Maandag 12 Maart A". 1894. <§eze iCourant wordt dagelijks, met mtzondering van §pn- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. CERitMi'3 CEHE ffc 104-46. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. Franco per post Afzonderlijke Nommors f 1.10. 1.40. 0.05. PRIJS DER AD VERTENTIEN Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootera letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Offleiëelo Kennisgovingou. Aflossing geldlecnlng. Burgemeester en Wethouders van Leiden brongen ter algemocne kennis dat op Maandag don 12den Maart a. e., dos Damiddage te één uur, in een der verlrekkon van het Raadhuis zal worden overgegaan tot de uitlotiBg van 8 obligation, olk groot één duizend gulden, bekoorendo tot do 8x/s- percenta-geldleening van 600,000, aangegaan krach tens Raadsbesluit van 10 November 1888, en van 8 obligation, mede elk groot één duizend gulden, bebooroudo tot de 3Vj-porcente-geldleeuing van f 250,000, aangegaan kraohtens Raadsbesluit van 19 Februari 1891. Burgemeester en Wethouders voornoemd, n. C. JUTA, Weth., waarn. Burgemeester. E. KI8T, Secretaris. Leiden, 9 Maart 1891. Een ridder der Militaire Willomsordo schrijft o. m. in de (oude) BYedasche Courant: „De klacht Is reods meormalen geuit, dat, b(j het verleenen van de Militaire Wil lemsorde, wanneer bij expedities de zoe- en landmacht hebben samengewerkt, do zee macht altijd het leeuwenaandeel krijgt, niet tegenstaande de landmacht, uiteraard, het meeste en zwaarste werk gedaan hoeft. Dezer dagen vermeldde de Staats Courant de toegekende belooningen ter zake der expe ditie in Tamiang, die drie maanden geduurd heoft, en daaruit blijkt hot volgendo. By de zeemacht verkregen 6 officieren en 4 onder officieren en minderen do Willemsorde, en werdon 9 officieren en 5 onderofficieren en minderen eervol vermeld, totaal dus10 nieuwo ridders en 14 eervolle vermeldingen, derhalve 24 belooningen. By de landmacht werd het volgende ver leend: 2 officieren en 1 mindere kregen het kruis en 6 offlcioren plus 7 onderofficieren en minderen ontvingen 45 goudep Jcroon; ;dat is dus 3 nieuwo ridders.en 13 ^oiJtoll'o vermel dingen, dus 16 belooningen; in cyfers overge bracht krijgen wy dus: voor Militaire Willems orde: Z.: L. 10 8 en voor de eervolle vermeldingen Z.L. 14 18. Wy misgunnen onzen Trompen en De Ruyters niets, doch wy willen ook niet by hen achtergesteld wordon. Men is ditmaal kwistig geweest met het toekennen van be looningen, dat kan geen kwaad, dat wakkert het vuur weer een beetjo aan en dit is wol eens noodig by een vermoeiend en afmattend leven; 40 belooningen, ongerekend nog die, welke aan den commandant der expeditie is gegeven en die aan de ingeschreven gesneu velden in de registers van de kanselary, 'tis werkelyk veel en daardoor springt de onge- ïyke verdeeling nog meer in bet oog. Gelukkig bestaat er by het brave Indische leger nog zelfverloochening genoeg om, niet tegenstaande miskenning, trouw zyn plicht te blyven doen en zelfopofferend te stryden voor Koningin en Vaderland I Bovenstaande klacht geeft een lezer dor Arnhemsche Courant aanleiding tot de op merking, dat bet Indisch leger is en blyft het stiefkind van het moederland. Wanneer men toch de „Naam- en Ranglijst der officieren van het Koniuklyko Leger der Nederlanden en van do Nedorlandsch Indiön voor het jaar 1894" openslaat en men vorgelyke do onder scheidingen, door de Rogeering aan verdienste- ïyke officieren van beide legers verleend, dan komt men tot de verrassende ontdekking, dat er by het leger hier to lande zyn versierd met de orde van don Nederlandschen Leeuw 41 en mot de orde van Oranje-Nassau 32 officieren, torwyi van hot corps officieren van het Indisch leger, aan wiens vaderlandsliefde en trouwe plichtsbetrachting zoo dikwerf, zelfs in 's lands Vertegenwoordiging, welver diende hulde gebracht is, er slechts 17 ge rechtigd zyn tot het dragen van den Neder landschen Leeuw en slechts aan éón het ridderkruis van de Oranje Nassauorde is toegekend 1 In het Handelsblad wyst „Nautilus" erop, dat de nieuwbenoemde commandant der zeemacht en chef van het Depar tement van Marino in O.-I. sinds zyne benoeming tot kapt.-luit. op 1 Aug. 1878, slechts één schip gecommandeerd, maar overi gens sedentaire betrekkingen bekleod heeft. Zoo iets werkt nadeelig. Do zekerste weg naar de hoogste sporten loopt aldus door de bureaux, zullen de jongeren zoggen en zich minder bey veren voor den dienst aan boord, die hen toch tot flinke, zelfstandige en onder nemende zeo-offlcieren moet vormen. Zij zullen óók trachten door eono plaatsing aan den wal by de hunnen te blyven, hunne gezondheid minder te wagen en minder gevaar teloopen van meer of min gegronde aanmerkingen te krygen over een eventueel actief commando. „Nautilus1' moent dat eene herziening der wettelijke bepalingen te dezen opzichte urgent is. De Tijd zegt: Wy lezen in De Seingever: De volgende diensten komen voor op het station Rietlanden, te Amsterdam: lste dienst: trein 1001 heon en trein 1016 terug, gewooniyk een dienst van 19 a 20 uur. 2de dionst: trein 1011 on 1010, ongevoer 15 uur dienst. 3de dionst: trein 1021 en 1020, ongoyeer 13 uur dienst. 4de dienst: trein 1015 en 1006, gewooniyk een dienst van 19 a 20 uur. 5do dienst: stilliggen in het depót om ketel te wasschen on do locomotief op te knappen, om den volgenden dag weer opnieuw het slavenleven te hervatten. De bron van dit bericht is het socialistisch orgaan van spoorwegbeambten. Het is wol de moeite waard te onderzoeken of hier waarheid is gesproken. In De Gids van Maart neemt de schryvor van de Letterkundige Kroniek in een artikel „Brunetière over do dagbladpers" hot op voor de journalistiek. Zeker, de journalistiek is niet zonder fouten: men loest in do dag bladen veel, dat dom, onnauwkeurig, opper vlakkig is; wat éón man dagelijks schr'yft, goed of niet, wordt meestal geheel ton onrechte voor de uitingen der publieke opinio gehouden en de dagbladscbryvers verdienen den naam taalverknoeiers wol degelyk. Maar, zegt de heer Van Hall, „laat niet vergeten worden, wat men aan die veel gescholden reporters en chroniqueurs van de groote en kleine bladen te danken heeft." Wat vroègor uit kronieken, gedenkschriften en brieven werd opgedolven, dat vindt men nu met gemak in de couranten, die anek doten, die instantanés, die indrukken uit het loven, rechtstreeks van het levend individu ontvangen, die een belangryk bestanddeel zyn van de geschiedenis. Voor zyn eigen room zorgt de dagbladschryver, die „zyn talent ver snippert, zyn goosteiyk kapitaal verspilt en ncoit dat óéno werk tot stand brengt, het welk zyn naam voor vergetelheid zou bewa ren", iiiot. Maar hoeveel doet hy niet voor anderen, den naam van jonge kunstenaars brengt hy voor het publiek, onrechten kan hy horstellen, leugens ontmaskeren, grootsche ondernemingen steunen, tot eene goede daad opwekken. Men verhaalt van Chateaubriand, die pair van Frankryk en lid van de Fransche Académie was, dat hy, voor eene rechtbank als getuige optredende, op de vraag van den voorzitter naar zyne betrekking zonder aarze len antwoordde: Journalist. In ons land zouden mannen als Vissering, Buys, Busken Huet om alleen de dooden te noemen op eene dergoiyko vraag een gelykluidend antwoord hebben kunnen geven. Oók onze dagbladscbryvers hebben zich voor hun stam boom niet te schamen. Ze z\jn van goeden huize. Als bewys hoe men te Amsterdam algemeen, krachtens do gewoonte, vry lichtvaardig met aanzienlijke w a a r d en kan omgaan, schryft do Arastoraamscbo briefscbry'vor van bot Haa.gschc Dagblad„Morgenster," aan dat blad: Dat geschiödt bior inderdaad op eene 'wijjzo, dio een vreemdeling uit do provincie" nog wel eens verbaasd kan doen staan, hem, die go- woon is om, als hy ook maar eene kleine waarde moet verzenden of doen bezorgc-n, dit onder do grootsto voorzorgen te doen. Hier ziet men iemand by een kruier ingaan, by een gewonen kruier mot een gewonen witten kiel, wonende in een gewoon pothuis, een man, dio u verbuist, die uwe kachel zet of schoonmaakt, die uwe dochter van het „kransje" haalt, die, in één woord, al uwe boodschappen doet, by zoo'n kruier ziot ge iemand ingaan en zeggen tegen do vrouw of do dochter of oen jongetje want do kruier zelf is niet thui3„Hier hebt ge driehonderd gulden, laat die zoo gauw mogelyk brengen by meneer Die. „Ik zal er voor zorgen, meneer," zegt de aangesprokene, én Zaterdags komt de kruier met zyn „briefje" van de boodschappen, die by in de week voor meneer verricht heeft. Het is nog niet voorgekomen, dat daaruit nadeelen voor de boodschapgovers of ontvan gers zyn voortgevloeid. Alleen is het geval bekend, ofschoon al vele jaren oud, dat een kruiersbaas met een hem toevertrouwd zeer aanzieniyk bedrag ik heb wel eens gehoord meer dan eene ton was doorgegaan. Maar toen hebben onmiddeliyk de andere kruiers bazen, om de eer en het vertrouwen van het gilde te redden, die ton byeengebracht en den benadeelde schadeloos gesteld. Do kruier heeft hier dan ook zulk een on begrensd vertrouwen, dat velen zonder be zwaar aan hem do bewaking van huis en eigendom overlaten. Doch dat goed vertrouwen, dat de Arastor- dammers bezitten, openbaart zich niet alleen ten opzichte van de kruiers, die in elk geval gevestigde burgers zyn, maar ook op een ander gebied, waar men het wel eens ge neigd zou zyn, roekeloos te noemen. Het is al geruimen tyd geledon, dat ik een voormiddag op het kantoor van een „grooten" diamanthandelaar vertoefde. I11 zyn eigen huis bad hy oenige werklieden aan den arbeid, die zich bezighielden möt diamanten te „snijden", dat is de bewerking, die de diamant ondergaat alvorens hy in de handen van den siypor komt, en daarin be staat, dat van den ruwen diamant de scherpe kanten en hoeken, door middel van een anderen diamant, worden afgesneden. Het slypon geschiedde buitenahuis door losso werklieden en torwyi ik by den diamant handelaar vertoefde, kwamen er telkens jongens van dertien, veertien jaren en brachten mot cone boodschap van hun baas den sly per eon papieren zakje mot roosjes of briljanten of andere juweelen. En als do handelaar liet oven nagezien had en in zyn boekje geschreven, dan ZGi de jongen, dat zyn baa3 om wat „Btot" had gevraagd. En dan schepte do handelaar met een hoornen schopje wat „slijpsel uit oen voor hom staanden bak en woog dit nauwkeurig op con schaaltje, schreef het op, «leed het in een zakje en gaf het den jongen mede, om zyn baas te dienon by hel sly pen dor diamanten, die hij nog in zyn bezit bad, cn Waarmede do jongen zoggen moest„dat hy wat voort moést maken". My no opmerking, dat het toch wsl wat gewaagd was, zoo'n knaapje zulke aanzioi lyko waarden toe te- vertrouwon, beantwoordde de handelaar glimlachend met do vraag: „Waar zou de jongen er moe naar too? By my raakt hy zo niet kwyt., en by geen anderen handelaar hier ter stede. Ze hebben voor den jongen niet veel moer waarde dan kiezelsteenen Er kwam ook oen makelaar in edelgesteenten op het kantoor, cn de man haalde uit zyn jaszak oeno gewone portefeuille en daaruit etnige papleren zakjes te voorschijn, die vol komen op apothekorspoeders gelekon. Dio werdon opengevouwen, en de inhoud, allo diamanten, met tange'jes opgenomen en door een loup bekeken, maar ofschoon de handelaar onderscheiden „pariyijes" zoo noemen ze zoo'n poeder by zich had, wc-rd er geen handel gedreven; het was zeer stil in de zaken. En onderwyi zy hunne zaken bespraken, kwamen er tolkens weer jongens met pakjes en gingen weg rnet diamantstof, precies of het een kruidenierswinkel was. In de diamantwereld bedriegt men elkandor niot, schynt hetl INGEZONDEN. Bier en Jenever. Den Weled. Heer K., te Leiden. Het bier, in de Yolkskolflehuizen te Amster dam verkrygbaar, is licht Heinekens-bier daar de zetbaas er geen belaug by heeft, dat zyne klanten veel drlüken, blyft de aanmoediging van den waard achterwege. Misschien ware het gewenscht ook ditbjer niet te verkoopen; maar zou de werkman dan nog wel in oene „kattonkroeg" komen? Ook in zake de drankbestrijding is overijver schadelyk en bereikt men door alles op oen- maal te willen, niets. Met betuigingen van hoogachting: De Amstcrdamsche bricfschrij'-er. Fraaie Kunsten en IVetcnsclmppon. Nu ons do tyding gewerd dat er 15 Maart e. k. weer oene vergadering van de afd. van „Fraaie Kunsten on Wetenschappen" bier tor stede zal worden gehouden, kan ik niet nala ten, godachtig aan het genot, dat ons de vorige maal te beurt viel, deze vergadering warm aan te bevelen. Dezelfde sprokor, pro fessor Ten Brink, die ons toen zoo ^vouuig en boeiend „Le Gendre de Monsieur Poiibir", voor oogon stelde, zal ons thans onthalen op „L'Oncle Sam" van Victorien Sardou en „Las Honnótes Femmes" par Henry Bocque. „Les absents ont toujours tort" was meer dan ooit waarheid by den vorigen keer. Wy hoorden er toch niet alleen van, wy zagen do personeD, die Augior ons schildert. Zy traden handelend, sprekend, in al hunne eigenaardigheden scherp gekarakteriseerd voor ons. Professor Ten Brink verplaatste ons ge heel in die denkbeeldige wereld, af en 100 met een kleinen toets of fijne ironie do omstandigheden kenschetsend, de bowoog- rodonsn verklarend, waarin bn watrdoor e 1 el- heden on mannen uit den handelstand zoo on niet anders konden doen en donken m le dagen. Maar boven die mannenfiguren ulc iets de gestalte van Antoinette, de liefhebbende, edolo, jonge vrouw! Op haar deed professor het volle licht vallenhare zelfopoffering werd door hem zoo heeriyk recht gedaanzyno gloedryke taal overgoot dozo reine, stilla figuur, zooals het zonlicht de schoonheid van een effen blauw meer tintelend verhoogt. Dat er na do pauze nog eenigo woorden van diep medegevoel aan Haverschmidt wer den gewijd, dat do togonstelling tusschen den levonsmoedo en Piet Paaltjes, do „Glorie dor Leidscho studenten" ook door per6ooniyko herinneringen verlevendigd ons allen trof, daarover kan ik nu niet uitweiden, ik vorgde al te vec-1 van uwe gastvryheld, Mynboer de Redacteur, maar nogmaals zy den leden en bunnen vrienden van harte toegeroepen: Komt 15 Maart e. k. medegenieten, verpoozing en ont spanning vinden na den drukken, bezigen dagl Leiden. 9 Maart 1894. El Sr. 2) Ja, het was hem gelukt I Voorzichtig tastend was de Italiaan om de erfgename geslopen, totdat by zich, zonder opzien te wekken, aan haar kon voorstellenen vooratellen en over winnen was voor hem hetzelfde. Maar neen, eerst had hy het met do moeder in het reine gebracht 1 Mevrouw Mac Laurio was sedert twee jaren weduwe. He*: was haar niet in de wieg voorgezongen, dat zij eens tot de rijksten ia het land der ryken zoude behoorenneen, volstrekt niet. Zy was de dochter van een logementhouder uit de heffe des volks. Toen zy haren echtgenoot trouwde, was deze op zichter by oene myn in Wales geweest. Voor zichtig, sluw, steeds nadenkend, daarby on- meedoogenloos en vermetel, g^lyk vele Schot ten zyc, bad hy het mettortyd ver gebracht. Hy had een gefailleerd mynwork gekocht, dat vol water geloopen was; maar by wist dat het water, zonder al te groote kosten, kon worden verwyderd. Na een zwaren arbeid van eanigo jaren was hy eensklaps millionnair en vervolgens van jaar tot jaar ryker goworden. Hy had zich evenwel nooit iets gegund, noch rust, noch ontspanning, noch voedzame spyzen of versterkende dranken, en was, een gevolg van zyne vermoeienissen, vroeg geatorveD. Mevrouw Mac Laurie bleef met hare schatten achter, waarmede zij niets goeds wist aan te vangeD, en met eene dochter, die, stil, onrer- schillig, vervelend, het echt Engelscho type voorstelde. Annie was niet leoiyk, maar ook volstrokt niet schoon, met onontwikkeld, maar zy bezat slechts een vernis en was daarby eenigszms wantrouwig en knorrig, evenals haro moeder, die haro totale onkunde in allo vraagstukken door eene stokstijve houding poogde te ver bergen. Mevrouw Mac Laurie was ziekeiyk, geiyk haar man het zoo lang geweest was, en had een zeker voorgevoel, dat zy hot evenmin als haar man zaliger tot boogen leefiyd zou brengen. Als zy Annie maar eerst aan den man had gebracht! Deze zorg ging haar dikwyis door hot hoofd. Het waro gemakkelyk geweest, zich aan een verarmden lord te verkoopen, maar dat wilde Annie met; tot nu too had zy elk aanzoek van de hand gewezen. Hut arme meisje! Zy beminde iemand en kon zich ook niet voursteJlen, dat er niemand kon zyn, die haar begeerde, dat wil zeggen, als men bot geld wegdacht. Onder zulke omstandigheden verscheen de Italiaansche prins op het juiste oogenblik. Giovanni had zich voor waarheidsapostel uit gegeven. Liefde? Neen, zoo bad hy verzekerd, eene hartatochteiyko, romantische liefde ge voelde hy met voor Anme; maar hy zou haar achten en eeren als zijne echtgenooto zyn leven lang, en eene zekere genegenheid zou zich weldra ontwikkelen. De prinses, zyoe gemalin, zou en moest voor alle dingen kunnen repre8enteeren. Dit was het zwakke punt by de Mac Lauries. hot lokaas, waarop zy toebeten. Cerini had do zwakko zyde getroffen. Mevrouw Mac Laurie wa6 er vast van overtuigd, dat Annie wel niet schoon was, maar dat zy met waardig heid eene groote huishouding kon besturen. "Was zy niet onboriopolyk opgevoed, waarby geen geld gespaard was, kon zy nist aqua rellen schilderen on eeno wals van Chopin zeer vlot spelen, en de kunstigste puddings bereiden en zelfs vry goed ryden, en bezat zy dus niet ongetwijfeld bot talont, zich In de groote wereld te bewegen? „Je zult ook aan het hof verscbynen," zeide de moeder nadeukend tot hare dochter. „Ik niet, neen; ik bon te oud en to verdrietig; maar jy en je man. Prinses Cerini, wat klinkt dat! En je zult aan de koningin voorgesteld worden ach ja, ik vergat dat de prins al met oene koninklijke prinses hooft godanstl" Dit gaf den doorslagin de oogen der loyale Engelsche is de voorstelling aan hare majes teit het hoogst bereikbare op aardo. Mevrouw Mac Laurie wist dat do prins geon groot ver mogen bezat; ook dat had hy mot berekenende openhartigheid medegedeeld. Doch dat schaadde niets; deze leemte konden de Mac Lauries wel aanvullen. Ook hadden zy ondershands infor maties aanga-ndehom ingewonnen, maar niets laakbaars gcboqrd. Zyne reputatie was vlekke loos, z|jn stamboom onvergelykoiyk. Moeder en dochter hadden dus haar jawoord gegeven en waren Daar Paiys gegaan, om do uitrusting te bezorgen. Do uitzet eener prinses kon, naar de meeding harer vrien dinnen, alleen in de Fransche hoofdstad ge maakt worden. Prins Giovanni had nu nog o-nije weken vrijhe.d, hy heradomde verlicht, want do moedor was eenvoudig verschrikkelijk, en do dochter, zyne toekomstige vrouw, niet zeer sympathiek. Maar een millioen pond sterling, zoo was hem toegezegd, ontving hij op den morgen van Lot huwelyk; en nu bad hy geene mooite, om ook terstond al zyno kleine en groote verplichtingen na te komen. Hy verlangde intusschen naar rust, nadat dit alles afgedaan was, naar rust, om kracht to vorzamelen voor het nieuwe leven, dat hem wachtte. En daar hy Engeland niet verlaten mocht, huurde hy zich eene lievo kloine villa in oon der meost afgelegen voor steden van do hoofdstad. Niet ver van hot sieriyko huisje liep een smal, diep riviertje; achter het hui3 lag een groote tuin met zeer oude boomon en groene grasperken. Dit alles zag prins Cerini reeds op don eersten dag met snel opvailendr-n blik; den tweeden dag roed hy langs do rivier, totdat hy zich in do wildernis van een door elzen- boomen omzoomd moeras verloorden dorden lag by mot eono cigarette, om do vliegen af te W6ren, in de hangmat onder de boomen; en den vierdon begon hy zekere ledigheid en eenzaamheid te bespeuren. „Carlo 1" „Excellenzat" „Cirlo, is bier dan in 't goheel niets, geon schictbaar wild, goen9 afleiding voor mij?" Carlo glimlachte on vertoonde daarby zyn roofdierachtig gebit. „Zeker, excellenza, er 13 iets; ginds achter de taxishaag, die den tuin afsluit!" „Wat is daar? Wie woont daar?" „Professor Moore, en hy heeft eono doebtor Carlo boöt zich in den duim en knipto met de vingers. In de gebarentaal van zyn land moest dit het toppunt van het verruk kelijke uitdrukken. „Wanneer is zy in don tuin?" „Aliyd om acht uren 's avonds." Do prins moest het wonder, dat Carlo zoo in verrukking bracht, zienhy moesteen tydverdryf hebben l De vervelende brieven, die hy uit do Paryscho modo-magazljneü van zyne geliefde geregeld ontving, schonken hem met genoeg ontspanning. Precies om acht uren ging hy naar hot eerste rendez vous, waarvan hot schoono buurmeisje neg niets wist. Carlo had goiyk gehad; Ethol Mooro was eeno schoono vrouw, oen9 jonkvrouw van onberi8peiyke gestalte, mot de hazelnoot- bruine oogen, waarvan hy zooveel hield, mot het roodachtig-blondo haar, waarmede by dweepte, elke beweging zoo voornaam, zoo olegant. Ja, daar was temperament; dat zeido zyn kennersblik hem. Hy moest kennis met haar maken. Nog bloeide hier en daar eene roos aan de veranda hi zyn tuin; hy sneed de besto bloemen af en legde zo den volgenden middag iu het piióel, waarin zy eiken avond placht te zitten. Dit was de eerete poging en zy gelukto. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5