N«. 104-62.
Maandag 2 April.
A°. 1894.
i§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
IN BLOEI GEKNAKT.
LEIDSCH
DA&BLM
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden por 3 maandenf 1.10.
Franco por post1.40.
Afzonderlijke Nomniers 0.06.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1— 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.1 VJ. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Men weet dat jaarlijks aldus wordt aan
Het Centrum geschreven eene collecte
wordt gehouden voor den gewapenden
dienst in Nederland. Ruk ©n arm
brengt een offer voor dat doel. Nu zou men
mogenverwachten dat die giften zouden be
steed worden op eene wijze, overeenkomstig
de bedoeling der gevers. Meestal zonder onder
scheid wordt evenwel dit „smartegeld" (onder
deaen naam is het bij de militairen bekeno)
uitgekeerd en ontvangen door personen,
begiftigd met een flink pensioen; sommigen
nog bezittende eene burgerlijke betrekking.
Onder deze personen moet zich zelfs bevonden
hebben een gepen6ionneerd adjudant-onder
officier, het ambt vervullende vanburge
meester 1
dat bij ons ook zoo?" Ter beant
woording van deze vraag schrijft iemand aan
het Utrechlsch Dagblad het volgende over de
Engelsche spoorwegen:
„Een van onze stadgenooten bezocht in de
vorige maand Engeland, Schotland en Ierland.
Te Liverpool nam hij een biljet lste klasse,
via Preston, naar Belfast. Zooal6 men weet,
wordt het laatste gedeelte van dezen weg,
nl. van Fleetwood naar Belfast, per stoomboot
afgelegd. Te Preston is een vereenigingspunt
voor de lijnen van Liverpool en Manchester.
De trein van Liverpool kwam te laat aan en
miste dus de aansluiting. Onze reizigor bleef
zitten, niemand maakte hem op het missen
der aansluiting opmerkzaam en een poosje
later ging de trein met verbazende snelheid
verder. Toen hij te Fleetwood aankwam, stond
daar een man van de stoomboot en vroeg
den reiziger, die reeds meende dat hij te laat
was voor de boot: „Reiziger van Liverpool?"
„Ja," zeide onze vriend en keek even rond.
Hij bemerkte nu, dat hij de eenige passagier
in den trein was. Nauwelijks was hij op de
boot, of deze stak van wal, twintig minuten
over den bepaalden tijd. „Ben ik de eenige
passagier, die is meegekomen?" vroeg hy
eenige oogenblikken later aan den steward.
„Ja, mijnheer l" was het antwoord. „Wy
hebben op u gewacht, daar uwe aankomst
uit Preston ons per telegraaf bericht was.
U is met een extra-trein gekomen. Do trein
te Liverpool had de aansluiting te Preston
gemist.
Zoo begrijpt eene spoorwegdirectie in Enge
land haren plicht en voert dezen, zonder eerst
klachten af te wachten, als eene zaak, die
vanzelf spreekt, uit."
En de vraag: „Is dat bij ons ook zoo?"
moet schrijver ontkennend beantwoorden.
In de Amhemsche Courant lezen we, zegt
de Haagache Courant:
„Op het Plein vóór de „Witte Sociëteit" zijn
de tafels en stoelen gezet, waar de bezoekers
ook sterken drank gebruiken. De commissaris
van politie acht dit in strijd met de bepalingen
der Drankwet en heeft met proces-verbaal
gedreigd wegens het schenken van
sterken drank op straat. Er zou
wel een middel zijn te vinden om de wet te
ontduiken, maar dan ware het mogelijk, dat
de vergunning, om tafels en stoelen op het
Plein te zetten, ingetrokken werd."
Mogelijk achten wy zulk eene plagery van
den hoofdcommissaris tegenover de „Witte"
wel. Maar dat men daarmede het doel der
Drankwet zou bevorderen, komt ons minder
waarschyniyk voor.
In eene beschouwing over de werkloos
heid onder de diamantbewerkers in
Het Sociaal Weekblad komt de heer L. Simons
Mz. tot de volgende slotsom:
„Het is wenschelyk dat op uitnoodiging en
in vereeniging met werkende en werklooze
diamantslijpers zich eene gemengde commissie
van arbeiders, technici, practische handels
mannen, financiers en vooruitstrevende mannen
en vrouwen van invloed vorme, om:
te onderzoeken de uitgebreidheid van de
werkloosheid en den heerschenden nood in
het diamantvak; te waken tegen verdere
loonsverlaging en uitbreiding van het getal
leerlingente overleggen, welke werkverschaf
fing in het algemeen en in het bijzonder hier
nuttig en noodig zou zyn en welke industrieën
in Amsterdam kunnen ingevoerd worden;
van Staat, Gemeente en particulieren gel
den zien te verkrijgen togen lage rente, om
die nieuwe industrieën door vrije, coöperatieve
productievereenigingen te doen op touw zet
ten on gelden als giften te vragen om gedu
rende den leertijd de werkloozen te onder
houden.
„Er is dus veel te doen. Zullen er mannen
gevonden worden om die taak te volbrengen
Op de vraag: „Bestaan er niet in andere
landen industrieën, wier producten nu in ons
land worden ingevoerd en wier techniek ge
noegzame overeenkomst met die der diamant
bewerking heeft, om den overgang, ook der
oudere arbeiders, niet al te moeiiyk te maken?"
antwoordt de schryver aldus: „Ik ben noch
handelsman noch technicus om deze vraag te
beantwoorden. Maar tegenover het dringende
van den nood stel ik de noodzakelijkheid om
haar met ernst te onderzoeken. Hier moeten
technici, handelslieden, kapitalisten samen
werken met de arbeiders zeiven, om tot eene
oplossing te komen. Als lam geslagen door
den tegenspoed, die over hen gekomen is, te
blyven turen in de leege, hopelooze toekomst,
fatalistisch te berusten of te wachten op
betere tyden, is het treurigste, waartoe de
werklooze diamantbewerkers kunnen verval
len. Doch gaat van hen de oproeping uit om
hen te helpen in het zoeken naar eene nieuwe
industrie, dan kan geen Amsterdammer daar
onverschillig voor blyven, niet enkel uit men-
scheiykhdd, maar ook uit eigenbelang. Of twee,
drie duizend arbeiders leegloopen, dan wel hun
kost verdienen, beslist over de welvaart van
tien duizenden. Werkloosheid beteekent stilte
in zaken, lage huishuren, lage rente, hooge
belasting voor anderen; gebrek en degradatie
voor de betrokkenen."
In bei zelfde blad betoogt de heerB. Frank-
diamam slijper te Amsterdam, dat eene ver
eeniging tegen loonsverlaging in het diamant
vak niet zou baten, daar niet alle juweliers
op denzelfden tyd werk geven. Wèl verwacht
hy baat van eene diamantwerkers-vak ver
eeniging, die allereerst naar vereenvouliging
d-r toestanden zou moeten streven. „Zy zou,
wanneer dit mogelijk was, onder de patroons
zeiven agitatie moeten maken voor het donk
beeld van vereeniging, van coalitie, zoodat de
productie van 't geslepen evenals thans van
het ruwe diamant in eenige weinige handen
werd vereenigd. Dit denkbeeld moge op 't
oogenblik misschien aan velen nog hersen
schimmig toeschynen, op de keper beschouwd
is het dit niet. Het zou slechts een sneller
verwerkelijken zyn van toestanden, die anders
na een langer tijdsverloop uit den loop der
maatschappelijke ontwikkeliug en de wetten
der concurrentie zullen ontstaan. En ik meen
dat, wanneer in Amsterdam die reusachtige
kapitalen aanwezig waren, welke men met
name in Engeland vindt, het misschien niet
lang zou duren of er zou zulk eene samen
trekking der diamantnijverheid ontstaan. Het
zou dan ook gemakkeiyk vallen, wat ik on
langs in de diamantwerkers-vereeniging voor
stelde, (maar waarvan het vooruitstrevende
bestuur niet eens motitie nam) statistische ge
gevens te verzamelen, die in dezen chaos eenige
orde konden brengen. Zulk eene maatschappy
zou, evenals thans de Beers-compagnie met
de mijnwerkers doet, het getal diamant
werkers kunnen vaststellen. De minder be
kwamen, die daardoor van de productie uit
gesloten zouden worden, zouden door de leden
der vakvereeniging kunnen gesteund worden,
tot zy een anderen werkkring hadden ge
vonden (zooals b.v. winkeliers, by wie de
vakgenooten zouden kunnen koopen, enz.). En
de vakvereeniging zelve zou weten tegenover
wien zy stond on meer vat hebben op dit
eenhoofdig monster dan tegenover het veel
koppige van onderling mededingende juweliers,
dat de arbeiders ten grondo richt."
Hy gelooft dat dit in ruwe trekken de
weg is, welken eene vereeniging zal te be
wandelen hebben, en acht, wat de propaganda
betreft, „dat de overgroote meerderheid slechts
te bereiken is door artikelen in groote en
veelgelezen bladen."
(De schryver zegt te betwijfelen of het
Handelsblad zyne kolommen voor werklieden-
belangen open6tolt. Er is dunkt de redactie
van dit blad geene reden voor dien twyfel;
wy blyven, als tot dusver, zegt ze, onze
kolommen ook voor die belangen gaarne open
stellen.)
Dr. F. Van Eeden acht het zyn plicht in
De Amsterdammer te waarschuwen tegen „een
zoo dóór en dóór gevaarlyk en onbetrouw
baar boek" als dat van Louis Kuhne.
„Misschien luistert men eerder naar my dan
nasr een anderen geneesheer, omdat men weten
kan dat ik de officiëele geneeskunde herhaalde-
ïyk heb verweten niet ruim, onbevooroordeeld
en bescheiden genoeg te zyn opgetreden tegen
over de leeken, die dikwijls met hun gewoon
gezond verstand principes vasthielden en ge
nezende invloeden aanwendden, welke door de
academische wetenschap tot eigen schande
werden verwaarloosd of geloochend. Ik heb
ook steeds de wenschelykheid betoogd om
de heerschende geneeswijzen meer tot iets
te doen naderen, wat men „natuurgenees
wijze" zou kunnen noemen, om het overdadig
gebruik van medicynen en palliatieven te
beperken en meer rekening te houden met
het eigen herstel vermogen van den mensch,
dat, als alle vermogens, door onbruik kan
verzwakken."
Maar natuuriyk acht hy een paar juiste
principes niet in staat om eene totale onwetend
heid op physiologisch of ziektekundig gebied
te vergoeden. En nooit zag hy eene zoo
verregaande onkunde met zooveel aplomb en
zelfvertrouwen gepubliceerd als in het boek
van Kuhne.
Dr. Van E. wil de zaak van Kuhne niet
dienen door te zeggen dat hy nooit gene
zingen verricht heeft. Integendeel, hy heeft
zeker in sommige gevallen verbetering of
genezing bereikt. Evenmin zal dr. Van E. zyn
boek op wetenschappelijke gronden gaan
bestrijden. Daarvoor bevat het z. i. te veel
onzin en biykt Kuhne al te zeer onbekend
te zyn met de eenvoudigste beginselen van
physiologie en ziektekunde.
Kubne's succes laat zich eenigszins op de
volgende wyze verklaren:
„Wanneer iemand met groote overtuiging en
securiteit en met eenig persooniyk prestige
zegt een panacóe gevonden te hebben, in den
vorm van een onschuldigen kunstgreep, liefst
wat ingewikkeld en volgens stipte regels, al was
het maar het dagelijks wry ven van den neus
met lauw water, samengaand met een strikten
en matigen levensregel en onthouding van art-
senyen, dan zal hy in sommige chronische
ziekte gevallen genezing of verbetering tot stand
kunnen brengen.
De genezende inMóeden, die daarby in 't
spel komen, zyn lo. de suggestie, gesteund
door 't vertrouwen in den persoon, door den
van hem uitgaanden roep, door het voorbeeld
van anderen en door liet stipt en plichtmatig
vervullen van den op zichzelven onbeteeke
nenden kunstgreep; 2o. de onthouding van
het tot eeno schadeiyke en ontmoedigende
gewoonte geworden artseny-gebruik; 3o. de
matigheid."
Kuhne'6 kunstgrepen, zegt dr. Van E., zyn
echter allesbehalve onschuldig, maar in hooge
mate gevaarlyk, stuitend en verwerpelyk. Het
voornaamste in zyne methode, de zoogenaamde
wryfzitbaden, waaraan hy zelfs kinderen en
jonge personen, soms een uur achtereen,
onderwerpt, is iets, waarvan het ergeriyke
en bedenkelyke, naar hem dacht, wel iederen
verstandigen leek in 't oog moest vallen.
Wat den persoon van K. betreft, zegt dr.
Van E.:
„Kuhne hoeft geen opzettelijk bedrieger te
zyn. Hy schynt my het type van eene zekere
soort zenuwlijders, die allerlei rare, soms stui
tende kunstgrepen aan hun eigen lyf bedenken,
waarin ze dan sposdig een algemeen panacee
meenen te zien, wanneer het hun door zelfsug
gestie verbetering heeft bezorgd. By Kuhne,
die veel zelfvertrouwen, energie en persooniyk
prestige schynt te bezitten, heeft dit eene groote
vlucht genomen, en het succes, dat hy ongo-
twyfeld hier en daar had, deed de rest. Nu
voelt by zich verheven boven alle sterren der
wetenschap en acht zyne fantasieën heeriyke
ontdekkingen, door de ervaring gestaafd.
Alva noemde eenmaal onze voorvaderen
„mannetjes van boter"; ten onrechte in de
beteekenis, welke hy aan die uitdrukking
hechtte, zooals hem gebleken is. In anderen
zin beginnen onze tydgenooten, die van hun
vak „boter mannen" zyn, ook hoe langer hoe
minder „mannetjes van boter" by uitnemend
heid te worden, zooal6 telkenmale reeds ge
bleken is en ook nu weer blykt door het
artikeltje „Eigen Schuld?" uit de Utrechtscht
Courant
Onze boter- en kaasboeren, vooral
in Friesland, maakten lange jaren goede zaken
door hunne boter uit te voeren naar de En
gelsche markt. Een vaatje Friesche boter was
jarenlang eene lekkernij voor den Engelschen
lord, die dat dan ook goed betaalde.
Al sinds jaren kwam hierin een keer.
En het trof ons dat opnieuw in eene cor
respondentie uit Londen de aandacht gevestigd
wordt op dit verschynsel en zyne oorzaken*
Al meer toch wordt ons Friesch product van
de Engelsche markt verdrongen, thans zelfs
door boter uit Australië, die beter pryzen
bedingt dan de Friesche, zelfs de Deenschfr
naby komt.
Waarom?
De Deensche boer en die in Australië legt
zich toe op eene betere zuivelbereiding^
terwyi de Hollandsche voortgaat zulks te doen
als zyn vader en grootvader.
Onze boer meent ook dat iedereen een smaak
heeft als hyzelf en is ongezind zyne waren te
bereiden naar den Engelschen smaak. Voeg
daar nu by zekere knoeieryen en, ge hebt
do verklaring van een hoogst droevig feit.
Hoogst droevig want gaat het den boer
niet goed, dan ïydt daaronder onze gansche
natie. En als men dan gedurig hoort: „eigen
schuld" dan stemt zulks zéór mismoedig.
Wat zegt de Maatschappy van Landbouw
er van?
Naar uit verschillende berichten in de bladen
af te leiden is, ontmoet de maatregel, dat
paarden ter keuring moeten worden
aangegeven, waarvoor bepaalde plaatsen zyn
aangewezen, b(j do boeren een bezwaar en
wel in do tollen, die zy te passoeren hebben
en waar zy tolgeld betalen moeten. Zy achten
het al erg genoeg, dat zy de paarden ter
keuring moeten brengen, maar nu die moeita
hun ook nog geld kost, achten zy dit eona
nieuwe belasting.
Het weekblad Gelria zal, naar het Nieuws
blad voor den Boekhandel mededeelt, met
April ophouden te bestaan.
8)
Gy zult trachten tegen den stroom op te
roeien, maar uw bootje zal door de golven
onmeedoogend worden medegesleept en ge
zult reddeloos verloren zyn."
Laura had ademloos toegeluisterd. De woor
den der waarzegster klonken haar als een
droom in de ooren. Ze liet Laura's hand los
en deed alsof zy zich wilde verwijderen. Op
eens keerde z\) zich om en zeide:
„Zie eens, schoone koningin, uw gemaal
heeft, u niet ziende, zich met eene andere
Maria Antoinette getroost. Zij gelijkt veel op
Uwe Majesteit. Zoek gij nu spoedig een ridder
uwer waardig; en gij, nar, volg mij; gij be-
leedigt de koningin met uwe opdringerigheid 1"
Laura bleef als verbijsterd zitten; was het
een droom of werkelijkheid, dat Ludwig daar
in een vertrouwelijk „tête-a-tête" gezeten was,
met eene andere, juist als zij gekostumeerde
dame. ZU wilde opstaan, maar hare beenen
weigerden haar den dienst; zU wilde roepen,
maar het was alsof haar de koel werd toe
geknepen een floers kwam voor hare oogen
zU verloor het bewustzijn.
„Lieve Laura, waarom zyt ge in dien hoek
gaan zitten? Ik heb je overal gezocht; maar
wat rcheelt je?"
Deze woorden, op ontstelden toon geuit,
brachten Laura tot bezinning.
„Waar ben ik?" zeide zU, terwijl z(j zich
van het masker ontdeed en hare bleeke trokken
Von Sehnwitz schrik aanjoegen.
„Lieveling, wat is er met je gebeurd?" riep
haar verloofde; bü nam hare band, die nog
steeds van den handschoen ontdaan was, en
drukte die in de zUne.
„Ie het dan niet waar, was alios niets dan
een droom?" zeide Laura, terwijl een straal
van hoop haar lief gezichtje verhelderde.
„Wat?" vroeg Yon Sehnwitz verbaasd.
„O, Lu, dat gU met eene andere dame, die
juist als ik gekleed was, vertrouwelUk hebt
gesproken."
„Ik?" riep Laura's verloofde ten hoogste
verwonderd; „kind, zUt ge dan vergeten, dat
ik geen tien minuten geleden met u sprak?
„Maar, Lu, dat was ik nietl"
„Gij niet, en wie was het dan? Ik geloof
waarlUk dat ge droomt! Ge hebt mU op alles,
wat ik u in het oor fluisterde, geantwoord.
Ik denk dat ge wat overspannen zyt door het
gewoel van al die maskers om u heen."
„Ach, Lu, datiswaarlyk niet zoo; luister 1"
En zy verhaalde hem wat er voorgevallen was.
„Maar, Laura," zeide Von Sehnwitz op
ongeloovigen toon, „wanneer er werkelUk eene
andere vrouw aan myne zUde gezeten had,
dan zou ik het immers aan de stem bespeurd
hebben?"
„Achter een masker klinken de stemmen
altyd eenigszins hol," antwoordde Laura;
„maar laat ons eens gaan zien, of wy mis
schien beide vrouwen, die zulk een laaghartig
spel gespoeld hebben, kunnen terugvinden."
Laura deed haar masker voor en trad aan den
arm van Von Sehnwitz de balzaal weder in.
Hoewel Von Sehnwitz het voorgevallene
niet kon verklaren, zoo twyfelde hy niet aan
de waarheid van Laura's bewering. Het was
en bleef echter eene vreemde geschiedenis.
Welk belang zou iemand er bU kunnen hebben
eene dusdanige rol te spelen? Hy blikte rond,
doch geen spoor was er van Laura's dubbel
gangster te ontdekken. Het gevoel bedrogen
te zyn is voor iedereen onaangenaam; hoe
veel te meer was het dit voor hem, daar
hyzelf het best wist, wat al de hartstochte-
lyke liefdesbetuigingen, die hy gemeend had
Laura in het oor te fluisteren, en die nu
door eene vreemde aangehoord waren ge
worden, inhielden.
Terwyi beiden zwygend in de balzaal traden,
weerklonk opeens oen trompetgeschal. De
deuren werden geopend en een Tyroler met
zyne gezellin deed zyne intrede. Het orkest
speelde het lied uit de operette „Der
Tyroler Wastl," en zy zongen met fnssche
stemmen
„Tyroler eind lustig, eo lustig und froh;
Bcim Weim uud beim T.oze da aieht mee aio eo," euz.
Het lied klonk alleraardigst en toen met
de woorden:
„Hat eiuer ein öobêtzerl, so bleibt er dabei,
Er uimmt eie zum Wetberl uud Hebt eie recht tren;
Dauu langt man die WirtBcbaft gemelneohaftlich an
Und liebt aich und berzt aich eo Behr ale man kann,"
het lied eindigde, klonk een daverend applaus
door de zaal.
„Alleraardigst 1 Op myn woord alleraar
digst 1" riep de vorst. „Ik verlang naar het
démasqué, om te weten wie die Tyrolers ztln."
Ofschoon Laura allesbehalve „lustig und froh"
was, had het lied haar toch opgewekt en
toen het twaalf uren was geworden en een
heraut uit naam van' den vorst eerst het
démasqué en even daarna de verloving van
graaf Ludwig Von Sehnwitz met freule Laura
Von Stenwerck afkondigde, toen klonk een
luid gejubel door de zaal.
De jongverloofden begaven zich op uitnoo
diging van den vorst naar den troon, waarop
de vorst en de vorstin zooeven gezeten waren
geweest, om de gelukwenschen in ontvangst
te nemen.
Onder degenen, die zich bet spoedigst een
weg naar het jonge paar baanden, waren
in de eerste plaats de Tyrolienne met haren
begeleider: Hulda Von Hobenstein en graaf
Kiehl.
De eerste zag er dien avond zeer bekoor-
lyk uit. Het puntige hoedje was een weinig
schuin op het donkere haar geplaatst en bare
bruine oogen tintolden van overmoedigen
levenslust.
Het Tyroler kostuum kleedde graaf Eiehl
ook byzonder goed; zyne forsche gestalte
kwam in die losse, vlugge kleeding geheel
tot haar recht.
Beiden drukten Von Sehnwitz en zyne bruid
harteiyk de hand en toen de bezoekers van
bet bal allen hunne gelukwenschen hadden
gebracht, hervatte men het dansen.
Van de Zigeunerin of Maria Antoinette
was geen spoor te ontdekken en ook de nar
was verdwenen. Het bal liep verder zonder
stoornis af en eindigde niet voordat de mor
genstond nabij was.
V.
De verloving van Von Sehnwitz en Laura
zou spoedig door hun huwelyk gevolgd worden.
„Waartoe dienen lange engagementen bad
de vorst gezegd. „Men leert elkander immers
toch eerst in het huwelyk kennen?"
En de vorstin had dit gezegde met een
zucht beaamd.
Hoewel de vorst de trouwplechtigheid met
groote feesten gepaard wilde doen gaan, bad
Laura hem gevraagd dit niet te doen. Zy bad
verzocht liever bet volk een feest te geven
en de armen door het uitreiken van kleederen
eu levensmiddelen te gedenken.
„Zy hebben den laatsten tyd zooveel ge
leden", zeide zy; „hunne akkers werden ver
woest en de beste wyze om den stakkers
boop op eene betere toekomst te geven, is,
dat de meerbedeeiden niet alleen met raad,
maar ook door daden bewyzen, dat hun het
lot van het volk ter harte gaat."
Hoewel do vorst het liever anders gewild
had, zoo stemde by toch in Laura's voorstel
toe en de vorstin was met deze schikking
tevreden.
Laura was zeer verheugd dat de voorge
nomen feesten ter harer eere achterwege
zouden blyven. Zy vreesde maar al te zeer,
dat de onaangename ondervinding, op het ge
maskerd bal opgedaan, zloh zou herhalen.
t Wordt vervolgd.)