat stiller dan anders zyt. Het verveelt je toch niet, dat wy hier op het slot zulk een langdurig têteA tête hebben, zonder de minste afwisseling?" Von Sehnwitz' gedachten waren afgedwaald. Hy zou voor geen geld zyn vrouwtje hebben willen bekennen, waaraan hy op dit oogen blik dacht. Het was vreemd, maar telkens kwamen hem die schitterende oogen, die hem van achter dat masker aangestaard hadden, voor den geest. Hy drukte Laura's arm vaster aan zich en antwoordde, toen zy hem, verwonderd dat zy geen antwoord ontving, vragend aanzag: „My vervelen? Maar, lieveling, hoe komt ge er toe, zoo iets te vragen? Ik wilde dat wy hier altyd te zamen konden biyven, met niets dan boomen en bloemen als eenige ge tuigen van ons geluk." „Ach, Lu," riep Laura opgewonden, „zoudt ge den vorst dan niet uw ontslag kunnen vragen; want ik zou ook zoo gaarne hier willen blyven." „Maar, lieve," antwoordde Von Sehnwitz, „wy zyn nog zoo jong en ik vrees dat myn vrouwtje zich spoedig zou vervelen en weder naar de vleeschpotten van Egypte zou ver langen." „Nu trekt go terug," zeide Laura met een pruilend lipje; „dus ge meendet straks niet wat ge zeidet?" „Ja, maar ik zie er te veel bezwaren in." „Zoudt ge niet genoeg aan myn gezelschap hebben, beste man? 't Is waar, het hofleven biedt voor iemand als gy veel bekooriyks aan. Maar zeg eens, Lu," vervolgde zy, terwyi zy met haar hoofdje tegen zijn schouder leunde: „hebt go niet wel eens geweifeld tusschen Hulda Von Hohenstein en my, wie van beiden gy uw hart en uwe hand zoudt aanbieden? My dunkt, Huida's zwarte oogen hadden veel aantrekkelyks voor je, en ik weet zeker dat zy u heel graag ïyden mocht." Het was alsof hem een schok door de leden ging. Een blos o vertoog zyne wangen, maar met kracht trachtte hy zich te her stellen. Hy had er immers nooit ernstig aan ge dacht Hulda te beminnen! Nu ja, hy had haar het hof gemaakt; hy had haar hulde bewezen, zooals het raooien jongen meisjes van rechtswege toekomt; maar verder, neon; en het zou heel dwaas van haar zyn, wanneer zy iets anders verwacht had. Hy had het vergeten, dien avond, toen hy met vrooiyke stem het lied der Troubadours zong, en by de woorden: „A Dieu mon ame, Ma vie au Roi, Mon coeur aux Dames, L'honneur pour moi!" de oogen op Hulda Von Hohenstein vestigde. Hy had dit vergeten en nog zooveel meer, wat door lichtzinnige of onnadenkende jongo- lieden dageiyks gezegd wordt, en maar al te dikwyis in lichtgeloovigo ooren en gevoelige harten wordt opgevangen, om daar later niets dan onrust en teleurstelling teweeg te brengen. „Laura," zeide hy, na weer zyne gewone kalmte terug te hebben gekregen, „ik begryp niet hoe ge my zoo iets vragen kunt. Heb ik u ooit aanleiding gegeven tot zulk een vermoeden?" „Weineen, beste, maar het kwam zoo op eens in my op." „Nu, kind, ik kan je met de hand op het hart verklaren," zoide Von Sehnwitz ernstig, „dat ik nooit by myn weten ten minste Hulda een teeder woord heb toegefluisterd. Ik mocht haar graag; wie ziet niet gaarne mooie meisjes? Dit zal wel niemand alsoane misdaad aangerekend worden, maar ik had haar niet lief in den zin, waarin ik myne aangebeden Laura bemin." En by boog zich tot haar over, staarde haar diep in de blauwe oogen en overlaadde haar gelaat met kussen. De tyd ging spoedig voorby en de dag van hun vertrek naderde met rasscbe schreden. Zy scheidden niet zonder weemoed van de hun liefgeworden plekjes. Op den laatsten avond stonden zy te zamen voor het venster. Het was een heldere winternacht. De sterren schitterden als diamanten aan don staal- blauwen hemel en de maan schoot hare zilveren stralen op de met ryp overdekte takken der eeuwenoude boomen. Alles was stil om hen heen. Alleen vernam men in de verte het geblaf der honden, die de pachthoeven, in de nabyheid van het slot gelegen, bewaakten. Laura was geheel onder den indruk van het echoone natuurtafereel, dat zy aanschouwde. Von Sehnwitz had den arm om haar middel geslagen en zy zag vol vertrouwen tot hem op. „Hoe geheel anders zal het morgen zyn," zeide Laura; „ach, al die feesten, die voor ons gegeven zullen worden, bezwaren my. Ik wilde gaarne dat de vorst die maar achter wege gelaten had. Welk eene drukte, en wat zal het ons vreemd zyn, na zulk oen lang samenzyn in eenzaamheid en rust." Ja, vrouwtje, daar is nu niets aan te ver anderen," antwoordde Von Sehnwitz vroolyk. „Lu, ik hob al die weken zoo ongestoord met je samen mogen zynik hoop dat we in L. even gelukkig zullen wezen." „Ik twyfel er niet aan, Laura," antwoordde Von Sehnwitz. „Ik ben des avonds meestal vry van dienst; dus dan zullen wy het ge* zellig hebben." „Dat geve God!" zeide Laura. Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5