N\ 10434. Maandag SO Februari. A0. 1894. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van §on- en feestdagen, uitgegeven. Leiden, 24 Februari. F" euilleton. Eene schets uit het volksleven. LSIDSCH DA&BLAI. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 110 Franco per post Afzonderlijke Norn mors 1.40. 0.06. PRUS DER AD VERTEN T1JÜN Van 1—'6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17 J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.05 berekend. Eerste Blad. Nog het een en ander uit het verslag der Neerbosch-Conimissie. In haar verslag brengt de commissie dank aan de velen, die haar inlichtingen on mede- deelingen hebben verstrekt Behalve hierdoor, heeft zij ook door het persoonlek onderzoek harer leden zich de voor eene juiste beoordee ling noodzakelijke kennis verschaft. Nog werd haar ruimschoots stof aangebracht door de pers. Van hare handelwijze ten aanzien van den heer G. Van Deth geeft de commissie o. a. als volgt rekenschap: .Onder de in druk verschenen mededeelin- gen werd de commissie uit den aard der zaak het meest getroffen door het geschrift van G. Van Deth: „De Weesiurichting te Neerbosch". Uit dit geschrift bleek onder anderen dRt de schrijver omtrent de werkzaamheden der com missie ten eenenmale verkeerd was ingelicht. De voorzitter begreep dat het gewenschtwas hem daarop te wijzen, en tevens te doen uit komen, dat de commissie, schoon de termijn was verstrekoD, alsnog zeer bereid was alle mededeelingen omtrent Neerbosch van den heer Van Deth in ontvangst te nemendaar toch in zijn boekje zijne zegslieden dikwijls niet genoemd of alleen met voorletters aangeduid worden, was onderzoek der commissie zonder nadere toelichting in vele gevallen onmogelijk. De voorzitter vond te meer aanleiding tot dit schrijven, doordien de secretaris der com missie, geïnterpelleerd door den heer Van Houten, bij dezen de meening had doen ontstaan, dat de heeren Van Deth en Van Houten door de commissie zouden worden opgeroepen om gehoord te worden. De heer Van Deth hoeft evenwel gemeend zich niet met de commissie in betrekking te moeten stellen, en gaf in een dagblad door een brief rekenschap van zyne handelwijze. De in dit stuk voorkomende beschuldiging, als hadde de commissie zich alleen tot oud- weezen gewend, zou de heer Van Deth zeker niet hebben uitgesproken, zoo hij zijno eigen brochure had herlezen, waarin de uitnoodiging der commie aio aan „alle belangstellenden" door hem was afgedrukt (bladz. 2). Wat de be noeming eener Staats-commissie aangaat, die door het optreden dezer commissie verijdeld zou zijn, meenen wij te moeten aannemen, dat de heer Van Deth misleid Isniemand onzer had van eene dergelijke benoeming iets ver nomen, en indien het moeilijk te gelooven is, dat de Regeering het voornemen heeft gehad om eene Staats-commissie aangaande Neer bosch in het leven te roepen, nog moeilijker te gelooven zou het zijn, dat z\j alleen den heer Van Deth van hare oogmerken zou hebben in kennis gesteld. Verwijten eindelijk, dat eene commissie, die hare werkzaamheden in afdeelingen voorbereidt, slechts eenmaal eene algemeene vergadering had gehouden, en dat het bezoek aan de weesinrichting niet door de commissie in haar geheel was gebracht, verraden zoo weinig nadenken, dat zy bezwaar lijk als ernstig gemeend kunnen beschouwd worden. In elk geval meende de commissie uit dat schrijven te moeten opmaken, dat de heer Van Deth zich niet tot haar in betrekking wenschte te .-tellen. Hoewel zy ook zonder diens medewerking haar onderzoek kon vol brengen, zy het ook minder volledig en met meer moeite, betreurt zy het, dat de man, die door zijne klachten de naaste aanleiding was voor haar optreden, haar niet in de gelegen heid stelde om over het rechtmatige of onrecht matige van sommige dier klachten met hem in gedachten wisseling te treden. In de brochure van den heer Van Deth komen toch enkele en daaronder zeer zware beschuldigingen tegen den heer Van 't Linden- hout voor, die öf voor onderzoek onvatbaar zyn, omdat zy het persooniyk leven raken van andere menschen, waarin de commissie niet kan indringen, öf wel omdat zy behelzen han delingen tegenover personen, wier namen niet genoemd worden. De beschuldigingen, meer persooniyk den heer Van 't Lindenhout rakende, voor zoover die voor nadere onderzoekingen vatbaar waren, hebben natuurlykerwyze een zeer ernstig punt van overweging uitgemaakt in den boezem der commissie. Voor zoover die beschuldigin gen strafbare feiten betreffen, zal de thans te Arnhem gehouden gerechtelyke instructie wel de waarheid of onwaarheid aan het licht bren gen. Er waren echter leden der commissie, die van oordeel waren, dat de heer Van 't Lindenhout in het belang zyner instellingen onmogeiyk kon nalaten, by den rechter eene klacht tegen den heer Van Deth wegens laster in te dienen. Op die wyze alleen kon, naar zy meenden, de eer van zyn naam wor den gehandhaafd. Do voorzitter der commissie heeft daarop een schryven tot den heer Van 't Lindenhout gericht, waarin hy hem vroeg, of het in zyne bedoeling lag, eene klacht tegen den heer Van Deth in te dienen. Het antwoord van den beer Van 't Lindenhout was, dat hy zyn rechtsgeleerden raadsman over het al of niet indienen eener klacht had geraadpleegd, en dat deze hem de indiening ten zeerste had ontraden, op gronden, in een geschreven advies breedvoerig ontwikkeld. Dit advies van den Amsterdamschon advocaat mr. Korthals Altes is aan de commissie mede gedeeld, met vergunning om het openbaar te maken. Dit advies is opgenomen als bylage V van het rapport Wy ontleenen daaraan de vol gende opsomming der hoofdbezwaren, die mr. Korthals Altes tegen de instelling der strafactie wegens smaadschrift heeft: lo. De feiten, door Van Deth in zyn schot schrift medegedeeld, worden in hoofdzaak ver meld als van anderen vernomen, en niet altyd blykt, of de auteur van het pamfler, dan wel diens zegsman aan het woord is. Welk eene geschikte gelegenheid dus voor Van Deth die beweert in zyn tweede pamflet wol zorg gedragen te hebben om niet met den straf rechter in aanraking te komen om schuil hoekje te spelen en den rechter aan zyne goede trouw (l) te doen gelooven. 2o. Het aantal beschuldigingen en beschul digden is zoo groot, dat wegens al de opge somde feiten (voor zoover die een smadend karakter drag9n) moeilyk eene aanklacht in te dienen is; althans de officier van justitie te Amsterdam, by wien de klacht zou moeten worden ingediend, zou niet ten onrechte be zwaar maken om by zyne rechtbank, die toch reeds onder den grooten toevloed van zaken gebukt gaat, op die wyze de zaak aanhangig te maken en eene wekenlange terechtzitting uit te lokken. Slechts tot enkele feiten zou de aanklacht dus beperkt moeten biyven, doch hoe dan, ook in geval van succes, het verwyt te ont gaan: „Gy hebt slechts over enkele feiten ge klaagd, de andere zyn dus waar." 3o. Alleen Van Deth zal als beklaagde, na zyn te verwachten verweer in 't algemeen belang gehandeld te hebben, in de gelegenheid zyn, getuigen by te brengen om de waarheid der door hom te last gelegde feiten tebewy- zen, gy mist dit recht ten eeneDmale. Gy moogt geen enkelen getuige dagvaarden. Ja, Van Deth behoeft u tevoren niet eens mede te deelen wie hy als getuigen zal by- brengen. Wel is waar, zou de ambtenaar van het O. M. op uw verzoek getuigen kunnen doen dagvaarden, doch dit hangt geheel af van diens welwillendheid, van diens inzicht; de klager, die slechts getuige ia, mist daartoe het recht. Gy zyt dus verstoken van elk middel om te voren te doen onderzoeken, wie en wat de tegen u aangevoerde getuigen zyn. Maar die welwillendheid van het O. M. zou u niet baten, omdat gy, noch zelfs het O. M., het recht hebt vooraf te weten welke getuigen Van Deth zal oproepen. En dan kan noch het O. M., noch gy uit maken welke getuigen uwerzyds dienstig kunnen zyn tegenover de getuigen van Van Deth. 4o. Vragen kunnen door u of uw raadsman niet tot de getuigen worden gericht, dan alleen voor zoover die vragen de schade (111) betreffen. En dat la voor u het allerminste 5o. Gelegenheid om eenig tegeubewys te. leveren staat u niet open. 6o. Geenerlei contróle op de meerdere of mindere geloofwaardigheid der getuigen kan door u worden geoefend; evenmin hebt gy gelegenheid om aan te toonen welk levens gedrag de door Van Deth voorgebrachte getuigen leiden of welke beweegredenen hen kunnen nopen om in dezen of genen zin verklaring af te leggen; kortom, gy en uw raadsman staan ter terechtzitting als met gebonden handen, zonder contróle op de getuigen, zondor vraagrecht, zonder recht op tegenbewys, hebt gy alles in uw nadeel. Gy kunt dus met geen mogelykheid eenigen invloed, hoe groot of hoe gering ook, op den loop van uwe eigen zaak uitoefenen. Men oordeelt over u en zonder u. 7o. Een^ veroordeeling van Van Deth wegens laster laat zich, ook gesteld het Z9er aan nemelyk geval, dat hy er Diet in slaaet het bewys der telastgelegde feiten te leveren, moeilyk denken. Het heet altyd in het6cho> schrift: „naar ik vernam," „gelyk men my medegedeeld heeft", enz., en hot bewys, dat Van Deth tegen beter weten in leugens neder- gescbreven heeft, is byna onmogeiyk te leveren, terwyi juist het tegen beter weten in publi- ceeren van een smadend en later onwaar ge bleken feit een der hoofdelementen is van het misdryf van laster. Hoogstens zou dus eene veroordeeling wegens smaadschrift kunnen volgendat eene dergelyke veroordeeÜDg tegenover het groote publiek, dat onbekend is met de fijne wettelijke onderscheidingen, slechts weinig, ja wellicht een verkeerden indruk zou teweegbrengen, behoeft wel geen betoog." Ten slotte verzekert mr. Korthals Altes, dat hy geen oogenblik geaarzeld zou hebben den heer Van 't Lindenhout te raden den laster den mond te stoppen, indien onze wet geving op het gebied der laster-procedure ge lyk ware aan de Engelsche, en ook by ons gold: „audlatur et altera pars." De luitenant kolonel Snyders, van den generalen staf, die by het 4de regt. inf. is overgeplaatst, is heden aangekomen en heeft het commando over het 4de bat. van het rog. van den majoor Mac Leod overgenomen. In de afdeelingen der Tweede Kamer hebben tot geene bezwaren aanleidiüg gegeven de wetsontwerpen totlo. onteigening te Maassluis voor de bemaling van een gedeelte van Sluispolder, ter bevordering van den vuil afvoer in die gemeente; 2o. goedkeuring van den onderhandechen verkoop aan de gemeente Katwyk, van oen stuk grond te Katwyk aan Zee; 3o. dekking van het nadeelig slot der Staatsrekening over 1891; 4o. naturali satie van H. Bruyelle en acht anderen; 5o. idem van C. O. Schroeter en zeven anderen. Door dykgraaf, heemraden en hoofd ingelanden van den Haarlemmermeorpolder word Donderdag een bezoek gebracht aan hot stoomgemaal de „Lyndon", en werden de nieuwe pompmachines met veel belangstelling in oogenschouw genomen. Eene der pompma chines was aan het werk. De bezoekers werden rondgeleid door den ingenieur des polders, den heer A. A. Elink Sterk. Door den dykgraaf, jhr. J. M. W. Van de Poll, werd voor het vertrek een heildronk op den polder ingesteld, daarby den wensch uitsprekende, dat de machines steeds zoo goed zouden blyven werken, als zy tot nog toe gedaan hebben. Aan den ingenieur des polders werd een woord van dank gebracht voor zyne uitste kende zorgen by deze verbouwing van het stoomgemaal, zoomede aan de firma "W. C. en K. De "Wit, de leverancier der machinerieën, en haren chef-monteur, den heer A. Tak, voor de richtige uitvoering van dit belangryke werk. Sedert de inwerkingstelling dor eerste machine op 19 Augustus 1893 werden door de beide machines ruim 10 millioen kubioke meters water uit den polder verwyderd. Aan den heer G. J. Lo Fèvre de Montigny, burgemeester van Hillegersberg, werd by zyn 25 jarig jubileum als burgemeester duor de ingezetenen dier gemeento een prachtig ge schenk aangeboden, dat geleverd is door de firma Van Kempen Zonon, te Rotterdam, en in hare fabriek te Voorschoten is ontworpen en vervaardigd. Het huldeblijk bestaat uit oen geheel zilveren elegant gevormde bokaal. Op het deksel prykt eene fr-iai gemodelleerde statuette, die den geaciiton jubilaris den lauwer der verdienste aanbiedt en met do linkerhand op een sieriyk schild rust, waarop in niello gravure datum en jaartallen „1869 - 22 Februari - 1891", zyn aangebracht. Het corps, dat met ryke gravures is ver sierd, vertoont aan de voorzyde een schild, waarop in kleuren het wapen van Hillegers berg is geómailleerd, terwyi aan de keerzyde van het corps in sierlyke letters de volgende inscriptie is aangebracht „Ingezetenen van Hillegersberg aan hun nen Burgemeester den Weledelachtbaren Heer G. J. Le Fèvre de Montigny, 22 Februari 1894." Moge dit kostbaar geschenk den geachten jubilaris nog lang tot een aangenaam aan denken blyven! Gisteren dineerden by H. M. de Koningin- Regentes luitenant-generaal jbr. Verspyck, adjudant-generaal van wylen Z. M. den Koning; kolonel jhr. Baud, adjudant in buitengewonen dienst, command, der dienstdoende schuttery te 's-Hage; graaf v. Randwyck, ceremoniemeester van H. M. de Koninginbaron Van Sy tzama, ritmeester, ordonnance-offlcier van H. M. en baron Van Wassenaer van Roaande, kamer heer in buitengewonen dienst van wylen Z. M. den Koning. Mr. O. J. E. graaf Van Bylandt, lid van Gedeputeerde Staten dezer provincie, heeft Donderdag in de salons zyner woning, die daar toe zulk eene prachtige gelegenheid biedt, eene soiróe gegeven voor 300 genoodigden, die zich over de verschillende zalen verspreidden. De balzaal gaf aan een 50-tal paren gelegen heid tot dansen. Aan 250 gasten werd een souper gediend in de geheel met eikenhout betimmerde eetzaal op serviezen en aardewerk, geheel van oud- Delftsch porselein, waardoor aan het slot van deze party een karakter werd gegeven, dat vooral den vreemdelingen onder do genoodig den hoogiyk verraste. De Duitsche gezant te 'e Graven hage, graaf Von Rantzau, gaf Donderdagavond een diplomatiek diner, waaraan do buiienlandsche vertegenwoordigers, de meesten met de secre tarissen hunner legation, waren genoodigd. Het hulpstation te Bodegrave is byna gereed om in dienst te worden gestold. Den 13den Maart a. s. zullen door de Exploitatie- Maatschappy het afbreken van hot oude en het bouwen van een nieuw hoofdstation wor den aanbesteed. Als advocaat en procureur by den Hoogen Raad is heden beèedigd mr. J. D. Verbroek. Het tekort van den gemeente ontvanger te Schiedam moot f 50,000 a f 60,000 bedragen. De heer J. A. baron Van Pallaudt is met 1 Maart op zyn verzoek eervol ontslagen als rentmeester van het kroondomein Rentambt Dordrecht, welk rentambt gevoegd wordt by het rentambt Oosterbout. 8). „Maar gy zyt zoo vriendelijk l Kykl O, dat maakt my reeds blydel" Zy nam zyne hand in de hare en hield haar styf vast. Toen snelde zy naar hare kamer, deed de deur op den grendel en kwam niet meer te voorschyn. Hy stond haar als door het weerlicht ge troffen na te kyken. Wat is dat? Nog nooit was hot hem dus te moede geweest. Die golvende graanvelden namen een heel ander aanzien aan, de blauwe korenbloemen deden hem aan blauwe meisjesoogen denken. Lang zaam streek by met zyne hand over de oog leden; ze zyn nat. Hy schreit, ja werkelijk, hy schreit, zooals hy als een klein kind schreien kon en sedert nimmermeer. Hoeveel jaren is het geleden sedert hy het laatst tranen stortte, en nu kan hy maar onmogeiyk dien tranenvloed bedwingen! Aan den rand van het golvend korenveld wierp by zich neer en het achynt alsof al de bitter heid, al het wraakgevoel, dat, sedert hy een zuigeling was in zyn hart wortel heeft gevat, zich in dien tranenstroom oplost l Welk ongekend gevoel is dat, welk onge kend geluk? Voor de eerste maal in zyn leven heeft hy iemand lief. Voor de eerste maal voelt hy levendig en diep het leed van anderen. Zeker doet het hem innig leed, dat zy verdriet heeft - maar toch doet het hem zoo vertroostend en bevredigend aan, dat hy het meegevoelen kan. Dat arme kleine ding l Ja, hy he3ft haar lief, heel lief! Niet zooals hy de anderen liefgehad had, zinneiyk en alleen aan zichzolven denkend. Neen. by zou zyne armen en handen wel hebben willen uitbreiden om haar den weg gemakkeiyk te maken. Gaarne zou hy smart en verdriet dragen om ze haar te besparen, en geen ander loon begeerde hy daarvoor dan dat woord, zooeven door haar gesproken: „Gy zyt zoo vriendelyk; dat maakt my zoo ge lukkig I" Na een poosje stond hy op, stapte dwars door het veld, plukte bloemen en maakte er een ruiker vanhy schikte ze zoo ernstig en zonder dat hy er iets vreemds in vond zorg vuldig by een, alsof hot eene zaak van groot gewicht gold. 's Avonds sloop hij onder het geopende kamervenster van Roos, om zyn geschenk naar binnen to werpen. Opeens herinnerde hy zich wat er in den winkel gebeurd was; dat benam hem den moed; driftig rukte hy den bouquet weer uit elkaar en wierp de bloemen rechts en links in het koren. „Wat scheelt u nu vroeg de boerin achter hem op barechen toon. „Wat voert ge toch uit? Ik dacht dat ik u met een steen zag werpen 1" „Neem niet kwalyk, vrouw Sellmacher, ik zag ratten daarginder." De vrouw gaf geen antwoord, maar 'a avonds zeide zy tot haren man: „Maarten, ik moet je iets vragen." „Nu, zeg op dan." „Het is van den nieuwen knecht." „Van onzen Wilhelm?" „Weet ge wel zeker dat hy Wilhelm heet? Meent ge dat hy niet antwoorden zou, als ge hem by een anderen naam riept Ik weet zeker van wel". „Hebt ge nog meer nieuws?" „Hy leest alle couranten, die hy krijgen kan, z' gt de ossenwachter. Altoos alles over misdaden, en dat niet ééns, maar wel tien maal, en iederen avond." „Nu, als hem dat interesseert." „En dan houdt hy lange alleensprakon, 'snacht8 en als hy alleen is op het veld. Maarten, die knecht bevalt my maar in het geheel niet." „Als hy dan my maar bevalt. Hy werkt voor twee. Zoo ge niets móér van hem weet, laat my dan met rust." Den volgenden morgen stond Roos ver drietig naar de verwelkte bloemen te kyken. „Wat een mooie ruiker; wie mag dien wel verloren hebben?" „Ik heb hem verloren, Roos," antwoordde Bendor. „Hy was voor u geplukt." „01 en ge hebt hem my niet gebracht? O, Bender 1" „Ik vertrouwde niet op myzelven, Roos!" Eén voor ééa zocht Roos de bloemen byeen dat deed hem goed. „Bender, wat een rare man zyt ge toch; om allerlei woeste taal uit te slaan, zyt ge niet bang en om my de bloemen te brengen wel 1" Hooityd naderde in Heumahd, en een vrooiyke tyd is het, paren vereenigen zich, paren verwyderen zich weer van elkaar. Vreugde brengt de hooimaand, maar ook soms leed voor een heel jaar bittor leed. Bender liet Roos geen oogenblik alleen, spreken deed hy niet veel, maar hy bleef om en by haar, volgde al hare bewegingen, als zy bier aan de maaiers uitreikte, hun het ontbyt ronddeelde of het gesneden gras bfieen- harkte Hy zag in al die bonte beweeg- lykheid niets dan haar aanvallig en eigen aardig figuurtje; zy bracht hem in verruk king. De heerlyke geur van het hooi steeg hem bedwelmend naar het hoofd; de zon, de fijne aroma van den bloosem der wynstokken, door den wind over de korenvelden gevoerd, droegen daartoe by. Hy verheugde zich in zyne jeugd, zyno kracht, zyne gezondheid. Voor de eerste maal in zyn leven gevoelde hy, dat het lot hom niet alleen veel ontnomen, maar ook veel geschonken had, geschonken met volle handen. Hy gevoelde dat met trotschheid en blijd schap. De wyrigaardbloe8em en de bloemen in het koren schenen hem toe te roepen „Heb lief, leef en verheug u als wyi Ver- twyr'el niet, haat nietl Eenmaal in 't jaar komt de lente, eenmaal in 't leven de jeugd met al hare betoovering en geluk; geef u aan haar over, geheel en al. Liefde en geluk zy uw deelwaar zy bloeien als de bloemen op het veld, daar hebt gy rykeiyk uw aandeel aan het geluk dezer wereld 1" En toen de zon in het hoogste punt van hare baan stond en de oudere lieden in de schaduw achter heiningen en stapels hooi rust- zochten, en do jonge paren verdwenen om uit te ruston, terwyi de zon haren gloed over planten en menschen uitbreidde, alsof zy de liefd9 der menschen wilde iioiligtn, irok Bender Roos zacht m zyne armen. „Roo8l Lieve R Met oen geluxkig lachje viyde zy haar hoofdje tegen zyne borst. „Nu hoeft ge my Dimmer meer te beklagen, Roos", fluisterde by„ik ben nu weer gelukkig. Nu heb ik iemand lief en ge heb gelyk gehad met te zeggen dat dat heerlyk was. Het 6? heerlyk. Ik heb u lief, Roos. Zy zeide niets, zy lachte. Als een warme gloed doortintelde hem het gevoel van liefde, geluk en verlangen. Dit Asschepoetstertje aan zyn hart te drukken, was reeds een geluk; zy, die hem voor een armen knecht hield, had hem lief; hoe zou het zyn, als hy eens voor haar zou treden met zyne veroverde schatten l Veroverd, ja, vorkrogen door een aioeiiyker werk dan harde arbeid is en dat zou nu alles voor haar wezen, voor haart Toen hy haar nog eens naar zich toe wildo trekken in het geurige hooi, maakte zy zich zacht, maar beslist los. „Neen, dat wil ik niet, ik nietik „Hebt gy my dan niet lief, Roo»?' „Och! dat weet gy reeds lang! Ik kan my niet anders voordoen dan ik ben. Het beste, dat ik u geven kan, is voor u. En iemand als ik zou al heel licht kunnen donken, dat men het met den dominee en de kerk zoo nauw niet behoeft te nemen. Maar ziet ge, juist daarom, omdat ik er zoo alles van onder vonden heb, wil ik niet doen zooals anderen; men zegt immers dat ik moet boeten voor de schuld myner ouders?" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1