N°. 1042a Maandag 19 Februari. A0. 1894. §eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van ,§pn- en feestdagen, uitgegeven. Kikeriki. WEEZ EN VERPLEGING. Leiden, 17 Februari. Feuilleton. Het Formulier van Musgrave. LEIDSCÏÏ DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIÉN: Yan 1 6 regels f 1.06. Iedere regel meer f 0.17 j. Grootere lettors naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren bulten de stad wordt f 0.06 berekend. Eerste Blad. Aan de Abonnó's daarop, wordt by dit nommer verzonden No. 22 van Kikeriki. L Aoh, wean 8ie nur Herzen batten I Herze in der Eruet, nnd Liebe, Warmo Liebe in dem Herzon Heine. De Neerbo8chbeweglng heeft de aandacht gevestigd niet alleen op deze inrichting, maar ook op de weezenverpleging in 't algemeen, en vol schrik is men tot de erkenning ge komen, dat de ouderlooze kinderen, hulpe- loozen, die zeer bescherming behoeven, meer dan wie ook, wijl ze met den besten wil daar niet zonder zouden kunnen, die vrywel missen en de Staat zich slechts in zooverre met hen bemoeit, als betrekking heeft op de aanstelling van voogden en de administratie van hun vermogen. Indien alle booze mede- deelingen omtrent Neerbosch blijken lasteriyk te z\jn, en wie hoopt dat niet? dan nog huivert men bij de gedachte, dat ze zeer waar hadden kunnen wezen en één man over 't lot van elfhonderd kinderen naar welgevallen te beschikken heeft. Thans denkt men er over, hoe de weezen te beschermen tegenover laakbare handelingen te hunnen opzichte, door hunne verplegers. De radicale Amsterdammer wist er dadelijk raad op. Staatstoezicht eöne wetl De vrij zinnige kie8vereeniging Veluwe te Apeldoorn en de liberale kiesvereeniging te Purmerend richtten alreeds een adres tot de Tweede Kamer, waarin verzocht wordt: „eene wet in 't leven te helpen roepen, opdat voor den vervolge alle gestichten van liefdadigheid, speciaal die, waarin minderjarigen worden vorpleegd, aan een streng toezicht worden onderworpen. Dat aanprijzen van Staatstoezicht, van Staatsbemoeiing, tegen alle maatschappelijke verkeerdheden, doet ons altijd denken aan den man op de markt, die de echte galvanische ringen verkoopt, die helpen tegen kiespijn, maagpijn, oorpijn, hoofdpijn, zingkins, zenu wen, koorts, enz. Er is iets komieks in de arrogantie der heeren, die met evenveel flux de louche als de kermiskwakzalver hun allesgenezend mid deltje aanprijzen. De Staat is de God, die voor alles zorg zal dragon. Zoodia de Staat do armverzorging ter hand neemt, zal al 't lui geboefte onmiddellijk werkzaam worden; zoodra de Staat toezicht op de gestichten houdt, zal 't uit zijn met de onrechtmatig heden 1 Alsof we geen leergeld genoeg hebben van de Staatsbemoeiing in zake de school. De Staat ging zorg dragen voor de school! onmiddellijk werden de meestors ambtenaren der belasting, die onderwijs gaven. Zoodra de Staat iets aanpakt, wordt het aangogrepene kil, dor, doodsch; het hart is er uit. De Staat is een woord, eone phrase, iets, dat niet gezien, niet gevoeld wordt. De Staats bediende is ambtenaar en wel zijn er velen, uitmuntende menschen met een groot plichts gevoel, doch voor de meeste menschen is het oog des meesters noodig. Wie, die iets gehoord heeft van de Haagsche ambtenaarswereld, weet niet, dat bekwaamheid noch talent, maar een kruiwagen allereerst noodig is om vooruit te komen. Wie, die met registratie-kantoren, belasting kantoren of andere Staatskantoren in aanraking komt, weet niet de verbaion van den geest, die er heerscht tegen het publiek. Het „wat mot je?" is klassiek geworden. Andere voorbeelden van officiëele lichamen, die hun plicht niet doen, zyn schoolcommissies, erkende als wassen neuzende commissie van toezicht op 't Haagsche Krankzinnigengesticht, de commissie van toezicht op de Utrechtsche Bank van-Leening. Gesteld dat er werkelijk eene commissie van toezicht op weeshuizen van Staatswege benoemd werd, wie zal er dan toezicht op houden, wanneer de achtbare heeren van hun eerebaantje wel de eer, niet de moeite aan vaarden? Want zoo goed als een weesvader hardvochtig, zoo goed kan eene commissie van toezicht nalatig en spoedig tevreden zyn. Van de czarina Catharina vertelt men dat, op eene reis door haar land, papieren huizen werden gebouwd en de boeren de wangen moesten opblazen, opdat de czarina een goed denkbeeld van de welvaart haars volks zou krjjgen; zullen commissies van toezicht niet gelljkerwljs bedrogen worden? Yoor stoffo- lyke zaken, voor post, telegraaf, telephoon, keuring van levensmiddelen kan de Staat beter dan particulieren zorg dragen. Maar daar waar hot de ethiek geldt, moet de wil tot het goede in den burger heerschen, en zonder dat zullen ook bibliotheken vol wetten niet helpen. Wat zouden onze wetten op den diefstal geven, indien de aard van den Nederlander diefachtig was? Zooveel als do smokkel wetten tegen de grensbewoners, de jachtwetten tegen do stroopers niets ongeveer. O, deze bekrompen wettenmakertjes, die allen wat minder in hot wetboek en wat meer naar het leven moesten zien! Neen, niet be krompen maar harteloos zyn ze. Het zyn cynici, die, zelf zonder hart zynde, en toch ziende dat zonder liefde de wereld niet bestaan kan, ook niet op anderer hart durvend ver trouwen, door wetgeknutsel trachten te be reiken, wat slechts door de onbeschreven, maar door ieder echt mensch gekende, wetten van 't gevoel te verwerven is. Wat wy dan wenschen? Wy meenen dat de gesticbton zooveel mo gelijk moeten afgeschaft worden. Dat de wees huizen goed waren in de tyden toen ze op gericht werden, maar dat nu de gebreken genoeg gevoeld zyn om ze, als verouderd, evenals den schandpaal, af te schaffen. Het gesticht is de dood voor de kinderziel ten eerste wordt het kind in een uniform gestoken, dat het er elk uur aan herinnert dat het van de liefdadigheid leeft en wordt het gevoel van eigenwaarde aldus gekwetst. De Nederlander is burger, is geus is niet mili tair. Die uniform is niet af te schaffen, omdat in 't gesticht allen gelijk modem zijn. Allen geiyk en wy menschen die juist elk met andere neigingen, elk met andere karakters geschapen worden! Elfhonderd kinderen worden te Neer bosch allen naar één stelsel opgevoed; krygen allen één leiding en leeren allen elkaar al 't kwaad, dat in kinderhoofden zoo licht groeit, zoo 't niet uur aan uur wordt te keer gegaan. Wie heeft er tyd, op te merken welke deugden in elk kind moeten aangekweekt, welke ondeugden in haar geboorte moeten gefnuikt worden? Wie is zyn troosteres, wie zyn vermaner, wie zyn benaderbaar voor beeld? De tuinman geeft elke plant de aarde en den mest dien haar aard eischt; de boer voedert zyn koe naar haar gestel, behandelt zijn ploegpaard anders dan zyn harddraver. Maar hier worden alle schaapjes zoo hul peloos zyn weezen inderdaad over ééne kam geschoren. Zelfs de meest nauwgezette wees vader, met de beste gevoelens bezield, kan zyn taak niet naar behooren volbrengen, om dat die taak voor één mensch te zwaar is. Een kind op te voeden 1 O, goede moeders en vaders die dit leest, gy weet wat dit zeggen wii. Hoeveel zorgen eischt het kind niet van het oogenblik dat zyn eerste, zwakke kreten gehoord worden 1 Hoe moet het niet nagegaan, verzorgd, gekoesterd, vermaand, aangezot, geprezen, bestraft worden? Zegt ons, goede moedor en vader, hoeveel uren hebt gy besteed met overpeinzingen, hoeveel nach ten hebt gy slapeloos doorgebracht, hoeveel maal hebt gy met elkaar overlegd, denkend over de toekomst uwer lieve kinderen, zorgvol als gy waart? En zelfs zoo gy uw zoon tot een flinken borst hebt zien opgroeien, uwe dochter tot eene lieftallige maagd zaagt oplui ken, hoe vaak dan nog is moeders hulpe, vaders raad, dringend noodig? Ja, de mensch- plant groeit slecht in 't wïlut>. Maar het weeskind derft dat alles grooten- deels. Het gaat in 't gesticht en wordt een voorwerp, een nummer. Het krygt zyn voed 8el, zyne kleeding, zyn bad, zyn schoon lin nen laat ons aannemen dat het stoffeiyk met nog meer zorg behandeld wordt dan de paarden van Carré. Misschien kan zelfs die weinige zorg voor 't stoffelyke het tot nadeel worden. Want wie niet in zyn jeugd den versterkenden stryd tegen de armoede gekend heeft, van dien zal later veel gevergd worden, zoo hy, van stoffe ïyke middelen ontbloot, in de wereld komt, wil hy recht en goed blyven. De omstandig heden leiden er toe dat het weeskind, evenals de soldaat of matroos, een zieltje zonder zorg wordt, die al te licht zieltjes worden, waar over de maatschappy veel zorg zal hebben. Er is maar één plaats waar 't kind goed opgevoed kan worden dat is het gezin. Daar behooren ook de weeskinderenniet moeten zy „uitbesteed" worden, niet moeten zij eene broodwinning worden, zy het ook dat eene kleine geldeiyke tegemoetkoming niet geheel en al behoeft verworpen te worden maar de weezen moeten in de gezinnen der burgers worden opgenomen om liefdes wil en dit voor de practici uit het besef dat morgen onze kinderen weezen kunnen zyn en evenzeer hulp zullen behoeven. Hoeveel gezinnen telt ons ryk Nederland niet, waar een mond meer aan tafel en een bedje meer op de kamer niet gevoeld zou wordenhoovele, waar de opvoeding van een kind, met al de beslommeringen, daaraan ver bonden, een ware zegen voor het huis zou zyn? Het besef moet levendig worden dat we den naaste meer verplicht zyn, dan hem geen opzetteiyk kwaad te doen. Mevrouw, uw huwelyk is kinderloos. Uw man bemint u en de zaken gaan voordeelig, maar toch ontbreekt er iets aan uw geluk. Het is zoo leeg in huis's daags verveelt gy u vaak en om wanhoops dochter te verdry ven, zyt gy u eerst met hart en ziel gaan toe leggen op uw huishouden. Geen stofje op de gepolitoerde kasten of het doekje veegde het wog, geen smetje op de marmeren gang- steenen was er te bemerken. Daarna woudt gy wat nuttigers en zyt romans gaan lezen tot gy er zooveel had doorgewerkt dat gy ze, zelf wel zoudt kunnen gaan schryven. Toen zyt ge gaan handwerken voor den bazaar of voor de tombola of voor de zending onder de wilden. Ook dat verveelde u de wilden bleven halsstarrig aan een gebraden menschen bout de voorkeur geven boven eene leer, ge heel strydig met hunne natuur. Gy hebt het in kransjes gezocht, maar zelfs het kwaad spreken is u gaan vervelen wat een ware triomf van de verveling is. Maar voelt gy dan niet wat uw huis, uw hart zoo leeg maakt? Daar is geen kraaiend kinderstemmetje, geen kleine krullebol, die de chiffonnière bekrast, den gangvloer bemorst, de romans met vingertjes maakt en soms u de poezele armen om den hals slaat en zyn warm, bol wangetje tegen de uwe drukt. U ontbreekt de gelegenheid om liefde te geven. Gy ontvangt van allen om u heen schatten van liefbedeD, maar gy weet niet waar ze te bergen. Wy bidden u, ook om uzelve, neem een ouderloos kindje tot u. Koester het, pleeg het, kus het, kleed het en, mevrouw, laat het uw trots worden, er een goed mensch van te maken. Men schryft ons uit Alfen: Voor eenige jaren werd alhier eene gymnastiek vereeniging opgericht onder den naam van „Meilink", welke wegens onvoldoende deelneming is ontbonden. Ten einde alsnu aan hunne donateurs een genoeglyken avond te verschaffen, was door heeren bestuurderen van genoemde vereeniging een tooneelgezelschap geëngageerd, bestaande uit eenige ex-leden van het Salon des Variétés te Amsterdam. Hoewel de drie stukjos over het algemeen tamelyk vlug werden afgespoeld en sommige rollen, o. a. die van Fieberman den huisknecht, uitstekend werden vervuld, kunnen wy toch niet nalaten hieromtrent eenige aanmerkingen te maken, te meer omdat wy hier met geen dilettantenclub te doen hebben, maar met een gezelschap dat aan de gestelde eischen der kunst eenigszins dient te voldoen. Ten eerste raden wy den acteurs en actrices, die hier gisteravond optraden, ten sterkste aan zich nog een weinig te oefenen in de taal: do uitspraak toch het by enkelen hunner wel wat te wenschen over; ten tweede geen (ooneel- spelen meer op te voeren al6 „Jean Marie", daar de krachten der spelers (uitgezonderd Joöl) hiervoor ongeschikt bleken. De zaal was goed bezet en er volgde natuur- lyk na afloop der voorstelling een zeer geani meerd bal, dat den bezoekers tot laat in den nacht byeenhield. Een woord van hulde mag niet onthouden worden aan het bestuur van „Meilink", dat ons een zeer gezelligen avond heeft verschaft. Men schryft ons uit VoorhoutBy verificatie van de schoolstatistiek dezer ge meente is gebleken, dat zich op 1 Januari 1894 91 j. en 109 m., samen 200 kinaeren, in de gemeente bevonden, geboreD in de jaren 1887 1892van dezen genoten 71 j. en 79 m. samen 160 leerlingen, alhier onderwysterwyl er in de gemeenten Lisse en Sassenheim 10 j. en 11 m., samen 21 leerlingen, ter school gingen, zoodat in het geheel 81 j. en 90 m., samen 171 leerlingen, onderwys genoten; waardoor er 29 kinderen zyn, die geen onder wys ontvangen, waarvan 10 j. en 19 m. Uit de gemeente Sassenheim bezoeken 2j. on 2 m., samen 4 leerlingen, de school alhier. Aangezien deze gemeente kan bogon op goed onderwys, is het zeer te betreuren dat door de ouders of voogden niet meer op het gees- telyk voedsel hunner discipelen wordt toe gelegd, te meer, daar het gemeentebestuur voor geschikte, ruime, luchtige schoollokalen heeft gezorgd, waardoor de vrees der oversten voor ziekten hunner telgen en pupillen toch is ontnomen. De afdeelingen van de Tweede Kamer hebben gekozen tot rapporteurs over de nadere bepalingen omtrent de heffing van invoerrecht naar de waarde, de heeren Dobbelman, Tydo- man, Plato, De Meyier en Hintzen. Baron Guillaume, gezantschapsraad van België te 's-Gravonhage, wordt aangewezen voor eene benoeming tot minister-resident van dat ryk in Servië. Aan het te Utrecht gehouden examen voor goederen-klerk by de Maatschappy tot Exploitatie van Staatsspoorwegen namen 104 candidaten deel en slaagden er 58, van wie 20 dadeiyk geplaatst kunnen worden. Het stoomschip „Kaiser" arriveerde 14 Febr. van Hamburg en Amsterdam via Zan zibar te Mozambique; de „Oranje-Nassau" arriveerde 15 Febr. van Amsterdam te Para maribo; de „Prins Maurits" vertrok 12 Febr. van Paramaribo naar Amsterdam; de „Zaan dam", van Amsterdam naar Nieuw-York, pas seerde 16 Febr. Lizard. By koninkiyk besluit is goedgekeurd dat P. F. Van Slype, burgemeester van de gemeente IJselmonde, is benoemd tot secretaris dier gemeente. Met 1 Mei a. 8., aan J. D. Hoekwater, op zyn verzoek, eervol ontslag verleend uit zyno betrekking van directeur van het Rykstele- graaf kantoor te Tilburg. A. CONAN DOÏLE. 6.) Toen ik het formulier gelezen had, begreep ik er duidelyk uit, dat de afmetingen betrek king moesten hebben op eene plek, waar de rest van het document op zinspeUdo, en dat als we die plek maar eens gevonden hadden, wy flink op weg zouden zyn het geheim uit te vinden, dat de oude Musgraves noodig oor deelden op zoo zonderlinge wyze te bewaren. Er waren twee gegevens om mede te be ginnen: een eik en een olm. Wat den eik betreft, daar bleef geen twyfel over. Recht tegenover het huis, links van den ryweg, stond een van de prachtigste boomen, dien ik ooit gezien had, een aartsvader onder de eiken. „Die boom was er zekor al, toen dat formulier gemaakt werd", zeide ik, toen wy er langs reden. „Hy stond er waarschyniyk al in den tyd van de Normandische verovering," antwoordde hij- „Hy heeft een omvang van drie en twin tig voet." Hier zag ik een van mijne aanwyzingen verzekerd. „Hebt gy ook oude olmen?" vroeg ik. „Vroeger stond daar ginds een zeer oude, maar tien jaar geleden is hy door den bliksem neergeveld, en den stomp, die was blyven staan, hebben wy uit den weg geruimd." „Kunt gy nog zien, waar hy stond?" „O ja." „Zyn er geen andere olmen?" „Geen oude, maar wel verscheiden o jonge." „Ik zou gaarne eens zien, waar die boom stond." Wy waren in eene dogcar gekomen en myn cliënt geleidde my dadeiyk naar de plok in de laan, waar de olm gestaan bad, zonder eerst het huis te zyn binnengegaan. De boom bad vroeger byna midden tusschen den eik en het huis gestaan. Myne nasporing scheen te vorderen. „Het is zeker eene onmogeiykheid na te gaan hoe hoog de olm was?" vroeg ik. „Ik kan het u dadelyk zeggen. Hy was vier en zestig voet hoog." „Hoe weet gy dat?" vroeg ik verwonderd. „Als myn oude leermeester my eene les in trigonometrie placht te geven, kwam het altyd neer op het meten van hoogten. Toen ik een jongen was, wist ik van iederen boom en van ieder gebouw in den omtrek de hoogte." Dit was een onverwacht geluk. Ik kreeg meer gegevens dan ik had durven hopen. „Vertel my eens," vroeg ik, „heeft uw bottelier u wel eens zoo iets gevraagd?" Reginald Musgrave keek my verwonderd aan. „Nu gy dat zoo vraagt," antwoordde hy, „herinner ik my, dat Brunton my een paar maanden geleden de hoogte van dien boom vroeg, in verband met een klein geschil, dat hy daarover had met den staljongen." Dit was goed nieuws, Watson, want het toonde aan, dat ik op den rechten weg was. Ik keek naar de zon. Zy stond laag; binnen een uur, rekende ik uit, zou zy boven de hoogste takken van den ouden eik staan. Eéne voorwaarde uit het oude formulier zou dan vervuld zyn. En met de schaduw van den olm moet de verlenging van de schaduw bedoeld zyn, anders zou de stam van den boom als aan- wyzing gediend hebben. Ik moest derhalve uitvinden waar het uiterste einde van de schaduw vallen zou, wanneer de zon juist boven den eik stond." „Dat moet moeiiyk geweest zyn, Holmes, nu de olm er niet meer stond." Wel, ik wist ten minste, dat, zoo Brunton het had kunnen doen, ik het ook zou kunnen. Maar bovendien was het niet zoo moeiiyk. Ik ging met Musgrave naar de studeer kamer en sneed my deze pin, waaraan ik dit lange snoer vastmaakte met een knoop er in op elke el afstands. Toen nam ik twee leden van eene vischroede, die samen juist zes voet lang waren, en keerde toen met myn cliënt terug naar de plek, waar de olm gestaan had. De zon schoot hare stralen juist over den top van den eik. Ik plaatste de vischroede rechtop, teekende de richting van de schaduw aan en mat deze op. Zy was negen voet lang. Nu was de berekening natuuriyk een voudig. Indien eene roede van zes voet eene schaduw afwierp van negen voet, zoo moest een boom van vier en zestig voet eene schaduw af werpen van zes en negentig voet en de richting van beider schaduw was natuuriyk dezelfde. Ik mat den afstand, die my byna tot den muur van het huis bracht, en dreef op die plek eene pin in den grond. Gy kunt u myne spanning voorstellen, Watson, toen ik op eenige duimen afstands van myne pin een kegelvormig indruksel in den grond gewaar werd. Ik wist dat het 't teeken was, dat Brunton by zyne meting gebruikt had, en dat ik nog zyn spoor volgde. Van dit uitgangs punt begon ik de stappen uit te meten, na eerst met myn zak-kompas de windstreken te hebben bepaald. Tien pas met eiken voet voorde my even- wydig aan den muur van het huis en wederom merkte ik de plek met eene pin. Toen paste ik nauwkeurig vyf passen naar het oosten en twee naar het zuiden af. Dit bracht my tot vlak by den drempel van de oude deur. Twee passeu naar het westen bedoelde nu dat ik twee schreden naar beneden moest gaan in de steenen gang en dit was de plaats, in het formulier bedoeld. Nooit heb ik zulk een gevoel van teleur stelling ondervonden, Watson. Een oogenblik dacht ik, dat er in myne berekeningen eene grove fout moest zyn. De ondergaande zon scheen met volle stralen op den vloer van de gang en ik kon zien dat de oude, uitgesleten, gryze steenen, waarmede hy geplaveid was, vast aaneengemetseld waren, en zeker in langen tyd niet waren verlegd. Brunton was hier niet aan het werk geweest. Ik klopte op den grond, maar deze klonk overal geiyk en nergens vertoonde zich eene scheur of ope ning. Maar gelukkig haalde Musgrave, die myne bedoeling begon te begrypen en in even groote spanning verkeerde al6 ikzelf, het handschrift voor den dag om myne bereke ningen te controleeren. „Eu daaronder", riep hy uit. „Gij hebt hefc „en daaronder" vergeten." Ik had reeds gedacht dat wy aan het graven moesten gaan, doch nu zag ik natuur* lyk opeens, dat ik ongeiyk had. „Is hieronder dan een kelder?" riep ik uit. „Ja, en even oud als het huis zelf. Hieraf, door deze deur." Wy gingen langs eene steenen wenteltrap naar boneden en myn metgezel, een lucifer afstrykende, stak eene groote lantaarn aan, die op eene kist in den hoek stond. Het fcleeV terstond, dat wy eindelyk de rechte plek had den gevonden, en dat wy niet de eenigen waren, die de plaats in den laatston tyd be zocht hadden. De kelder was gebruikt als voorraadsmaga- zyn van hout, maar de blokken, die klaar- biykeiyk over den grond verspreid hadden gelegen, waren nu aan de kanten opgesta peld, zoodat men in het midden eene vier kante open vl.-.kte had. Iu deze vlakte lag een groote, zware steen, met oen verroesten ijzeren ri.ig in net midden, waaraan eone dikke geruite ua* was vastgemaakt. „By Jupiter 1" riep myn cliënt uit. „Dat it de das van Brunton. Ik heb ze gezien, toen hy ze aanhad, ik kan er een eed op doen. Wat heeft de schurk hier gedaan?" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1