N\ 10434.
Maandag SO Februari.
A0. 1894.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van §on- en feestdagen, uitgegeven.
Leiden, 24 Februari.
F" euilleton.
Eene schets uit het volksleven.
LSIDSCH
DA&BLAI.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maandenf 110
Franco per post
Afzonderlijke Norn mors
1.40.
0.06.
PRUS DER AD VERTEN T1JÜN
Van 1—'6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Eerste Blad.
Nog het een en ander uit het verslag
der Neerbosch-Conimissie.
In haar verslag brengt de commissie dank
aan de velen, die haar inlichtingen on mede-
deelingen hebben verstrekt Behalve hierdoor,
heeft zij ook door het persoonlek onderzoek
harer leden zich de voor eene juiste beoordee
ling noodzakelijke kennis verschaft. Nog werd
haar ruimschoots stof aangebracht door de pers.
Van hare handelwijze ten aanzien van den
heer G. Van Deth geeft de commissie o. a.
als volgt rekenschap:
.Onder de in druk verschenen mededeelin-
gen werd de commissie uit den aard der zaak
het meest getroffen door het geschrift van G.
Van Deth: „De Weesiurichting te Neerbosch".
Uit dit geschrift bleek onder anderen dRt de
schrijver omtrent de werkzaamheden der com
missie ten eenenmale verkeerd was ingelicht.
De voorzitter begreep dat het gewenschtwas
hem daarop te wijzen, en tevens te doen uit
komen, dat de commissie, schoon de termijn
was verstrekoD, alsnog zeer bereid was alle
mededeelingen omtrent Neerbosch van den heer
Van Deth in ontvangst te nemendaar toch
in zijn boekje zijne zegslieden dikwijls niet
genoemd of alleen met voorletters aangeduid
worden, was onderzoek der commissie zonder
nadere toelichting in vele gevallen onmogelijk.
De voorzitter vond te meer aanleiding tot dit
schrijven, doordien de secretaris der com
missie, geïnterpelleerd door den heer Van
Houten, bij dezen de meening had doen ontstaan,
dat de heeren Van Deth en Van Houten door
de commissie zouden worden opgeroepen om
gehoord te worden. De heer Van Deth hoeft
evenwel gemeend zich niet met de commissie
in betrekking te moeten stellen, en gaf in een
dagblad door een brief rekenschap van zyne
handelwijze.
De in dit stuk voorkomende beschuldiging,
als hadde de commissie zich alleen tot oud-
weezen gewend, zou de heer Van Deth zeker
niet hebben uitgesproken, zoo hij zijno eigen
brochure had herlezen, waarin de uitnoodiging
der commie aio aan „alle belangstellenden" door
hem was afgedrukt (bladz. 2). Wat de be
noeming eener Staats-commissie aangaat, die
door het optreden dezer commissie verijdeld
zou zijn, meenen wij te moeten aannemen, dat
de heer Van Deth misleid Isniemand onzer
had van eene dergelijke benoeming iets ver
nomen, en indien het moeilijk te gelooven is,
dat de Regeering het voornemen heeft gehad
om eene Staats-commissie aangaande Neer
bosch in het leven te roepen, nog moeilijker
te gelooven zou het zijn, dat z\j alleen den
heer Van Deth van hare oogmerken zou
hebben in kennis gesteld. Verwijten eindelijk,
dat eene commissie, die hare werkzaamheden
in afdeelingen voorbereidt, slechts eenmaal eene
algemeene vergadering had gehouden, en dat
het bezoek aan de weesinrichting niet door
de commissie in haar geheel was gebracht,
verraden zoo weinig nadenken, dat zy bezwaar
lijk als ernstig gemeend kunnen beschouwd
worden. In elk geval meende de commissie
uit dat schrijven te moeten opmaken, dat de
heer Van Deth zich niet tot haar in betrekking
wenschte te .-tellen. Hoewel zy ook zonder
diens medewerking haar onderzoek kon vol
brengen, zy het ook minder volledig en met
meer moeite, betreurt zy het, dat de man, die
door zijne klachten de naaste aanleiding was
voor haar optreden, haar niet in de gelegen
heid stelde om over het rechtmatige of onrecht
matige van sommige dier klachten met hem
in gedachten wisseling te treden.
In de brochure van den heer Van Deth
komen toch enkele en daaronder zeer zware
beschuldigingen tegen den heer Van 't Linden-
hout voor, die öf voor onderzoek onvatbaar
zyn, omdat zy het persooniyk leven raken van
andere menschen, waarin de commissie niet
kan indringen, öf wel omdat zy behelzen han
delingen tegenover personen, wier namen niet
genoemd worden.
De beschuldigingen, meer persooniyk den
heer Van 't Lindenhout rakende, voor zoover
die voor nadere onderzoekingen vatbaar waren,
hebben natuurlykerwyze een zeer ernstig punt
van overweging uitgemaakt in den boezem
der commissie. Voor zoover die beschuldigin
gen strafbare feiten betreffen, zal de thans te
Arnhem gehouden gerechtelyke instructie wel
de waarheid of onwaarheid aan het licht bren
gen. Er waren echter leden der commissie,
die van oordeel waren, dat de heer Van 't
Lindenhout in het belang zyner instellingen
onmogeiyk kon nalaten, by den rechter eene
klacht tegen den heer Van Deth wegens
laster in te dienen. Op die wyze alleen kon,
naar zy meenden, de eer van zyn naam wor
den gehandhaafd. Do voorzitter der commissie
heeft daarop een schryven tot den heer Van
't Lindenhout gericht, waarin hy hem vroeg,
of het in zyne bedoeling lag, eene klacht
tegen den heer Van Deth in te dienen. Het
antwoord van den beer Van 't Lindenhout
was, dat hy zyn rechtsgeleerden raadsman
over het al of niet indienen eener klacht had
geraadpleegd, en dat deze hem de indiening
ten zeerste had ontraden, op gronden, in een
geschreven advies breedvoerig ontwikkeld. Dit
advies van den Amsterdamschon advocaat
mr. Korthals Altes is aan de commissie mede
gedeeld, met vergunning om het openbaar te
maken.
Dit advies is opgenomen als bylage V van
het rapport Wy ontleenen daaraan de vol
gende opsomming der hoofdbezwaren, die
mr. Korthals Altes tegen de instelling der
strafactie wegens smaadschrift heeft:
lo. De feiten, door Van Deth in zyn schot
schrift medegedeeld, worden in hoofdzaak ver
meld als van anderen vernomen, en niet altyd
blykt, of de auteur van het pamfler, dan wel
diens zegsman aan het woord is. Welk eene
geschikte gelegenheid dus voor Van Deth
die beweert in zyn tweede pamflet wol zorg
gedragen te hebben om niet met den straf
rechter in aanraking te komen om schuil
hoekje te spelen en den rechter aan zyne goede
trouw (l) te doen gelooven.
2o. Het aantal beschuldigingen en beschul
digden is zoo groot, dat wegens al de opge
somde feiten (voor zoover die een smadend
karakter drag9n) moeilyk eene aanklacht in
te dienen is; althans de officier van justitie
te Amsterdam, by wien de klacht zou moeten
worden ingediend, zou niet ten onrechte be
zwaar maken om by zyne rechtbank, die toch
reeds onder den grooten toevloed van zaken
gebukt gaat, op die wyze de zaak aanhangig
te maken en eene wekenlange terechtzitting
uit te lokken.
Slechts tot enkele feiten zou de aanklacht
dus beperkt moeten biyven, doch hoe dan,
ook in geval van succes, het verwyt te ont
gaan: „Gy hebt slechts over enkele feiten ge
klaagd, de andere zyn dus waar."
3o. Alleen Van Deth zal als beklaagde, na
zyn te verwachten verweer in 't algemeen
belang gehandeld te hebben, in de gelegenheid
zyn, getuigen by te brengen om de waarheid
der door hom te last gelegde feiten tebewy-
zen, gy mist dit recht ten eeneDmale.
Gy moogt geen enkelen getuige dagvaarden.
Ja, Van Deth behoeft u tevoren niet eens
mede te deelen wie hy als getuigen zal by-
brengen.
Wel is waar, zou de ambtenaar van het
O. M. op uw verzoek getuigen kunnen doen
dagvaarden, doch dit hangt geheel af van
diens welwillendheid, van diens inzicht; de
klager, die slechts getuige ia, mist daartoe
het recht.
Gy zyt dus verstoken van elk middel om
te voren te doen onderzoeken, wie en wat
de tegen u aangevoerde getuigen zyn.
Maar die welwillendheid van het O. M. zou
u niet baten, omdat gy, noch zelfs het O. M.,
het recht hebt vooraf te weten welke getuigen
Van Deth zal oproepen.
En dan kan noch het O. M., noch gy uit
maken welke getuigen uwerzyds dienstig
kunnen zyn tegenover de getuigen van Van
Deth.
4o. Vragen kunnen door u of uw raadsman
niet tot de getuigen worden gericht, dan
alleen voor zoover die vragen de schade (111)
betreffen. En dat la voor u het allerminste
5o. Gelegenheid om eenig tegeubewys te.
leveren staat u niet open.
6o. Geenerlei contróle op de meerdere of
mindere geloofwaardigheid der getuigen kan
door u worden geoefend; evenmin hebt gy
gelegenheid om aan te toonen welk levens
gedrag de door Van Deth voorgebrachte
getuigen leiden of welke beweegredenen hen
kunnen nopen om in dezen of genen zin
verklaring af te leggen; kortom, gy en uw
raadsman staan ter terechtzitting als met
gebonden handen, zonder contróle op de
getuigen, zondor vraagrecht, zonder recht op
tegenbewys, hebt gy alles in uw nadeel.
Gy kunt dus met geen mogelykheid eenigen
invloed, hoe groot of hoe gering ook, op den
loop van uwe eigen zaak uitoefenen. Men
oordeelt over u en zonder u.
7o. Een^ veroordeeling van Van Deth wegens
laster laat zich, ook gesteld het Z9er aan
nemelyk geval, dat hy er Diet in slaaet het
bewys der telastgelegde feiten te leveren,
moeilyk denken. Het heet altyd in het6cho>
schrift: „naar ik vernam," „gelyk men my
medegedeeld heeft", enz., en hot bewys, dat
Van Deth tegen beter weten in leugens neder-
gescbreven heeft, is byna onmogeiyk te leveren,
terwyi juist het tegen beter weten in publi-
ceeren van een smadend en later onwaar ge
bleken feit een der hoofdelementen is van
het misdryf van laster.
Hoogstens zou dus eene veroordeeling
wegens smaadschrift kunnen volgendat eene
dergelyke veroordeeÜDg tegenover het groote
publiek, dat onbekend is met de fijne wettelijke
onderscheidingen, slechts weinig, ja wellicht
een verkeerden indruk zou teweegbrengen,
behoeft wel geen betoog."
Ten slotte verzekert mr. Korthals Altes,
dat hy geen oogenblik geaarzeld zou hebben
den heer Van 't Lindenhout te raden den
laster den mond te stoppen, indien onze wet
geving op het gebied der laster-procedure ge
lyk ware aan de Engelsche, en ook by ons
gold: „audlatur et altera pars."
De luitenant kolonel Snyders, van den
generalen staf, die by het 4de regt. inf. is
overgeplaatst, is heden aangekomen en heeft
het commando over het 4de bat. van het
rog. van den majoor Mac Leod overgenomen.
In de afdeelingen der Tweede Kamer
hebben tot geene bezwaren aanleidiüg gegeven
de wetsontwerpen totlo. onteigening te
Maassluis voor de bemaling van een gedeelte
van Sluispolder, ter bevordering van den vuil
afvoer in die gemeente; 2o. goedkeuring van
den onderhandechen verkoop aan de gemeente
Katwyk, van oen stuk grond te Katwyk
aan Zee; 3o. dekking van het nadeelig slot
der Staatsrekening over 1891; 4o. naturali
satie van H. Bruyelle en acht anderen; 5o.
idem van C. O. Schroeter en zeven anderen.
Door dykgraaf, heemraden en hoofd
ingelanden van den Haarlemmermeorpolder
word Donderdag een bezoek gebracht aan hot
stoomgemaal de „Lyndon", en werden de
nieuwe pompmachines met veel belangstelling
in oogenschouw genomen. Eene der pompma
chines was aan het werk. De bezoekers werden
rondgeleid door den ingenieur des polders, den
heer A. A. Elink Sterk.
Door den dykgraaf, jhr. J. M. W. Van de
Poll, werd voor het vertrek een heildronk op
den polder ingesteld, daarby den wensch
uitsprekende, dat de machines steeds zoo goed
zouden blyven werken, als zy tot nog toe
gedaan hebben.
Aan den ingenieur des polders werd een
woord van dank gebracht voor zyne uitste
kende zorgen by deze verbouwing van het
stoomgemaal, zoomede aan de firma "W. C. en
K. De "Wit, de leverancier der machinerieën,
en haren chef-monteur, den heer A. Tak, voor
de richtige uitvoering van dit belangryke werk.
Sedert de inwerkingstelling dor eerste machine
op 19 Augustus 1893 werden door de beide
machines ruim 10 millioen kubioke meters
water uit den polder verwyderd.
Aan den heer G. J. Lo Fèvre de Montigny,
burgemeester van Hillegersberg, werd by zyn
25 jarig jubileum als burgemeester duor de
ingezetenen dier gemeento een prachtig ge
schenk aangeboden, dat geleverd is door de
firma Van Kempen Zonon, te Rotterdam,
en in hare fabriek te Voorschoten is ontworpen
en vervaardigd.
Het huldeblijk bestaat uit oen geheel zilveren
elegant gevormde bokaal. Op het deksel
prykt eene fr-iai gemodelleerde statuette, die
den geaciiton jubilaris den lauwer der verdienste
aanbiedt en met do linkerhand op een sieriyk
schild rust, waarop in niello gravure datum
en jaartallen „1869 - 22 Februari - 1891",
zyn aangebracht.
Het corps, dat met ryke gravures is ver
sierd, vertoont aan de voorzyde een schild,
waarop in kleuren het wapen van Hillegers
berg is geómailleerd, terwyi aan de keerzyde
van het corps in sierlyke letters de volgende
inscriptie is aangebracht
„Ingezetenen van Hillegersberg aan hun
nen Burgemeester den Weledelachtbaren Heer
G. J. Le Fèvre de Montigny, 22 Februari 1894."
Moge dit kostbaar geschenk den geachten
jubilaris nog lang tot een aangenaam aan
denken blyven!
Gisteren dineerden by H. M. de Koningin-
Regentes luitenant-generaal jbr. Verspyck,
adjudant-generaal van wylen Z. M. den Koning;
kolonel jhr. Baud, adjudant in buitengewonen
dienst, command, der dienstdoende schuttery te
's-Hage; graaf v. Randwyck, ceremoniemeester
van H. M. de Koninginbaron Van Sy tzama,
ritmeester, ordonnance-offlcier van H. M. en
baron Van Wassenaer van Roaande, kamer
heer in buitengewonen dienst van wylen Z. M.
den Koning.
Mr. O. J. E. graaf Van Bylandt, lid van
Gedeputeerde Staten dezer provincie, heeft
Donderdag in de salons zyner woning, die daar
toe zulk eene prachtige gelegenheid biedt, eene
soiróe gegeven voor 300 genoodigden, die zich
over de verschillende zalen verspreidden.
De balzaal gaf aan een 50-tal paren gelegen
heid tot dansen.
Aan 250 gasten werd een souper gediend
in de geheel met eikenhout betimmerde eetzaal
op serviezen en aardewerk, geheel van oud-
Delftsch porselein, waardoor aan het slot van
deze party een karakter werd gegeven, dat
vooral den vreemdelingen onder do genoodig
den hoogiyk verraste.
De Duitsche gezant te 'e Graven hage,
graaf Von Rantzau, gaf Donderdagavond een
diplomatiek diner, waaraan do buiienlandsche
vertegenwoordigers, de meesten met de secre
tarissen hunner legation, waren genoodigd.
Het hulpstation te Bodegrave is byna
gereed om in dienst te worden gestold. Den
13den Maart a. s. zullen door de Exploitatie-
Maatschappy het afbreken van hot oude en
het bouwen van een nieuw hoofdstation wor
den aanbesteed.
Als advocaat en procureur by den Hoogen
Raad is heden beèedigd mr. J. D. Verbroek.
Het tekort van den gemeente ontvanger
te Schiedam moot f 50,000 a f 60,000 bedragen.
De heer J. A. baron Van Pallaudt is
met 1 Maart op zyn verzoek eervol ontslagen
als rentmeester van het kroondomein Rentambt
Dordrecht, welk rentambt gevoegd wordt by
het rentambt Oosterbout.
8).
„Maar gy zyt zoo vriendelijk l Kykl
O, dat maakt my reeds blydel" Zy nam
zyne hand in de hare en hield haar styf vast.
Toen snelde zy naar hare kamer, deed de deur
op den grendel en kwam niet meer te voorschyn.
Hy stond haar als door het weerlicht ge
troffen na te kyken. Wat is dat? Nog nooit
was hot hem dus te moede geweest. Die
golvende graanvelden namen een heel ander
aanzien aan, de blauwe korenbloemen deden
hem aan blauwe meisjesoogen denken. Lang
zaam streek by met zyne hand over de oog
leden; ze zyn nat. Hy schreit, ja werkelijk,
hy schreit, zooals hy als een klein kind
schreien kon en sedert nimmermeer.
Hoeveel jaren is het geleden sedert hy het
laatst tranen stortte, en nu kan hy maar
onmogeiyk dien tranenvloed bedwingen! Aan
den rand van het golvend korenveld wierp
by zich neer en het achynt alsof al de bitter
heid, al het wraakgevoel, dat, sedert hy een
zuigeling was in zyn hart wortel heeft gevat,
zich in dien tranenstroom oplost l
Welk ongekend gevoel is dat, welk onge
kend geluk? Voor de eerste maal in zyn
leven heeft hy iemand lief. Voor de eerste
maal voelt hy levendig en diep het leed van
anderen. Zeker doet het hem innig leed, dat
zy verdriet heeft - maar toch doet het hem
zoo vertroostend en bevredigend aan, dat hy
het meegevoelen kan. Dat arme kleine ding l
Ja, hy he3ft haar lief, heel lief! Niet zooals
hy de anderen liefgehad had, zinneiyk en
alleen aan zichzolven denkend. Neen. by zou
zyne armen en handen wel hebben willen
uitbreiden om haar den weg gemakkeiyk te
maken. Gaarne zou hy smart en verdriet
dragen om ze haar te besparen, en geen
ander loon begeerde hy daarvoor dan dat
woord, zooeven door haar gesproken: „Gy
zyt zoo vriendelyk; dat maakt my zoo ge
lukkig I"
Na een poosje stond hy op, stapte dwars
door het veld, plukte bloemen en maakte er
een ruiker vanhy schikte ze zoo ernstig en
zonder dat hy er iets vreemds in vond zorg
vuldig by een, alsof hot eene zaak van groot
gewicht gold. 's Avonds sloop hij onder het
geopende kamervenster van Roos, om zyn
geschenk naar binnen to werpen.
Opeens herinnerde hy zich wat er in den
winkel gebeurd was; dat benam hem den
moed; driftig rukte hy den bouquet weer uit
elkaar en wierp de bloemen rechts en links
in het koren.
„Wat scheelt u nu vroeg de boerin achter
hem op barechen toon. „Wat voert ge toch
uit? Ik dacht dat ik u met een steen zag
werpen 1"
„Neem niet kwalyk, vrouw Sellmacher, ik
zag ratten daarginder."
De vrouw gaf geen antwoord, maar 'a avonds
zeide zy tot haren man:
„Maarten, ik moet je iets vragen."
„Nu, zeg op dan."
„Het is van den nieuwen knecht."
„Van onzen Wilhelm?"
„Weet ge wel zeker dat hy Wilhelm heet?
Meent ge dat hy niet antwoorden zou, als
ge hem by een anderen naam riept Ik weet
zeker van wel".
„Hebt ge nog meer nieuws?"
„Hy leest alle couranten, die hy krijgen
kan, z' gt de ossenwachter. Altoos alles over
misdaden, en dat niet ééns, maar wel tien
maal, en iederen avond."
„Nu, als hem dat interesseert."
„En dan houdt hy lange alleensprakon,
'snacht8 en als hy alleen is op het veld.
Maarten, die knecht bevalt my maar in het
geheel niet."
„Als hy dan my maar bevalt. Hy werkt
voor twee. Zoo ge niets móér van hem weet,
laat my dan met rust."
Den volgenden morgen stond Roos ver
drietig naar de verwelkte bloemen te kyken.
„Wat een mooie ruiker; wie mag dien wel
verloren hebben?"
„Ik heb hem verloren, Roos," antwoordde
Bendor. „Hy was voor u geplukt."
„01 en ge hebt hem my niet gebracht?
O, Bender 1"
„Ik vertrouwde niet op myzelven, Roos!"
Eén voor ééa zocht Roos de bloemen byeen
dat deed hem goed. „Bender, wat een rare
man zyt ge toch; om allerlei woeste taal uit
te slaan, zyt ge niet bang en om my de bloemen
te brengen wel 1"
Hooityd naderde in Heumahd, en een
vrooiyke tyd is het, paren vereenigen zich,
paren verwyderen zich weer van elkaar.
Vreugde brengt de hooimaand, maar ook soms
leed voor een heel jaar bittor leed.
Bender liet Roos geen oogenblik alleen,
spreken deed hy niet veel, maar hy bleef om
en by haar, volgde al hare bewegingen, als
zy bier aan de maaiers uitreikte, hun het
ontbyt ronddeelde of het gesneden gras bfieen-
harkte Hy zag in al die bonte beweeg-
lykheid niets dan haar aanvallig en eigen
aardig figuurtje; zy bracht hem in verruk
king.
De heerlyke geur van het hooi steeg hem
bedwelmend naar het hoofd; de zon, de fijne
aroma van den bloosem der wynstokken, door
den wind over de korenvelden gevoerd, droegen
daartoe by. Hy verheugde zich in zyne jeugd,
zyno kracht, zyne gezondheid. Voor de eerste
maal in zyn leven gevoelde hy, dat het lot
hom niet alleen veel ontnomen, maar ook veel
geschonken had, geschonken met volle handen.
Hy gevoelde dat met trotschheid en blijd
schap. De wyrigaardbloe8em en de bloemen
in het koren schenen hem toe te roepen
„Heb lief, leef en verheug u als wyi Ver-
twyr'el niet, haat nietl Eenmaal in 't jaar
komt de lente, eenmaal in 't leven de jeugd
met al hare betoovering en geluk; geef u aan
haar over, geheel en al. Liefde en geluk zy
uw deelwaar zy bloeien als de bloemen op
het veld, daar hebt gy rykeiyk uw aandeel
aan het geluk dezer wereld 1"
En toen de zon in het hoogste punt van
hare baan stond en de oudere lieden in de
schaduw achter heiningen en stapels hooi
rust- zochten, en do jonge paren verdwenen
om uit te ruston, terwyi de zon haren gloed
over planten en menschen uitbreidde, alsof
zy de liefd9 der menschen wilde iioiligtn, irok
Bender Roos zacht m zyne armen.
„Roo8l Lieve R
Met oen geluxkig lachje viyde zy haar
hoofdje tegen zyne borst.
„Nu hoeft ge my Dimmer meer te beklagen,
Roos", fluisterde by„ik ben nu weer gelukkig.
Nu heb ik iemand lief en ge heb gelyk gehad
met te zeggen dat dat heerlyk was. Het 6?
heerlyk.
Ik heb u lief, Roos.
Zy zeide niets, zy lachte. Als een warme
gloed doortintelde hem het gevoel van liefde,
geluk en verlangen. Dit Asschepoetstertje aan
zyn hart te drukken, was reeds een geluk;
zy, die hem voor een armen knecht hield, had
hem lief; hoe zou het zyn, als hy eens voor
haar zou treden met zyne veroverde schatten l
Veroverd, ja, vorkrogen door een aioeiiyker
werk dan harde arbeid is en dat zou nu alles
voor haar wezen, voor haart
Toen hy haar nog eens naar zich toe wildo
trekken in het geurige hooi, maakte zy zich
zacht, maar beslist los.
„Neen, dat wil ik niet, ik nietik
„Hebt gy my dan niet lief, Roo»?'
„Och! dat weet gy reeds lang! Ik kan
my niet anders voordoen dan ik ben. Het
beste, dat ik u geven kan, is voor u. En
iemand als ik zou al heel licht kunnen donken,
dat men het met den dominee en de kerk zoo
nauw niet behoeft te nemen. Maar ziet ge,
juist daarom, omdat ik er zoo alles van onder
vonden heb, wil ik niet doen zooals anderen;
men zegt immers dat ik moet boeten voor de
schuld myner ouders?" Wordt vervolgd.)