N°. 10419. X>ondei*<la.|E 8 Februari. A#. 1894. geze (iCourant wordt dagelijks, met uitzondering van ,Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dit noinmer bestaat uit TWEE Bladen. Eerste Blad. DE ATJEHERS Leiden, 7 Februari. F" euilleton. HET SLOT ELKRATH. IEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Loidon por 3 maanden. 1.10. Franco por post1-10. Afzouderiyko Nominers0.05. sss^vsxsrasspm paus DER ADVERTENTIËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter» lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. DOOR Dr. C. Snouck Hurgronje. Zoo z(jn wij dan nu in het bezit van het eerste deel van het boek, door den geleerden Dr. Snouck Hurgronje uitgegeven op last der Rngeering, i.e. de Regeeriog in Ned.-Indiè, over Atjek en zijne bevolking, waartegen, en Uümis sedert Teukoe Oemar een bondgenoot is, moeten w\j zeggen, waarmede wy oorlog voeren, al heeten de Atjehers officiéél niet vyanden, maar muitelingen. De last tot de uitgavo van dit werk door de Ned -Ind. Regeering bracht niet noodzake- lykerwyze mot zich dat de druk er van zou bezorgd worden door de landsdrukkery te Batavia. Misschien koos de Regeering deze kostbaarste manier van uitgeven om den prys van het boek laag te kunnen stellen. Immers f 2.30 voor een Holl. boek, groot 8°, 512 blz., 20 blz register en inleidiDg, met en benevens twee uitslaande kaarten en twee dito platen, het alles samengevat in een tameiyk stevig linnen band, is heel goedkoop. Tien uitgevers 70or één zouden in Nederland de uitgave van zulk oen boek, van zulk een man, tegen be taling van minstens f 60 per vel, voor hunne rekening hebben willen nemen. Waarschynlyk zouden die hoeren het boekkoopend publiek op hoogere contributie hebben gesteld, maar dan ongetwyfold het werk fraaier hebben jvgelevord dan de landsdrukkery to Batavia by maebte is te doen. Geel papier en wit papier is daar beurtelings gebruikt voor die 532 blz.; sommige daarvan zyn zoo onzuiver Als voor misdruk maar te wenschen is. Gin deze en zulke fouten wordt dit eerste deel van een boek, waarnaar ieder Nederlander (bywyzo van sproken) verlangend uitzag, niot minder gretig ontvangen. Grooter ont siering in dit boek zyn do harde en ruwe persooniyke uitvallen van den schryver, al 5fljn ze verdiend, tegen hooggeplaatste Ned.-Ind. ambtenaren; zy doen tot de waarde en do geloof waardigheid van des schry vers boek niets af.Datdosehryvorswood kan zyn tegen collega's en anderen is genoeg bekend om er geen nadere bewyzen voor noodig te hebben; had hy die teruggehouden, niemand zou dat heb ben aangemerkt als een blijk. van onnoozel- heid kweokonde gemakzucht, die hy verwijt aan een man, uit wiens handboek, in een derden druk, nog steeds de beginselen van het Mohammedaansche recht worden onder wezen aan onze toekomstige Ned.-Ind. amb tenaren. Behalve misschien by de gehekelden, wekt deze haitstochteiyke persoonlyke aanranding 3lochts voorbij gaanden indruk en verdwynt in do zee van othnograpbische byzonderheden betreffende alles wat Atjehers doen en laten Voor den niot wetenechappelyken volkskenner of den niet yverigen beoefenaar van folklore, is het moeilyk belang te stellen in den onbe- grypeiyken zin of onzin van gesprekken by bruiloftsplechtigheden in Atjebsche dichtmaat, waarmee (vertaald) de blz. 340 347 gevuld zyn, of de onderhandelingen over hetiykvan een eerste kind in blz. 446449, of de be schaving van booze geesten, hun ontstaan en den hun gewyden eeredienst of vreesbe tuiging en 80ortgeiyke diepzinnigheden. Er behooren ontegenzogiyk eene verbazende geleerdheid en een zeer buitengewoon geduld toe om door zien en hooren en waarnomen tot de kern van al deze dingen door te dringen en er meer van te weten dan alle Atjehers te zamen. Wanneer tot de onderwerping van een gepeupel, dat van moord en roof leeft en dat zich in de gemeenste en vuilste wellustig heden wentelt, al die kennis noodig was, dan kon men eenvoudig aan de overwinning der beschaviDg over barbaarschheid wanhopen. Eene West-Europeesche mogendheid, die het hoogste stadium van beschaving hoeft bereikt en die door omstandigheden geroepen is om brute volken schadeloos te maken door hun de wet voor to schry ven en hen tot gehoorzaamheid daaraan te dwingen, heeft daartoe het recht, wanneer zy} er de maclü toe heeft. Aan hare moreele en intellectueele superioriteit en bevoegdheid twyfele men niet. Het is verstandige politiek in onze Ned.-Ind. bezittingen, de overheerschte volken vry te laten zooveel als bestaanbaar is met hunne belangen en die der overheerscbers. Maar als er menschenroof, diefstal, moord en slaven handel valt uit te roeien, dan moet het er op los en geen adat en geen folklore zyn dau aan het woord tot tyd en wyie de onder werping heeft plaats gehad en het werk van opvoeding on onderwys kan aanvangen en rustig voortgezet met al het geduld, waarby men den tyd tot bondgenoot heeft to kiezen. Eerst voelen en dan hooreD, is het gewone verloop by Ned.-Ind. militaire expedition, die dan in onderwerping der getuchtigdon eindigen. Dat het in Atj oh niet zoo gegaan is, dat weten wy. Of het zoo had kunnen gaan? Wie weet dat? Te dezer zake zal hot boek van Dr. Snouck Hurgronje alle Nederlanders, geleerd en onge leerd, ten hoogste interesseeren. Gelukkig vindGn wy daarin geen beschryving van de krygsverrichtingen, die na onze diplomatieke onderhandelingen In 1872/3 een aanvang namen, maar wanneer wy lezen in de blz. 162 197 over Sajjids, Habib Abdoerrahman, Teukoe- Oemar, de Oelama's, het oordeel der Atjehers over de Kafirs en de oorzaken van den voortduur hunner houding, dan zien wy met tene onverbiddeiyke logica aangetoond, door welke middelen een zeker soort van gezag en macht wordt opgehouden in een land, waar nooit plaats geweest is voor eene geregelde, uormale ontwikkeling van Staatsbestuur of rechtspraak on waarin men orde en rust in elke periode tevergeefs zocht en waar thans de Oelama's den kafirh&at aanhitsen. De Oelama's, zoo lezen wy, zyn de vertegen woordigers der wetgeleerdheid. Zy hebben alles te winnen by de invasie van eene niet Moslim8che macht, omdat zy daarin grond vinuen om het Moslims fanatisme op tozweepen. Zy onderhouden den haat en do minachting tegen de Kafirs en varen daarby wel; zy vormen de party van actie. Zy treden op in naam van Allah en zy kunnen bier en hier namaals straffen. Die hebzuchtige Oelama's hebben hot grootste belang by 't voortduren van den oorlog. Aan de godsdienstige wet ontkenen de priesters het recht tot belasting heffing; zoo heffen de Oelama's Sabil-gelden (krygsbelastlng), hetgeen ophoudt als er geen Kafirs meer te bestryden zyn. En toch, on danks hun groot gezag, zal de grootste Oelama by dit hopeloos verdeelde volk altyd nayverige concurrenten en dus partyen tegen zich hebben. Zoo b. v. lezen wy over Toukoe Oemar en Teungko Tirö, dat, al kunnen zy niet in de reeks van politieke dignitarissen geplaatst worden, zy toch hoogst gewichtige factoren in het politieke leven des lands zyn, vooral in de laatste jaren, die eene periode van ver warring vormen, en verwarring en onrust zyn de elementen, waarin die beide soorten van lieden leven en bloeien. Men zou hen de con currenten der erfeiyke hoofden kunnen noemen. Wat do schryver ons leert over mededingers der traditioneele gezaghebbers geeft ons een beeld van de grenzenlooze verwarring, waaraan geen einde te voorzien is. Teukoe Oemar is onder de politieke avon turiers een dor slimste; zyne houding tegen over de toch eigeniyk slechts in schyn be staande Keumala-party wil hy wel au sérieux nemen om daardoor de aanspraken van het Hof (een kliekje, dat de tradities van den vroegeren machteloozen Dalam der hoofdstad voortzet) op zyne beurs te temperen. Teukoe Oemar geeft den Soeltan wat hy kwyt wil zyn, en heeft zich door dien Soeltan laten geven (tegen een behooriyken prys natuuriyk) diens negenvoudig zegel op zyne aanstelling tot zeevoogd ter Westkust. Hy beschouwt dien zegelbrief als een ornement, dat somtyds eenigen offlciöelen geur aan zyne protensiön kan byzetten. Al de schelmstreken, waardoor een avonturier succes behaalt, zyn door Teukoe Oemar met schitterenden uitslag in praktyk gebracht. Strijd is voor die sujetten de levensvoorwaarde. Eerst als zy feitoiyk Oelö9balangs (territoriale hoofden) zyn geworden, laten zy hun handwerk varen en rooven dan slechts op de algemeen gebruikelyko wyze. Teukoe Oemar wordt door zyne volgelingen om zyne mildheid en vriendelijkheid op do handen gedragen. Yan een in den oorlog tegen ons opgekomen Panglima heeft hy zich tot den gevreesden heer van byna de geheele Westkust woten te verheffen. Maar ook zoo'n handig en eer zuchtig avonturier heeft anderen te vreezen, geiyk wy lezen op blz. 156. Tegen een ener giek erfelijk hoofd als de Imeum van Teunom vermag Teukoe Oemar weinig. Wat al onstandvastigheid, trouweloosheid, verraad en laagheid schuilt er in het boven aangehaalde. Hoezeer bevestigt dit de leer, reeds een paar jaren geleden ten beste gego ven door professor mr. L. W. C. Yan den Berg, dat met Atjehers iedere onderhandeling, overeenkomst, tractaat of hoe men een eeriyk bestand noemen wil, eene onmogelykheid ia, dat men tyd en gold vermorst door verdragen met hen aan te gaan of eenige afspraak te maken. Alle gezag van meerderen over min deren is in Atjeh zeer beperkt, iedere Moekim, iedere Gampong is ryk aan Boulangors, die ieder op eigen hand een aanhang trachten te verkrygen om zoo lang het duurt den baas te spelen, een ideaal van anarchisten. Op blz. 173 lezen wy het oordeel der Atjehers over Kafirs. Hun eigenwaan is zelfs voor Mohammedaan8cho vreemdelingen erger ïyk, maar verklaarbaar, doordien van vreemde heerschappij by hen nooit sprake is geweest. Zy wanen zich onoverwmneiyk, en het ge loof aan de voortreffelijkheid hunner adats maakt hen afkeerig van alles wat zy van Kafirs zouden kunnen leeren. Voortlezende treffen ons op bladz. 175 de „oorzaken van den voortduur hunner houding." In den ruim twintigjarigen stryd tegen de Atje hers hebben zy nog niet den indruk opgedaan, dat de Kafirs onwederstaanbaar zyn, want men bedenke steeds dat redeneoring, opvoe ding en wat dies meer zy eerst d&n vat krygen op Mohammedaansche laatdunkend heid, wanneer deze zich geplaatst ziet tegenover onwrikbare overmacht. Zoo wil het de leer en de praktyk stemt hierin ten volle met haar overeen. Met innig leed en niet zonder zekere spyt lezen wy verder dat de Atjehers telkens uiting geven aan de overtuiging, dat zy ten onrechte (tydens generaal Van der Heyden) een oogen- blik hebben gewankeld. Dat Allah met hen was, bleek wel uit de nederlagen, die de Hol- landsche Kafirs slag op slag ondervonden. Zelfs do van den beginne af tot onderwer ping geneigden hebben door den weinig duurzamen indruk, dien zy in de nu ver- loopon twintig jaren van de macht der Kom- peurii ontvingen, in den grond der zaak hunne oude leer over de Kafirs behouden. Dit ware zeker anders geworden, meent de schryver, indien de invloed der Regeering zich gaandeweg was blyvea uitbreiden en de tot onderworping geneigden, zooals in den beginne, daarby de meeste diensten bewezen en de meeste voordeelen genoten hadden. Wy zouden wel de gansche negende paragraaf van hot eerste hoofdstuk willen aanhalen, omdat de uiteenzetting der zaken zoo wonder-klaar is. Op blz. 181 vinden wy eenige bemoediging in deze beschouwing, dat een volk niet uitsluitend door een hartstocht beheerscht wordt. By de Atjehers hebben allerlei oorzaken den Kafirhaat tot eeno gewoonte gemaakt, die echter door overmacht te bedwingen en door langdurigen omgang af te ieeren is. Elk Atjeher kent en beaamt het spreekwoord: „Do meester van alle broodwinning is de landbouw." Een volk, dat zoo denkt en bovendien geen politieke eenheid vormt, is zeker in zyne meest solide deelen niet geneigd tot voortzetting van een tegenstand, die alle ny verheid doodt. Het kan echter door een sainonloop van omstandig heden gedeelteiyk er toe opgezweept, gedeel telik er toe gedwongen worden. Toen het door ons bezette gebied steeds meer werd ingekrompen, herademde de reeds tot minderheid geworden party der onver- zoenlykon. Degenen, die nu voorloopig den tegenstand organiseerden, waren meestal van die energieke oerzuchtigen, waarvan Teukoe Oemar de type is. By en anderen zagen in de heerschende verwarring eene goede gelegen heid om hun geluk te beproeven. Een blik op de kaarten voorin het boek, Atjeh en Onderhoorigheden, waarop een schrik wekkend aantal vasalstaatjes, alle aan zee gelegen, gelijkelijk gunstig voor zee- en land- roof, gelykeiyk moeilyk voor onze tuchti gende land- en zeemacht te bereiken, doet ons verbaasd staan over destoutheid om een oorlog te ondernemen tegen zoo'n land met zoo'n bevolking als dr. Snouck Hurgronje ons leert konnen, en verzwakt de flauwe hoop op eene eindelyke onderwerping van oen verachtelijk volk, dat ons oprechteiyk haat. Van eigen beschouwing hebben wy ons by de aankondiging van dr. Snouck flurgronje's allermerkwaardigst boek onthouden. In het aangehaalde is op Teukoe Oemar byzonder de aandacht gevestigd. Wy hebben hem nu eenigszin8 leeren kennen en nu by Teukoe Djohan genaamd met don titel van Panglima Prang Bezaar onze bondgenoot is, gevoelen wy ons hart beklemd als lag daarop een cobra di capello. D. H By de op jl. Maandag gehouden ver pachting van het Leiderdorpsche hek waren ingekomen twee inschryviDgsbiijetten, ad f 1000 en f 1180. Na gehouden opbod ia de pacht gegund voor f 1550 per jaar aan den heer P. J. Eamaker, te Leiderdorp. Het achoonhouden van de Langebrug, waar voor waren ingekomen drie biljetton, ad 233.78 f268 en ƒ279, ia niet gegund. Men schry ft ona uit Warmond: Glstor- avond gaf do muziek- en tooneel-rereeniging „Harmonie van Warmond" in het lokaal „de Zon" onder directie van den heer J. Oostelaar de laatste uitvoering voor hare leden in dit seizoen. De zaal was eivol. Er werd weor zeer good gespeeld en de muziek op uit stekende wyze ten gehoore gebracht. Er viel den uitvoerenden dan ook na afloop der ver schillende nummers een levendig applaus ten deel. Na de pauze werd opgevoerd het toonoel- stukje „Stotteraars In soorten," oorspronkelyk kluchtspel in één bedryf, welk stukje niet weinig den lachlust opwekte en goed werd afgespeeld. Daarna kregen wy een paar voor drachten, welke na afloop zeer werden toe gejuicht. Ten slotte nog het tooneeistukje „Kermis op de Mokerheide," in zes tsfereolen, hetgeen ook goed van stapel liep en in welk stukjo men eveneens ruim gelegenheid had om te lachen. Alles liep in de beste orde af, en loder ging wel voldaan over dezen avond huiswaarts. In de gisteren gehouden vergadering van de gemeenteraden van Zoetormeer en Zegwaard is aan do openbaro school van die gemeenten benoemd tot onderwjjzer de heer P. Janse, te 's-Gravenhage, die de betrekking waarneemt. DOOR GOLO RAIMUND. 93) Ec<n onuitsprekelyke angst maakte zich van haar meester; zy wilde en moest helpen en wist niot hoe zy dit zou kunnen doen. Hem schry ven? Hoe gemakkeiyk zou de brief in verkeerde handen kunnen vallen en do zaak daardoor nog erger worden dan zy reeds was; hoe licht ook kon hare mededee- ling te laat komen en dus nutteloos wezen. Hot eene uur na het andere verliep met overleggen, besluiten nomen en verwerpen, zonder dat zy eeno schrede nader tot haar doel was gekomen. Voor het eerst had zy Doch aandacht, noch deelneming voor het kinderlik gesnap van de kleine Hedwig; eene koortsachtige gejaagdheid dreef haar van de eono kamer naar de anderenaar de vensters, om naar buiten te zien, naar hare echryftafel, om hem te waarschuwen, en terwyi zy zoo draalde en talmde, ging de tyd voorby. In- tuescben was Ad-'boid teruggekeerd; Eliza beth hoorn i. - rytuig stilhouden en zy dacht er vol angst en o. tzetting aan, wat er mis schien reeds verder in deze zaak besloten of wellicht reeds gedaan mocht zyn en het ongewone bevel om met het kind beneden te komen, trof haar als een doodvonnis. Het was intusechen slechts Adelheide eigen onrust, haar booze geweten, dat haar oen menscheiyk wezen in hare nabyheid deed verlangen en de zenuwachtigheid, waarmede zy de gedachte aan Wolfgang en het naderende onheil trachtte te verdryven, liet haar geen tyd om op te merken, hoe verstrooid Eliza beth was, eu hoe weinig hare antwoorden pa3ten by de vragen, die zy tot haar richtte. Beider gedachten waren op hetzelfde onder werp gevestigd, maar terwyi die van Adelheid mogeiyk gepaard gingen met vrees en berouw, gevoelde het jonge meisje zich hoe langer hoe meer aangespoord om te handelen en te redden. Zy bedacht niet, of zy in dit geval bet recht daartoe hadzy raadpleegde geens zins haar verstand, maar haar hart, en op den voorgrond van dit hart stond Wolfgang. Hoezeer het haar in tegenwoordigheid van Adelheid moeilyk viel, hare gedachten te regelen, was zy toch tot het besluit gekomen, Wolfgang oen paar regels te schryven. Het was dezen avond als het ware een stryd om Hedwiga bezit. Adolbeid wilde niet alleen biyven, Elizabeth zich met haar verwyderen, tot eindeiyk de van vermoeienis toevallende oogen der kleine het pleit ton gunste van de gouvernante beslechtten. Spoediger dan ooit werd het kind naar bed gebracht, inder haast eenige woorden van waarschuwing ge schreven en daarna gescheld om Gerds, de kamenier van Adelheid, die de overbrengster van den gewichtigen brief zou zyn. Gerds was, wanneer het niet streed tegen hare eigen belangen, over het algemeen nogal vriendeiyk en dienstvaardig jegens de gouver nante en daarom deed Elizabeth haar het verzoek, den brief aan den graaf zelvon ter haDd te stellen of, indien dit niet mogolyk was, hem weder terug to brengen. De ver bazing, die zich op het gelaat der kamenier teekende, dreef Elizabeth het bloed naar de wangen; dit was de eerste onverdiende dee- moediging, door haren Jonkvrouwelyken trots geleden. „Aan graaf Elkrath en van u?" vroeg het meisje, nu eens het briefje, dan weder de schryfster met verbazing on twyfel be schouwende. „Ja, Gerds," gaf zy treurig en verlegen ten antwoord, „maar ik moet u verzoeken den brief slechta aan den graaf in persoon ter hand te stellen." „Dat wil ik wel doen," antwoordde het meisje vriendeiyk, „maar by zal wel Diet thuis zyn; gelooft gy dan, juffrouw, dat zulk een jong menech des avonds doodbedaard op zyne kamer blyft zitten? Dan kent gy de heeren al zeer weinig." „In dat geval moet gy my den brief terug brengen," zeide Elizabeth, „en zoo het u mogeiyk ie, moet gy trachten te weten te komen, waar de graaf is." Het meisje glimlachte. „Daar zal ik wel achter komen; ik heb tot nu toe volstrekt niet geweten, dat u dat iets aanging, anders had ik u reeds vroeger uit den angst kunnen helpen. Mynheer de graaf komt tegenwoordig ook zeer weinig hier." Met een hoogen blos wendde Elizabeth zich om; de woorden van Gerds brachten haar vrouweiyk gevoel op de pynbank, maar het moest verdragen worden. Wat was er aan haar indien h y slechts gered werdwat beteekonde de valsche schyn, die op hare reinheid rustte, vergeleken by de tranen en het onheil, die zy wilde afweren? Zy was weder naar het venster gegaan, evenals in den nacht, toen zy met het doodzieke kind alleen was gelaten. Toen ware niets in staat geweest, haar haren post te doen verlaten; heden Bliep het kind zoo gerust, het was haar, of de plicht haar heden elders riep. Eindelyk hoorde zy Gerds terugkomen vol ongeduld opende zy do deur, om het meisje binnen te laten, dat veelbeteekenend met hot hoofd 6cbudde. „Hy is uit, zooals ik u reeds voorspeld had," zeide zy, toon zy by adem was gekomen. „Denk eens, Frans dacht, dat de brief wel van mevrouw zou zyn en wilde hem my volstrekt afnemen, maar ik heb hem niet eens het adres laten lezen on nu kan hy geloovon wat by wil." „Maar dat is niet goed, Gerds," zeide zy; „ik dank u wel, dat gy myn naam hebt ver zwegen, maar het is niet goed eenige ver denking te laden op mevrouw; gy moet dat morgen herroepen." Het meisje lachte luidkeels. „Nu, als hy dezen keer misgeraden heeft, dan raadt hy het toch tien maal. Maak u niet ongerust, dat ken ik betorhet zou de eerste brief niet zyn, dien mevrouw verzond, en het zal ook wel de laatste niet wezen." Elizabeth zweegzy gevoelde zich vernederd door deze vertrouwelUkheid, maar zy had het recht niet hare gevoeligheid te doen blyken. „Weet gy ook, waar de graaf is?" vroeg zy na eenige oogenbllkken. „Natuuriyk I Ik heb Frans behooriyk uit gevraagd. Mynheer de graaf moest heden op de jacht, maar zaken hebben hem weerhouden hy heeft echter beloofd het diner by te wonen, dat plaats moest hebben by den heer Van Klier, twoe uren van hier verwyderd. Niets dan heeren, juffrouw, gy hebt dus niets te vreezen. Mynheer de graaf wordt vannacht terugverwacht, maar het is zekor, dathy uw briefje niet vóór morgen zal krygen." „Ik dank u, Gerds, ik dank u zeer", zeide Elizabeth met eeno flauwe stem; dan is er voor het oogenblik niets aan te doen." „Ik heb het gaarne voor u gedaan, juf frouw; menschen ais wy hebben ook een hart", antwoordde het meisje; „gy hadt u reeds vroeger tot mU moeten wendon. Ik kon u niets aanbieden, want ik heb het nooit kunnen merken dat gy en de graaf elkander gaarne mocht ïyden." Elizabeth luisterde nauwelyks naar hetgeen het meisje zeide, maar peinsde reedB op andere middelen tot uitkomst. Indien hy in den nacht, misschien eerst den volgenden mor gen terugkwam en in zyne afwezigheid eene huiszoeking plaats vond, dan was hy verloren. Het was nu omstreeks negen ureD, zoodat het wel reeds te laat zou zyn, vóór zy bericht naar het landgoed gezQnden had en Wollgang terug kon zyn. {Wordt vwvolgcL)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 1