N°. 10419.
X>ondei*<la.|E 8 Februari.
A#. 1894.
geze (iCourant wordt dagelijks, met uitzondering
van ,Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Dit noinmer bestaat uit TWEE
Bladen.
Eerste Blad.
DE ATJEHERS
Leiden, 7 Februari.
F" euilleton.
HET SLOT ELKRATH.
IEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Loidon por 3 maanden. 1.10.
Franco por post1-10.
Afzouderiyko Nominers0.05.
sss^vsxsrasspm
paus DER ADVERTENTIËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grooter»
lettors naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
DOOR
Dr. C. Snouck Hurgronje.
Zoo z(jn wij dan nu in het bezit van het
eerste deel van het boek, door den geleerden
Dr. Snouck Hurgronje uitgegeven op last der
Rngeering, i.e. de Regeeriog in Ned.-Indiè,
over Atjek en zijne bevolking, waartegen, en
Uümis sedert Teukoe Oemar een bondgenoot
is, moeten w\j zeggen, waarmede wy oorlog
voeren, al heeten de Atjehers officiéél niet
vyanden, maar muitelingen.
De last tot de uitgavo van dit werk door
de Ned -Ind. Regeering bracht niet noodzake-
lykerwyze mot zich dat de druk er van zou
bezorgd worden door de landsdrukkery te
Batavia. Misschien koos de Regeering deze
kostbaarste manier van uitgeven om den prys
van het boek laag te kunnen stellen. Immers
f 2.30 voor een Holl. boek, groot 8°, 512 blz.,
20 blz register en inleidiDg, met en benevens
twee uitslaande kaarten en twee dito platen,
het alles samengevat in een tameiyk stevig
linnen band, is heel goedkoop. Tien uitgevers
70or één zouden in Nederland de uitgave van
zulk oen boek, van zulk een man, tegen be
taling van minstens f 60 per vel, voor hunne
rekening hebben willen nemen. Waarschynlyk
zouden die hoeren het boekkoopend publiek
op hoogere contributie hebben gesteld, maar
dan ongetwyfold het werk fraaier hebben
jvgelevord dan de landsdrukkery to Batavia
by maebte is te doen. Geel papier en wit
papier is daar beurtelings gebruikt voor die
532 blz.; sommige daarvan zyn zoo onzuiver
Als voor misdruk maar te wenschen is.
Gin deze en zulke fouten wordt dit eerste
deel van een boek, waarnaar ieder Nederlander
(bywyzo van sproken) verlangend uitzag,
niot minder gretig ontvangen. Grooter ont
siering in dit boek zyn do harde en ruwe
persooniyke uitvallen van den schryver, al
5fljn ze verdiend, tegen hooggeplaatste Ned.-Ind.
ambtenaren; zy doen tot de waarde en do
geloof waardigheid van des schry vers boek niets
af.Datdosehryvorswood kan zyn tegen collega's
en anderen is genoeg bekend om er geen
nadere bewyzen voor noodig te hebben; had
hy die teruggehouden, niemand zou dat heb
ben aangemerkt als een blijk. van onnoozel-
heid kweokonde gemakzucht, die hy verwijt
aan een man, uit wiens handboek, in een
derden druk, nog steeds de beginselen van
het Mohammedaansche recht worden onder
wezen aan onze toekomstige Ned.-Ind. amb
tenaren.
Behalve misschien by de gehekelden, wekt
deze haitstochteiyke persoonlyke aanranding
3lochts voorbij gaanden indruk en verdwynt
in do zee van othnograpbische byzonderheden
betreffende alles wat Atjehers doen en laten
Voor den niot wetenechappelyken volkskenner
of den niet yverigen beoefenaar van folklore,
is het moeilyk belang te stellen in den onbe-
grypeiyken zin of onzin van gesprekken by
bruiloftsplechtigheden in Atjebsche dichtmaat,
waarmee (vertaald) de blz. 340 347 gevuld
zyn, of de onderhandelingen over hetiykvan
een eerste kind in blz. 446449, of de be
schaving van booze geesten, hun ontstaan
en den hun gewyden eeredienst of vreesbe
tuiging en 80ortgeiyke diepzinnigheden.
Er behooren ontegenzogiyk eene verbazende
geleerdheid en een zeer buitengewoon geduld
toe om door zien en hooren en waarnomen tot
de kern van al deze dingen door te dringen en
er meer van te weten dan alle Atjehers te
zamen. Wanneer tot de onderwerping van een
gepeupel, dat van moord en roof leeft en dat
zich in de gemeenste en vuilste wellustig
heden wentelt, al die kennis noodig was, dan
kon men eenvoudig aan de overwinning der
beschaviDg over barbaarschheid wanhopen.
Eene West-Europeesche mogendheid, die
het hoogste stadium van beschaving hoeft
bereikt en die door omstandigheden geroepen
is om brute volken schadeloos te maken
door hun de wet voor to schry ven en hen
tot gehoorzaamheid daaraan te dwingen, heeft
daartoe het recht, wanneer zy} er de maclü
toe heeft. Aan hare moreele en intellectueele
superioriteit en bevoegdheid twyfele men niet.
Het is verstandige politiek in onze Ned.-Ind.
bezittingen, de overheerschte volken vry te
laten zooveel als bestaanbaar is met hunne
belangen en die der overheerscbers. Maar
als er menschenroof, diefstal, moord en slaven
handel valt uit te roeien, dan moet het er
op los en geen adat en geen folklore zyn
dau aan het woord tot tyd en wyie de onder
werping heeft plaats gehad en het werk van
opvoeding on onderwys kan aanvangen en
rustig voortgezet met al het geduld, waarby
men den tyd tot bondgenoot heeft to kiezen.
Eerst voelen en dan hooreD, is het gewone
verloop by Ned.-Ind. militaire expedition, die
dan in onderwerping der getuchtigdon eindigen.
Dat het in Atj oh niet zoo gegaan is, dat
weten wy. Of het zoo had kunnen gaan?
Wie weet dat?
Te dezer zake zal hot boek van Dr. Snouck
Hurgronje alle Nederlanders, geleerd en onge
leerd, ten hoogste interesseeren. Gelukkig
vindGn wy daarin geen beschryving van de
krygsverrichtingen, die na onze diplomatieke
onderhandelingen In 1872/3 een aanvang
namen, maar wanneer wy lezen in de blz.
162 197 over Sajjids, Habib Abdoerrahman,
Teukoe- Oemar, de Oelama's, het oordeel der
Atjehers over de Kafirs en de oorzaken van
den voortduur hunner houding, dan zien wy
met tene onverbiddeiyke logica aangetoond,
door welke middelen een zeker soort van gezag
en macht wordt opgehouden in een land, waar
nooit plaats geweest is voor eene geregelde,
uormale ontwikkeling van Staatsbestuur of
rechtspraak on waarin men orde en rust in
elke periode tevergeefs zocht en waar thans
de Oelama's den kafirh&at aanhitsen.
De Oelama's, zoo lezen wy, zyn de vertegen
woordigers der wetgeleerdheid. Zy hebben
alles te winnen by de invasie van eene niet
Moslim8che macht, omdat zy daarin grond
vinuen om het Moslims fanatisme op tozweepen.
Zy onderhouden den haat en do minachting
tegen de Kafirs en varen daarby wel; zy
vormen de party van actie. Zy treden op in
naam van Allah en zy kunnen bier en hier
namaals straffen. Die hebzuchtige Oelama's
hebben hot grootste belang by 't voortduren
van den oorlog. Aan de godsdienstige wet
ontkenen de priesters het recht tot belasting
heffing; zoo heffen de Oelama's Sabil-gelden
(krygsbelastlng), hetgeen ophoudt als er geen
Kafirs meer te bestryden zyn. En toch, on
danks hun groot gezag, zal de grootste
Oelama by dit hopeloos verdeelde volk altyd
nayverige concurrenten en dus partyen tegen
zich hebben.
Zoo b. v. lezen wy over Toukoe Oemar en
Teungko Tirö, dat, al kunnen zy niet in de
reeks van politieke dignitarissen geplaatst
worden, zy toch hoogst gewichtige factoren
in het politieke leven des lands zyn, vooral
in de laatste jaren, die eene periode van ver
warring vormen, en verwarring en onrust zyn
de elementen, waarin die beide soorten van
lieden leven en bloeien. Men zou hen de con
currenten der erfeiyke hoofden kunnen noemen.
Wat do schryver ons leert over mededingers
der traditioneele gezaghebbers geeft ons een
beeld van de grenzenlooze verwarring, waaraan
geen einde te voorzien is.
Teukoe Oemar is onder de politieke avon
turiers een dor slimste; zyne houding tegen
over de toch eigeniyk slechts in schyn be
staande Keumala-party wil hy wel au sérieux
nemen om daardoor de aanspraken van het
Hof (een kliekje, dat de tradities van den
vroegeren machteloozen Dalam der hoofdstad
voortzet) op zyne beurs te temperen. Teukoe
Oemar geeft den Soeltan wat hy kwyt wil
zyn, en heeft zich door dien Soeltan laten
geven (tegen een behooriyken prys natuuriyk)
diens negenvoudig zegel op zyne aanstelling
tot zeevoogd ter Westkust. Hy beschouwt
dien zegelbrief als een ornement, dat somtyds
eenigen offlciöelen geur aan zyne protensiön
kan byzetten.
Al de schelmstreken, waardoor een avonturier
succes behaalt, zyn door Teukoe Oemar met
schitterenden uitslag in praktyk gebracht.
Strijd is voor die sujetten de levensvoorwaarde.
Eerst als zy feitoiyk Oelö9balangs (territoriale
hoofden) zyn geworden, laten zy hun handwerk
varen en rooven dan slechts op de algemeen
gebruikelyko wyze. Teukoe Oemar wordt
door zyne volgelingen om zyne mildheid en
vriendelijkheid op do handen gedragen.
Yan een in den oorlog tegen ons opgekomen
Panglima heeft hy zich tot den gevreesden
heer van byna de geheele Westkust woten
te verheffen. Maar ook zoo'n handig en eer
zuchtig avonturier heeft anderen te vreezen,
geiyk wy lezen op blz. 156. Tegen een ener
giek erfelijk hoofd als de Imeum van Teunom
vermag Teukoe Oemar weinig.
Wat al onstandvastigheid, trouweloosheid,
verraad en laagheid schuilt er in het boven
aangehaalde. Hoezeer bevestigt dit de leer,
reeds een paar jaren geleden ten beste gego
ven door professor mr. L. W. C. Yan den
Berg, dat met Atjehers iedere onderhandeling,
overeenkomst, tractaat of hoe men een eeriyk
bestand noemen wil, eene onmogelykheid ia,
dat men tyd en gold vermorst door verdragen
met hen aan te gaan of eenige afspraak te
maken. Alle gezag van meerderen over min
deren is in Atjeh zeer beperkt, iedere Moekim,
iedere Gampong is ryk aan Boulangors, die
ieder op eigen hand een aanhang trachten te
verkrygen om zoo lang het duurt den baas
te spelen, een ideaal van anarchisten.
Op blz. 173 lezen wy het oordeel der
Atjehers over Kafirs. Hun eigenwaan is zelfs
voor Mohammedaan8cho vreemdelingen erger
ïyk, maar verklaarbaar, doordien van vreemde
heerschappij by hen nooit sprake is geweest.
Zy wanen zich onoverwmneiyk, en het ge
loof aan de voortreffelijkheid hunner adats
maakt hen afkeerig van alles wat zy van
Kafirs zouden kunnen leeren.
Voortlezende treffen ons op bladz. 175 de
„oorzaken van den voortduur hunner houding."
In den ruim twintigjarigen stryd tegen de Atje
hers hebben zy nog niet den indruk opgedaan,
dat de Kafirs onwederstaanbaar zyn, want
men bedenke steeds dat redeneoring, opvoe
ding en wat dies meer zy eerst d&n vat
krygen op Mohammedaansche laatdunkend
heid, wanneer deze zich geplaatst ziet tegenover
onwrikbare overmacht. Zoo wil het de leer
en de praktyk stemt hierin ten volle met
haar overeen.
Met innig leed en niet zonder zekere spyt
lezen wy verder dat de Atjehers telkens uiting
geven aan de overtuiging, dat zy ten onrechte
(tydens generaal Van der Heyden) een oogen-
blik hebben gewankeld. Dat Allah met hen
was, bleek wel uit de nederlagen, die de Hol-
landsche Kafirs slag op slag ondervonden.
Zelfs do van den beginne af tot onderwer
ping geneigden hebben door den weinig
duurzamen indruk, dien zy in de nu ver-
loopon twintig jaren van de macht der Kom-
peurii ontvingen, in den grond der zaak
hunne oude leer over de Kafirs behouden.
Dit ware zeker anders geworden, meent de
schryver, indien de invloed der Regeering zich
gaandeweg was blyvea uitbreiden en de tot
onderworping geneigden, zooals in den beginne,
daarby de meeste diensten bewezen en de
meeste voordeelen genoten hadden.
Wy zouden wel de gansche negende paragraaf
van hot eerste hoofdstuk willen aanhalen, omdat
de uiteenzetting der zaken zoo wonder-klaar
is. Op blz. 181 vinden wy eenige bemoediging
in deze beschouwing, dat een volk niet uitsluitend
door een hartstocht beheerscht wordt. By de
Atjehers hebben allerlei oorzaken den Kafirhaat
tot eeno gewoonte gemaakt, die echter door
overmacht te bedwingen en door langdurigen
omgang af te ieeren is. Elk Atjeher kent en
beaamt het spreekwoord: „Do meester van
alle broodwinning is de landbouw." Een volk,
dat zoo denkt en bovendien geen politieke
eenheid vormt, is zeker in zyne meest solide
deelen niet geneigd tot voortzetting van een
tegenstand, die alle ny verheid doodt. Het kan
echter door een sainonloop van omstandig
heden gedeelteiyk er toe opgezweept, gedeel
telik er toe gedwongen worden.
Toen het door ons bezette gebied steeds
meer werd ingekrompen, herademde de reeds
tot minderheid geworden party der onver-
zoenlykon. Degenen, die nu voorloopig den
tegenstand organiseerden, waren meestal van
die energieke oerzuchtigen, waarvan Teukoe
Oemar de type is. By en anderen zagen in
de heerschende verwarring eene goede gelegen
heid om hun geluk te beproeven.
Een blik op de kaarten voorin het boek,
Atjeh en Onderhoorigheden, waarop een schrik
wekkend aantal vasalstaatjes, alle aan zee
gelegen, gelijkelijk gunstig voor zee- en land-
roof, gelykeiyk moeilyk voor onze tuchti
gende land- en zeemacht te bereiken, doet
ons verbaasd staan over destoutheid om
een oorlog te ondernemen tegen zoo'n land
met zoo'n bevolking als dr. Snouck Hurgronje
ons leert konnen, en verzwakt de flauwe
hoop op eene eindelyke onderwerping van oen
verachtelijk volk, dat ons oprechteiyk haat.
Van eigen beschouwing hebben wy ons by
de aankondiging van dr. Snouck flurgronje's
allermerkwaardigst boek onthouden. In het
aangehaalde is op Teukoe Oemar byzonder
de aandacht gevestigd. Wy hebben hem nu
eenigszin8 leeren kennen en nu by Teukoe
Djohan genaamd met don titel van Panglima
Prang Bezaar onze bondgenoot is, gevoelen wy
ons hart beklemd als lag daarop een cobra
di capello. D. H
By de op jl. Maandag gehouden ver
pachting van het Leiderdorpsche hek waren
ingekomen twee inschryviDgsbiijetten, ad
f 1000 en f 1180. Na gehouden opbod ia
de pacht gegund voor f 1550 per jaar aan
den heer P. J. Eamaker, te Leiderdorp.
Het achoonhouden van de Langebrug, waar
voor waren ingekomen drie biljetton, ad 233.78
f268 en ƒ279, ia niet gegund.
Men schry ft ona uit Warmond: Glstor-
avond gaf do muziek- en tooneel-rereeniging
„Harmonie van Warmond" in het lokaal „de
Zon" onder directie van den heer J. Oostelaar
de laatste uitvoering voor hare leden in dit
seizoen. De zaal was eivol. Er werd weor
zeer good gespeeld en de muziek op uit
stekende wyze ten gehoore gebracht. Er viel
den uitvoerenden dan ook na afloop der ver
schillende nummers een levendig applaus
ten deel.
Na de pauze werd opgevoerd het toonoel-
stukje „Stotteraars In soorten," oorspronkelyk
kluchtspel in één bedryf, welk stukje niet
weinig den lachlust opwekte en goed werd
afgespeeld. Daarna kregen wy een paar voor
drachten, welke na afloop zeer werden toe
gejuicht. Ten slotte nog het tooneeistukje
„Kermis op de Mokerheide," in zes tsfereolen,
hetgeen ook goed van stapel liep en in welk
stukjo men eveneens ruim gelegenheid had
om te lachen. Alles liep in de beste orde af,
en loder ging wel voldaan over dezen avond
huiswaarts.
In de gisteren gehouden vergadering van
de gemeenteraden van Zoetormeer en Zegwaard
is aan do openbaro school van die gemeenten
benoemd tot onderwjjzer de heer P. Janse, te
's-Gravenhage, die de betrekking waarneemt.
DOOR
GOLO RAIMUND.
93)
Ec<n onuitsprekelyke angst maakte zich van
haar meester; zy wilde en moest helpen en
wist niot hoe zy dit zou kunnen doen.
Hem schry ven? Hoe gemakkeiyk zou de
brief in verkeerde handen kunnen vallen en
do zaak daardoor nog erger worden dan zy
reeds was; hoe licht ook kon hare mededee-
ling te laat komen en dus nutteloos wezen.
Hot eene uur na het andere verliep met
overleggen, besluiten nomen en verwerpen,
zonder dat zy eeno schrede nader tot haar
doel was gekomen. Voor het eerst had zy
Doch aandacht, noch deelneming voor het
kinderlik gesnap van de kleine Hedwig; eene
koortsachtige gejaagdheid dreef haar van de
eono kamer naar de anderenaar de vensters,
om naar buiten te zien, naar hare echryftafel,
om hem te waarschuwen, en terwyi zy zoo
draalde en talmde, ging de tyd voorby. In-
tuescben was Ad-'boid teruggekeerd; Eliza
beth hoorn i. - rytuig stilhouden en zy dacht
er vol angst en o. tzetting aan, wat er mis
schien reeds verder in deze zaak besloten of
wellicht reeds gedaan mocht zyn en het
ongewone bevel om met het kind beneden te
komen, trof haar als een doodvonnis.
Het was intusechen slechts Adelheide eigen
onrust, haar booze geweten, dat haar oen
menscheiyk wezen in hare nabyheid deed
verlangen en de zenuwachtigheid, waarmede
zy de gedachte aan Wolfgang en het naderende
onheil trachtte te verdryven, liet haar geen
tyd om op te merken, hoe verstrooid Eliza
beth was, eu hoe weinig hare antwoorden
pa3ten by de vragen, die zy tot haar richtte.
Beider gedachten waren op hetzelfde onder
werp gevestigd, maar terwyi die van Adelheid
mogeiyk gepaard gingen met vrees en berouw,
gevoelde het jonge meisje zich hoe langer hoe
meer aangespoord om te handelen en te
redden. Zy bedacht niet, of zy in dit geval
bet recht daartoe hadzy raadpleegde geens
zins haar verstand, maar haar hart, en op
den voorgrond van dit hart stond Wolfgang.
Hoezeer het haar in tegenwoordigheid van
Adelheid moeilyk viel, hare gedachten te
regelen, was zy toch tot het besluit gekomen,
Wolfgang oen paar regels te schryven. Het
was dezen avond als het ware een stryd om
Hedwiga bezit. Adolbeid wilde niet alleen
biyven, Elizabeth zich met haar verwyderen,
tot eindeiyk de van vermoeienis toevallende
oogen der kleine het pleit ton gunste van
de gouvernante beslechtten. Spoediger dan
ooit werd het kind naar bed gebracht, inder
haast eenige woorden van waarschuwing ge
schreven en daarna gescheld om Gerds, de
kamenier van Adelheid, die de overbrengster
van den gewichtigen brief zou zyn.
Gerds was, wanneer het niet streed tegen
hare eigen belangen, over het algemeen nogal
vriendeiyk en dienstvaardig jegens de gouver
nante en daarom deed Elizabeth haar het
verzoek, den brief aan den graaf zelvon ter
haDd te stellen of, indien dit niet mogolyk
was, hem weder terug to brengen. De ver
bazing, die zich op het gelaat der kamenier
teekende, dreef Elizabeth het bloed naar de
wangen; dit was de eerste onverdiende dee-
moediging, door haren Jonkvrouwelyken trots
geleden.
„Aan graaf Elkrath en van u?" vroeg het
meisje, nu eens het briefje, dan weder de
schryfster met verbazing on twyfel be
schouwende.
„Ja, Gerds," gaf zy treurig en verlegen
ten antwoord, „maar ik moet u verzoeken
den brief slechta aan den graaf in persoon
ter hand te stellen."
„Dat wil ik wel doen," antwoordde het
meisje vriendeiyk, „maar by zal wel Diet
thuis zyn; gelooft gy dan, juffrouw, dat zulk
een jong menech des avonds doodbedaard op
zyne kamer blyft zitten? Dan kent gy de
heeren al zeer weinig."
„In dat geval moet gy my den brief terug
brengen," zeide Elizabeth, „en zoo het u
mogeiyk ie, moet gy trachten te weten te
komen, waar de graaf is."
Het meisje glimlachte. „Daar zal ik wel
achter komen; ik heb tot nu toe volstrekt
niet geweten, dat u dat iets aanging, anders
had ik u reeds vroeger uit den angst kunnen
helpen. Mynheer de graaf komt tegenwoordig
ook zeer weinig hier."
Met een hoogen blos wendde Elizabeth zich
om; de woorden van Gerds brachten haar
vrouweiyk gevoel op de pynbank, maar het
moest verdragen worden. Wat was er aan haar
indien h y slechts gered werdwat
beteekonde de valsche schyn, die op hare
reinheid rustte, vergeleken by de tranen en
het onheil, die zy wilde afweren? Zy was
weder naar het venster gegaan, evenals in
den nacht, toen zy met het doodzieke kind
alleen was gelaten. Toen ware niets in staat
geweest, haar haren post te doen verlaten;
heden Bliep het kind zoo gerust, het was
haar, of de plicht haar heden elders riep.
Eindelyk hoorde zy Gerds terugkomen
vol ongeduld opende zy do deur, om het
meisje binnen te laten, dat veelbeteekenend
met hot hoofd 6cbudde. „Hy is uit, zooals
ik u reeds voorspeld had," zeide zy, toon zy
by adem was gekomen. „Denk eens, Frans
dacht, dat de brief wel van mevrouw zou
zyn en wilde hem my volstrekt afnemen,
maar ik heb hem niet eens het adres laten
lezen on nu kan hy geloovon wat by wil."
„Maar dat is niet goed, Gerds," zeide zy;
„ik dank u wel, dat gy myn naam hebt ver
zwegen, maar het is niet goed eenige ver
denking te laden op mevrouw; gy moet dat
morgen herroepen."
Het meisje lachte luidkeels.
„Nu, als hy dezen keer misgeraden heeft,
dan raadt hy het toch tien maal. Maak u niet
ongerust, dat ken ik betorhet zou de eerste
brief niet zyn, dien mevrouw verzond, en het
zal ook wel de laatste niet wezen."
Elizabeth zweegzy gevoelde zich vernederd
door deze vertrouwelUkheid, maar zy had het
recht niet hare gevoeligheid te doen blyken.
„Weet gy ook, waar de graaf is?" vroeg
zy na eenige oogenbllkken.
„Natuuriyk I Ik heb Frans behooriyk uit
gevraagd. Mynheer de graaf moest heden op
de jacht, maar zaken hebben hem weerhouden
hy heeft echter beloofd het diner by te wonen,
dat plaats moest hebben by den heer Van
Klier, twoe uren van hier verwyderd. Niets
dan heeren, juffrouw, gy hebt dus niets te
vreezen. Mynheer de graaf wordt vannacht
terugverwacht, maar het is zekor, dathy uw
briefje niet vóór morgen zal krygen."
„Ik dank u, Gerds, ik dank u zeer", zeide
Elizabeth met eeno flauwe stem; dan is er
voor het oogenblik niets aan te doen."
„Ik heb het gaarne voor u gedaan, juf
frouw; menschen ais wy hebben ook een
hart", antwoordde het meisje; „gy hadt u
reeds vroeger tot mU moeten wendon. Ik kon
u niets aanbieden, want ik heb het nooit
kunnen merken dat gy en de graaf elkander
gaarne mocht ïyden."
Elizabeth luisterde nauwelyks naar hetgeen
het meisje zeide, maar peinsde reedB op andere
middelen tot uitkomst. Indien hy in den
nacht, misschien eerst den volgenden mor
gen terugkwam en in zyne afwezigheid
eene huiszoeking plaats vond, dan was hy
verloren. Het was nu omstreeks negen ureD,
zoodat het wel reeds te laat zou zyn, vóór zy
bericht naar het landgoed gezQnden had en
Wollgang terug kon zyn.
{Wordt vwvolgcL)