Maandag 12 Maart
A". 1894.
<§eze iCourant wordt dagelijks, met mtzondering
van §pn- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
CERitMi'3 CEHE
ffc 104-46.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden.
Franco per post
Afzonderlijke Nommors
f 1.10.
1.40.
0.05.
PRIJS DER AD VERTENTIEN
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Offleiëelo Kennisgovingou.
Aflossing geldlecnlng.
Burgemeester en Wethouders van Leiden brongen
ter algemocne kennis dat op Maandag don 12den
Maart a. e., dos Damiddage te één uur, in een der
verlrekkon van het Raadhuis zal worden overgegaan
tot de uitlotiBg van 8 obligation, olk groot
één duizend gulden, bekoorendo tot do 8x/s-
percenta-geldleening van 600,000, aangegaan krach
tens Raadsbesluit van 10 November 1888, en van
8 obligation, mede elk groot één duizend
gulden, bebooroudo tot de 3Vj-porcente-geldleeuing
van f 250,000, aangegaan kraohtens Raadsbesluit van
19 Februari 1891.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
n. C. JUTA, Weth., waarn. Burgemeester.
E. KI8T, Secretaris.
Leiden, 9 Maart 1891.
Een ridder der Militaire Willomsordo schrijft
o. m. in de (oude) BYedasche Courant:
„De klacht Is reods meormalen geuit, dat,
b(j het verleenen van de Militaire Wil
lemsorde, wanneer bij expedities de zoe-
en landmacht hebben samengewerkt, do zee
macht altijd het leeuwenaandeel krijgt, niet
tegenstaande de landmacht, uiteraard, het
meeste en zwaarste werk gedaan hoeft.
Dezer dagen vermeldde de Staats Courant
de toegekende belooningen ter zake der expe
ditie in Tamiang, die drie maanden geduurd
heoft, en daaruit blijkt hot volgendo. By de
zeemacht verkregen 6 officieren en 4 onder
officieren en minderen do Willemsorde, en
werdon 9 officieren en 5 onderofficieren en
minderen eervol vermeld, totaal dus10 nieuwo
ridders en 14 eervolle vermeldingen, derhalve
24 belooningen.
By de landmacht werd het volgende ver
leend: 2 officieren en 1 mindere kregen het
kruis en 6 offlcioren plus 7 onderofficieren en
minderen ontvingen 45 goudep Jcroon; ;dat is
dus 3 nieuwo ridders.en 13 ^oiJtoll'o vermel
dingen, dus 16 belooningen; in cyfers overge
bracht krijgen wy dus: voor Militaire Willems
orde: Z.: L. 10 8 en voor de eervolle
vermeldingen Z.L. 14 18.
Wy misgunnen onzen Trompen en De
Ruyters niets, doch wy willen ook niet by
hen achtergesteld wordon. Men is ditmaal
kwistig geweest met het toekennen van be
looningen, dat kan geen kwaad, dat wakkert
het vuur weer een beetjo aan en dit is wol
eens noodig by een vermoeiend en afmattend
leven; 40 belooningen, ongerekend nog die,
welke aan den commandant der expeditie is
gegeven en die aan de ingeschreven gesneu
velden in de registers van de kanselary, 'tis
werkelyk veel en daardoor springt de onge-
ïyke verdeeling nog meer in bet oog.
Gelukkig bestaat er by het brave Indische
leger nog zelfverloochening genoeg om, niet
tegenstaande miskenning, trouw zyn plicht
te blyven doen en zelfopofferend te stryden
voor Koningin en Vaderland I
Bovenstaande klacht geeft een lezer dor
Arnhemsche Courant aanleiding tot de op
merking, dat bet Indisch leger is en blyft
het stiefkind van het moederland. Wanneer
men toch de „Naam- en Ranglijst der officieren
van het Koniuklyko Leger der Nederlanden
en van do Nedorlandsch Indiön voor het jaar
1894" openslaat en men vorgelyke do onder
scheidingen, door de Rogeering aan verdienste-
ïyke officieren van beide legers verleend, dan
komt men tot de verrassende ontdekking,
dat er by het leger hier to lande zyn versierd
met de orde van don Nederlandschen Leeuw
41 en mot de orde van Oranje-Nassau 32
officieren, torwyi van hot corps officieren van
het Indisch leger, aan wiens vaderlandsliefde
en trouwe plichtsbetrachting zoo dikwerf,
zelfs in 's lands Vertegenwoordiging, welver
diende hulde gebracht is, er slechts 17 ge
rechtigd zyn tot het dragen van den Neder
landschen Leeuw en slechts aan éón het
ridderkruis van de Oranje Nassauorde is
toegekend 1
In het Handelsblad wyst „Nautilus" erop,
dat de nieuwbenoemde commandant
der zeemacht en chef van het Depar
tement van Marino in O.-I. sinds zyne
benoeming tot kapt.-luit. op 1 Aug. 1878,
slechts één schip gecommandeerd, maar overi
gens sedentaire betrekkingen bekleod heeft.
Zoo iets werkt nadeelig. Do zekerste weg
naar de hoogste sporten loopt aldus door de
bureaux, zullen de jongeren zoggen en zich
minder bey veren voor den dienst aan boord,
die hen toch tot flinke, zelfstandige en onder
nemende zeo-offlcieren moet vormen. Zij zullen
óók trachten door eono plaatsing aan den wal
by de hunnen te blyven, hunne gezondheid
minder te wagen en minder gevaar teloopen
van meer of min gegronde aanmerkingen te
krygen over een eventueel actief commando.
„Nautilus1' moent dat eene herziening
der wettelijke bepalingen te dezen opzichte
urgent is.
De Tijd zegt: Wy lezen in De Seingever:
De volgende diensten komen voor op het
station Rietlanden, te Amsterdam:
lste dienst: trein 1001 heon en trein 1016
terug, gewooniyk een dienst van 19 a 20 uur.
2de dionst: trein 1011 on 1010, ongevoer
15 uur dienst.
3de dionst: trein 1021 en 1020, ongoyeer
13 uur dienst.
4de dienst: trein 1015 en 1006, gewooniyk
een dienst van 19 a 20 uur.
5do dienst: stilliggen in het depót om
ketel te wasschen on do locomotief op te
knappen, om den volgenden dag weer opnieuw
het slavenleven te hervatten.
De bron van dit bericht is het socialistisch
orgaan van spoorwegbeambten. Het is wol
de moeite waard te onderzoeken of hier
waarheid is gesproken.
In De Gids van Maart neemt de schryvor
van de Letterkundige Kroniek in een artikel
„Brunetière over do dagbladpers" hot op voor
de journalistiek. Zeker, de journalistiek
is niet zonder fouten: men loest in do dag
bladen veel, dat dom, onnauwkeurig, opper
vlakkig is; wat éón man dagelijks schr'yft,
goed of niet, wordt meestal geheel ton
onrechte voor de uitingen der publieke opinio
gehouden en de dagbladscbryvers verdienen
den naam taalverknoeiers wol degelyk. Maar,
zegt de heer Van Hall, „laat niet vergeten
worden, wat men aan die veel gescholden
reporters en chroniqueurs van de
groote en kleine bladen te danken heeft."
Wat vroègor uit kronieken, gedenkschriften
en brieven werd opgedolven, dat vindt men
nu met gemak in de couranten, die anek
doten, die instantanés, die indrukken uit het
loven, rechtstreeks van het levend individu
ontvangen, die een belangryk bestanddeel zyn
van de geschiedenis. Voor zyn eigen room
zorgt de dagbladschryver, die „zyn talent ver
snippert, zyn goosteiyk kapitaal verspilt en
ncoit dat óéno werk tot stand brengt, het
welk zyn naam voor vergetelheid zou bewa
ren", iiiot. Maar hoeveel doet hy niet voor
anderen, den naam van jonge kunstenaars
brengt hy voor het publiek, onrechten kan
hy horstellen, leugens ontmaskeren, grootsche
ondernemingen steunen, tot eene goede daad
opwekken. Men verhaalt van Chateaubriand,
die pair van Frankryk en lid van de Fransche
Académie was, dat hy, voor eene rechtbank
als getuige optredende, op de vraag van den
voorzitter naar zyne betrekking zonder aarze
len antwoordde: Journalist. In ons land
zouden mannen als Vissering, Buys, Busken
Huet om alleen de dooden te noemen
op eene dergoiyko vraag een gelykluidend
antwoord hebben kunnen geven. Oók onze
dagbladscbryvers hebben zich voor hun stam
boom niet te schamen. Ze z\jn van goeden huize.
Als bewys hoe men te Amsterdam algemeen,
krachtens do gewoonte, vry lichtvaardig met
aanzienlijke w a a r d en kan omgaan,
schryft do Arastoraamscbo briefscbry'vor van
bot Haa.gschc Dagblad„Morgenster," aan
dat blad:
Dat geschiödt bior inderdaad op eene 'wijjzo,
dio een vreemdeling uit do provincie" nog wel
eens verbaasd kan doen staan, hem, die go-
woon is om, als hy ook maar eene kleine
waarde moet verzenden of doen bezorgc-n, dit
onder do grootsto voorzorgen te doen.
Hier ziet men iemand by een kruier ingaan,
by een gewonen kruier mot een gewonen
witten kiel, wonende in een gewoon pothuis,
een man, dio u verbuist, die uwe kachel zet
of schoonmaakt, die uwe dochter van het
„kransje" haalt, die, in één woord, al uwe
boodschappen doet, by zoo'n kruier ziot ge
iemand ingaan en zeggen tegen do vrouw of
do dochter of oen jongetje want do kruier
zelf is niet thui3„Hier hebt ge driehonderd
gulden, laat die zoo gauw mogelyk brengen
by meneer Die.
„Ik zal er voor zorgen, meneer," zegt de
aangesprokene, én Zaterdags komt de kruier
met zyn „briefje" van de boodschappen, die
by in de week voor meneer verricht heeft.
Het is nog niet voorgekomen, dat daaruit
nadeelen voor de boodschapgovers of ontvan
gers zyn voortgevloeid. Alleen is het geval
bekend, ofschoon al vele jaren oud, dat een
kruiersbaas met een hem toevertrouwd zeer
aanzieniyk bedrag ik heb wel eens gehoord
meer dan eene ton was doorgegaan. Maar
toen hebben onmiddeliyk de andere kruiers
bazen, om de eer en het vertrouwen van het
gilde te redden, die ton byeengebracht en den
benadeelde schadeloos gesteld.
Do kruier heeft hier dan ook zulk een on
begrensd vertrouwen, dat velen zonder be
zwaar aan hem do bewaking van huis en
eigendom overlaten.
Doch dat goed vertrouwen, dat de Arastor-
dammers bezitten, openbaart zich niet alleen
ten opzichte van de kruiers, die in elk geval
gevestigde burgers zyn, maar ook op een
ander gebied, waar men het wel eens ge
neigd zou zyn, roekeloos te noemen.
Het is al geruimen tyd geledon, dat ik een
voormiddag op het kantoor van een „grooten"
diamanthandelaar vertoefde.
I11 zyn eigen huis bad hy oenige werklieden
aan den arbeid, die zich bezighielden möt
diamanten te „snijden", dat is de bewerking,
die de diamant ondergaat alvorens hy in de
handen van den siypor komt, en daarin be
staat, dat van den ruwen diamant de scherpe
kanten en hoeken, door middel van een anderen
diamant, worden afgesneden.
Het slypon geschiedde buitenahuis door
losso werklieden en torwyi ik by den diamant
handelaar vertoefde, kwamen er telkens jongens
van dertien, veertien jaren en brachten mot
cone boodschap van hun baas den sly per
eon papieren zakje mot roosjes of briljanten
of andere juweelen. En als do handelaar liet
oven nagezien had en in zyn boekje geschreven,
dan ZGi de jongen, dat zyn baa3 om wat „Btot"
had gevraagd. En dan schepte do handelaar
met een hoornen schopje wat „slijpsel uit
oen voor hom staanden bak en woog dit
nauwkeurig op con schaaltje, schreef het op,
«leed het in een zakje en gaf het den jongen
mede, om zyn baas te dienon by hel sly pen
dor diamanten, die hij nog in zyn bezit bad,
cn Waarmede do jongen zoggen moest„dat
hy wat voort moést maken".
My no opmerking, dat het toch wsl wat
gewaagd was, zoo'n knaapje zulke aanzioi lyko
waarden toe te- vertrouwon, beantwoordde de
handelaar glimlachend met do vraag: „Waar
zou de jongen er moe naar too? By my raakt
hy zo niet kwyt., en by geen anderen handelaar
hier ter stede. Ze hebben voor den jongen
niet veel moer waarde dan kiezelsteenen
Er kwam ook oen makelaar in edelgesteenten
op het kantoor, cn de man haalde uit zyn
jaszak oeno gewone portefeuille en daaruit
etnige papleren zakjes te voorschijn, die vol
komen op apothekorspoeders gelekon.
Dio werdon opengevouwen, en de inhoud,
allo diamanten, met tange'jes opgenomen
en door een loup bekeken, maar ofschoon de
handelaar onderscheiden „pariyijes" zoo
noemen ze zoo'n poeder by zich had, wc-rd
er geen handel gedreven; het was zeer stil
in de zaken.
En onderwyi zy hunne zaken bespraken,
kwamen er tolkens weer jongens met pakjes
en gingen weg rnet diamantstof, precies of
het een kruidenierswinkel was.
In de diamantwereld bedriegt men elkandor
niot, schynt hetl
INGEZONDEN.
Bier en Jenever.
Den Weled. Heer K., te Leiden.
Het bier, in de Yolkskolflehuizen te Amster
dam verkrygbaar, is licht Heinekens-bier daar
de zetbaas er geen belaug by heeft, dat zyne
klanten veel drlüken, blyft de aanmoediging
van den waard achterwege.
Misschien ware het gewenscht ook ditbjer
niet te verkoopen; maar zou de werkman
dan nog wel in oene „kattonkroeg" komen?
Ook in zake de drankbestrijding is overijver
schadelyk en bereikt men door alles op oen-
maal te willen, niets.
Met betuigingen van hoogachting:
De Amstcrdamsche bricfschrij'-er.
Fraaie Kunsten en IVetcnsclmppon.
Nu ons do tyding gewerd dat er 15 Maart
e. k. weer oene vergadering van de afd. van
„Fraaie Kunsten on Wetenschappen" bier tor
stede zal worden gehouden, kan ik niet nala
ten, godachtig aan het genot, dat ons de
vorige maal te beurt viel, deze vergadering
warm aan te bevelen. Dezelfde sprokor, pro
fessor Ten Brink, die ons toen zoo ^vouuig
en boeiend „Le Gendre de Monsieur Poiibir",
voor oogon stelde, zal ons thans onthalen op
„L'Oncle Sam" van Victorien Sardou en „Las
Honnótes Femmes" par Henry Bocque.
„Les absents ont toujours tort" was meer
dan ooit waarheid by den vorigen keer. Wy
hoorden er toch niet alleen van, wy zagen
do personeD, die Augior ons schildert. Zy
traden handelend, sprekend, in al hunne
eigenaardigheden scherp gekarakteriseerd voor
ons. Professor Ten Brink verplaatste ons ge
heel in die denkbeeldige wereld, af en 100
met een kleinen toets of fijne ironie do
omstandigheden kenschetsend, de bowoog-
rodonsn verklarend, waarin bn watrdoor e 1 el-
heden on mannen uit den handelstand zoo
on niet anders konden doen en donken m le
dagen. Maar boven die mannenfiguren ulc iets
de gestalte van Antoinette, de liefhebbende,
edolo, jonge vrouw! Op haar deed professor
het volle licht vallenhare zelfopoffering werd
door hem zoo heeriyk recht gedaanzyno
gloedryke taal overgoot dozo reine, stilla
figuur, zooals het zonlicht de schoonheid
van een effen blauw meer tintelend verhoogt.
Dat er na do pauze nog eenigo woorden
van diep medegevoel aan Haverschmidt wer
den gewijd, dat do togonstelling tusschen den
levonsmoedo en Piet Paaltjes, do „Glorie dor
Leidscho studenten" ook door per6ooniyko
herinneringen verlevendigd ons allen trof,
daarover kan ik nu niet uitweiden, ik vorgde
al te vec-1 van uwe gastvryheld, Mynboer de
Redacteur, maar nogmaals zy den leden en
bunnen vrienden van harte toegeroepen: Komt
15 Maart e. k. medegenieten, verpoozing en ont
spanning vinden na den drukken, bezigen dagl
Leiden. 9 Maart 1894. El Sr.
2)
Ja, het was hem gelukt I Voorzichtig tastend
was de Italiaan om de erfgename geslopen,
totdat by zich, zonder opzien te wekken, aan
haar kon voorstellenen vooratellen en over
winnen was voor hem hetzelfde. Maar neen,
eerst had hy het met do moeder in het
reine gebracht 1
Mevrouw Mac Laurio was sedert twee
jaren weduwe. He*: was haar niet in de wieg
voorgezongen, dat zij eens tot de rijksten
ia het land der ryken zoude behoorenneen,
volstrekt niet. Zy was de dochter van een
logementhouder uit de heffe des volks. Toen
zy haren echtgenoot trouwde, was deze op
zichter by oene myn in Wales geweest. Voor
zichtig, sluw, steeds nadenkend, daarby on-
meedoogenloos en vermetel, g^lyk vele Schot
ten zyc, bad hy het mettortyd ver gebracht.
Hy had een gefailleerd mynwork gekocht, dat
vol water geloopen was; maar by wist dat
het water, zonder al te groote kosten, kon
worden verwyderd. Na een zwaren arbeid van
eanigo jaren was hy eensklaps millionnair en
vervolgens van jaar tot jaar ryker goworden.
Hy had zich evenwel nooit iets gegund, noch
rust, noch ontspanning, noch voedzame spyzen
of versterkende dranken, en was, een gevolg
van zyne vermoeienissen, vroeg geatorveD.
Mevrouw Mac Laurie bleef met hare schatten
achter, waarmede zij niets goeds wist aan te
vangeD, en met eene dochter, die, stil, onrer-
schillig, vervelend, het echt Engelscho type
voorstelde.
Annie was niet leoiyk, maar ook volstrokt
niet schoon, met onontwikkeld, maar zy bezat
slechts een vernis en was daarby eenigszms
wantrouwig en knorrig, evenals haro moeder,
die haro totale onkunde in allo vraagstukken
door eene stokstijve houding poogde te ver
bergen. Mevrouw Mac Laurie was ziekeiyk,
geiyk haar man het zoo lang geweest was,
en had een zeker voorgevoel, dat zy hot
evenmin als haar man zaliger tot boogen
leefiyd zou brengen.
Als zy Annie maar eerst aan den man had
gebracht! Deze zorg ging haar dikwyis door
hot hoofd. Het waro gemakkelyk geweest,
zich aan een verarmden lord te verkoopen,
maar dat wilde Annie met; tot nu too had
zy elk aanzoek van de hand gewezen. Hut
arme meisje! Zy beminde iemand en kon
zich ook niet voursteJlen, dat er niemand kon
zyn, die haar begeerde, dat wil zeggen, als
men bot geld wegdacht.
Onder zulke omstandigheden verscheen de
Italiaansche prins op het juiste oogenblik.
Giovanni had zich voor waarheidsapostel uit
gegeven. Liefde? Neen, zoo bad hy verzekerd,
eene hartatochteiyko, romantische liefde ge
voelde hy met voor Anme; maar hy zou haar
achten en eeren als zijne echtgenooto zyn
leven lang, en eene zekere genegenheid zou
zich weldra ontwikkelen. De prinses, zyoe
gemalin, zou en moest voor alle dingen kunnen
repre8enteeren.
Dit was het zwakke punt by de Mac Lauries.
hot lokaas, waarop zy toebeten. Cerini had
do zwakko zyde getroffen. Mevrouw Mac
Laurie wa6 er vast van overtuigd, dat Annie
wel niet schoon was, maar dat zy met waardig
heid eene groote huishouding kon besturen.
"Was zy niet onboriopolyk opgevoed, waarby
geen geld gespaard was, kon zy nist aqua
rellen schilderen on eeno wals van Chopin
zeer vlot spelen, en de kunstigste puddings
bereiden en zelfs vry goed ryden, en bezat
zy dus niet ongetwijfeld bot talont, zich In
de groote wereld te bewegen?
„Je zult ook aan het hof verscbynen," zeide
de moeder nadeukend tot hare dochter. „Ik
niet, neen; ik bon te oud en to verdrietig;
maar jy en je man. Prinses Cerini, wat klinkt
dat! En je zult aan de koningin voorgesteld
worden ach ja, ik vergat dat de prins al
met oene koninklijke prinses hooft godanstl"
Dit gaf den doorslagin de oogen der loyale
Engelsche is de voorstelling aan hare majes
teit het hoogst bereikbare op aardo. Mevrouw
Mac Laurie wist dat do prins geon groot ver
mogen bezat; ook dat had hy mot berekenende
openhartigheid medegedeeld. Doch dat schaadde
niets; deze leemte konden de Mac Lauries wel
aanvullen. Ook hadden zy ondershands infor
maties aanga-ndehom ingewonnen, maar niets
laakbaars gcboqrd. Zyne reputatie was vlekke
loos, z|jn stamboom onvergelykoiyk.
Moeder en dochter hadden dus haar jawoord
gegeven en waren Daar Paiys gegaan, om
do uitrusting te bezorgen. Do uitzet eener
prinses kon, naar de meeding harer vrien
dinnen, alleen in de Fransche hoofdstad ge
maakt worden.
Prins Giovanni had nu nog o-nije weken
vrijhe.d, hy heradomde verlicht, want do
moedor was eenvoudig verschrikkelijk, en do
dochter, zyne toekomstige vrouw, niet zeer
sympathiek. Maar een millioen pond sterling,
zoo was hem toegezegd, ontving hij op den
morgen van Lot huwelyk; en nu bad hy
geene mooite, om ook terstond al zyno kleine
en groote verplichtingen na te komen.
Hy verlangde intusschen naar rust, nadat
dit alles afgedaan was, naar rust, om kracht
to vorzamelen voor het nieuwe leven, dat
hem wachtte. En daar hy Engeland niet
verlaten mocht, huurde hy zich eene lievo
kloine villa in oon der meost afgelegen voor
steden van do hoofdstad. Niet ver van hot
sieriyko huisje liep een smal, diep riviertje;
achter het hui3 lag een groote tuin met
zeer oude boomon en groene grasperken.
Dit alles zag prins Cerini reeds op don
eersten dag met snel opvailendr-n blik; den
tweeden dag roed hy langs do rivier, totdat
hy zich in do wildernis van een door elzen-
boomen omzoomd moeras verloorden dorden
lag by mot eono cigarette, om do vliegen af
te W6ren, in de hangmat onder de boomen;
en den vierdon begon hy zekere ledigheid
en eenzaamheid te bespeuren.
„Carlo 1"
„Excellenzat"
„Cirlo, is bier dan in 't goheel niets, geon
schictbaar wild, goen9 afleiding voor mij?"
Carlo glimlachte on vertoonde daarby zyn
roofdierachtig gebit.
„Zeker, excellenza, er 13 iets; ginds achter
de taxishaag, die den tuin afsluit!"
„Wat is daar? Wie woont daar?"
„Professor Moore, en hy heeft eono
doebtor
Carlo boöt zich in den duim en knipto
met de vingers. In de gebarentaal van zyn
land moest dit het toppunt van het verruk
kelijke uitdrukken.
„Wanneer is zy in don tuin?"
„Aliyd om acht uren 's avonds."
Do prins moest het wonder, dat Carlo zoo
in verrukking bracht, zienhy moesteen
tydverdryf hebben l De vervelende brieven,
die hy uit do Paryscho modo-magazljneü van
zyne geliefde geregeld ontving, schonken hem
met genoeg ontspanning.
Precies om acht uren ging hy naar hot
eerste rendez vous, waarvan hot schoono
buurmeisje neg niets wist.
Carlo had goiyk gehad; Ethol Mooro was
eeno schoono vrouw, oen9 jonkvrouw van
onberi8peiyke gestalte, mot de hazelnoot-
bruine oogen, waarvan hy zooveel hield, mot
het roodachtig-blondo haar, waarmede by
dweepte, elke beweging zoo voornaam, zoo
olegant. Ja, daar was temperament; dat zeido
zyn kennersblik hem. Hy moest kennis met
haar maken.
Nog bloeide hier en daar eene roos aan
de veranda hi zyn tuin; hy sneed de besto
bloemen af en legde zo den volgenden middag
iu het piióel, waarin zy eiken avond placht
te zitten. Dit was de eerete poging en zy
gelukto.
Wordt vervolgd.)