UK 10389. Donderdag 4 Januari. A0. 1894. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van gon- en feestdagen, uitgegeven. PERSOVERZICHT. Feuilleton. HET SLOT ELKRATH. LEIDSCH DA&BLAD. PRIJS DEZER COURANT i Voor Leidon per 3 maandenf 1.10. Franco per post1-40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTBNTIËN: Van 1—'6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. Ieder, die zijn dagblad leest (en wie doet dat in onzen tijd niet?), kan op de hoogte zjjn van hergeen er, op welk geoied dan ook. behuigijjks in 1893 is voorgevallen; hy weet daaruit niet enkel wat gebeurd maar ook wat afgedaan is in dat jaar, tevens wat onafgedaan bleef en wat zeer waarschyniyk in 1894 vol tooid of begonnen zal wordenhy is naar aanleiding daarvan om dbze reilen gerust, orn gene mot bezorgdheid het nieuwe jaar inge gaan. Ten overvloede heeft het artikel in z\jn blad by den overgang, hoe ook gedoopt, hem de groote gebeurde dingen helpen herinneren, hem bijgestaan in het hanteeren en richten van den k\jker, om te blikken in de toekomst, welke ontegenzeglyk toch altijd onzeker blijft. Op het algemeen verschijnsel dier nieuw jaarsartikelen wilden we even wjjzen, zonder echter onze lezers te willen lastig vallen met uittreksels er uit, zonder te willen gewagen van den geest, weikon ze elk op zichzelf ademen. Waartoe dat? Het verledene, het is ons bekenden hebben we heel veel aan beschouwingen omtrent hei geen geschied is, waaraan Diets meer te veranderen valt Aan blikken in de toekomst, voorspellingen, ver wachtingen, uitingen van hoop of vreeze opeengestapeld, achter elkander ter lezing ge geven, zouden onze lezers er veel aan hebben? We gelooven het niet. Nog eensde toekomst blyfc zoo onzeker. Afwachten dunkt ons hier ter plaatse het beste; zien wat geb- urr, mede leven beter dan vooruitleven I Beginnen \vy ilit eerste overzicht in dn jaar met de vermelding dat in do Sicuwt Rotter damache Oourant de oud-hoofdredacteur dr. T. A. Lamping het vijftigjarig bestaan van dat blad heeft herdacht! Den lsten Jan. 1844 werd daarvan het eerste nummer in het licht gegeven. Hy brengt in dat artikel een warmen groet aan don 78-jarigen oud directeur Henricus Nygh, den schepper van het blad, die het gouden feest mocht medevieren, eeno hulde aan zijn voorganger in do hoofdredactie, wijlen mr. H. H. Tele, en gewaagt met groote waardeering van den tegenwoordigen direc teur, den heer J. C. Nygh, en van do harte lijke, door niets ooit gestoorde samenwerking tusschen directie en hoofdredactie, gesteund door een uitmuntend personeel, waardoor de R. R. Ct. van het onaanzienlijke blaadje van vóó vijf -i t jaar geworden is tot een in den vollen zin des woords algemeen gelezen" blad. „Veel is er in die vijftig jaar in en by de courant veranderd", schrijft hy ten slotte. „Maar niet veranderd is het ideaal, waarvoor zij gewerkt en gestreden heeft. Aan het vaan del, waaronder zjj in het veld verschenen ie, is zij getrouw gebleven, onder gunsten ongunst, ook in tijden als van 1853, toen, door een waan van oen dag tie angen, zoovele harer vrienden afvielen. Al dien tyd heeft een eu dezelfde geest haar bezield, hebben dezelfde beginselen haar geleid. Vóór en na heeft zij u'elid eestaan voorde vrije ontwikkeling van elke volkskracht, voor de vrijheid van denken en spreken, voor de vrijheid van het volksbedrijf. Vóór en na heeft zjj gestreden tegen elke verkorting of inkrimping van de vrijheden, door welke een volk zichzelf op voeden moettegen autocratie, die zich met het koninklyke schild zocht te dekkentegen theocratie, die als tolk der eeuwige waarheid wil erkend worden. Tegen een koloniaal stel sel, dat den Javaan tot dwangarbeider en het moederland tot vruchtgebruiker van zijn arbeida kapitaal voorverordineerd achtte. Tegen het onze volkswelvaart met de ernstigste ge varen bedreigende protectionisme. Of g\J den eersten of den laatsten jaargang opslaat, overal, op elk blad, getuigt dezelfde geest. Tolk en heraut der liberale beginselen te zyn was en is hare levenstaak. Dat die eenheid van beginsel niet geiyklu:- dend ie met onveranderlijkheid van me- in gen, behoeven w(j het t« zeggen? Eenzelfde beginsel kan, naar gelang de tijden veranderen, in geheel andere praktijken zijne toepassing vinden Er is een tyd geweesr dat eene op- waking van het ingezonken volksleven alleen mogeiyk was door ontvoogding der byzondere krachten, de volkswelvaart alleen gered kon wordon door vrijmaking van het on .er de vader lijke staatszorgen verkwijnende of zieltogende bedryf. Er zyn ty'den gekomen, waarin, ten behoeve der in het gedrang komende vryheid van de eene volksgroep, de vryheii van andere groepen beperkt diende te worden Het zelfde beginsel, dat de overheid uit het maat schappeiyk leven terugdringt, kan, als door de vryheid het evenwicht verbroken wordt, de overheid te hulp roepen tot bescherming der genen, die de slachtoffers zyn of dreigen te worden van maatschappeiyke vergroeiingen In die richting heeft zioü de laatste twintig jaar, eerst schoorvoetend, Jater schroomvallig, thans beslister de liberale politiek bewogen Er zyn in dit blad denkbeelden verkoi.digi en plannen voorgestaan, die een twintig j.w»r te voren door hetzelfde blad zouden zyn be streden. Wy hebben geyverd voor maatrege len in het belang van de fabriekskinderen, voor wetten op de verzekering van oude werk lieden, op do veiligheid en gezondheid in fa briekonvoor leerplichtdingen, die een vorig geslacht aan de vrye werking der maatschap peiyke krachten wilde overgelaten zien. Voor het aanleggen van spoorwegen op landskusten, voor het ontginnen van uiynen van staatswege, voor de postspaarbank en zooveel, dat naar eene vroegere opvatting tot het gebied van de particuliere ondernemingen behoorde. Eu zoo zullen er in de toekomst nog wel andere zorgen der overheid op de schouders gelegd worden, waarvoor de liberale party vroeger nooit te vinden zou zyn geweest. De tyuen veranderen en met de tyden eene wyze staat kunde. Onder de hoede van onzen derden hoofd redacteur zyn de oude beginselen en de nieuwe toepassingen volkome i veilig." De tegenwoordige hoofdre'acteur vult dit herinneringswoord aan met wat dr. Larnpi g onvermeld inoeet laten: een woord van hulde vour wat de N. R. Ct. verschuldigd is aan de voortreffeiyke leiding van dr. I. A. Lamping gedurende het tydperk van zyn hoofdredac teurschap. De brief8chryver uit de hofstad van de Arnh&nwcht Courant meent don journalisten met veel baat te kunnen voorspellen van hunne adressen aan den minister van justitie over hunne dagvaarding als getuigen in strafzaken regen sprekers in openbare vergaderingen. Maar hy merkt op, dat de autoriteit, tot wie de adressen komen, den adressanton toch een wy.s woord in antwoord zou kunnen geven, by welks toepassing zy ön zichzelven moeite en last besparen èn vele andere voordeelen aan anderen bezorgen konden. „Indien zy van de bedoelde openbare vergaderingen wegbleven en er geen verslag van maakten, zouden zyzelven primo den cans ter terechtzitting ontspringen, secundo het uiten, van de vlegolachtigheden, waarover zy thans getuigen moeten, voor een goed doel voorkomen, omdat alsdan de prikkel tot aan stel lery, in de publiciteit van do groote dag bladen gelegen, voor de redenaars zou ont breken, tertio het groote publiek ontslaan van de lange relazen van zoogenaamd openbare vergaderingen, waar letteriyk mets nieuws in te lezen staat, zelfs niet de onwaarheden, die de menscben elkander daar napraten. Vari „zoogenaamde" openbare vergaderingen spreek ik, omdat ik vroeger te Amsterdam met een vriend, uit pure belangstelling, die zelfs ver in uigd was met eenige welwillendheid voor wat ik toen nog ('t is lang geleden!) voor goede bedoelingen aanzag, menigmaal onder vonden heb dat het eerste vereiscbte voor eene wezenlijk openbare vergadering, dat ieder een er vryeiyk komen kan zonder aan beleedi gingen of onbeschofte behandelingen, zoo niet erger, bloot te staan, aldaar totaal out- b'reékt. Door al die publiciteit kweekt men den grootheidswaanzin, den allergevaarlyksten vorm van krankzinnigheid, die de moeder is van aanslagen als die te Barcelona en in de vergaderzaal der Kamer van Afgevaardigden te Farys". Naar aanleiding van het feit, dat het Diaconie-Weeshuis te 's-G raven- h a g o by herhaling eene oproeping adver teerde voor een Directeur en eene Directrice, schryft ds. O. J. G. Van Hoogstraten o. m. in De 's-Gravenhaagsche Kerkbodedat zich wel tal van personen voor die betrekking aanmeldden, doch dat ook hier telkens bleek, dat alle hout geen timmerhout is. Het is dan ook eene gewichtige en moei lyke taak, die men niet licht moet achten, zegt ds. Van Hoogstraten, maar het is eene achoone taak tevens. «telt u voor honderdvyftig jongens, uit de minst bedeelde klasse onzer maatacbappy, die reeds vroeg hunne natuuriyke verzorgers en beschermers m eesten missen, en opgroeien te midden van al de bezwaren, maar ook van al de gevaren onzer hedendaagsche maat schappij. Welk eene behoefte hebben dezen aan leiding, aan voorrang, aan steun en aan aa. Aan eene hand, die ze leidt, maar bovenal aan een hart, dat warm voor hen klopt, dat zo liefheeft om des Heeren will En daarnevens die honderdvyftig meisjes van twee tot twintig jaar! Welk eene be hoefte aan teedere, moederlyke zorg, aan toe zicht, aan opvoedende kracht. Meisjes, straks geroepen om de wereld in te gaan en daar aan duizendvoudige gevaren moedig het hoofd te bieden; om als geschikte dienstboden met eere de plaats in het huisgezin in te nemen, en voor hare taak berekend, tevens een goeden reuk van Christus te verspreiden, om daarna wellicht zelve aan het hoofd van een gezin te staan en daar aan hare roepiDg te be antwoorden. Op wie wy dan, vraagt de schrflver, het oog hebben, als de meest aangewezen per sonen voor zulk eene betrekking? Wel, in de eerste plaats op den breeden kring van onze Christelijke Ondorwyzers, Evan gelisten, Godadienstonderwyzers, en voorts op allen, die het volk kennen, onder het volk leven en op het gobied der opvoedkunde geene vreemdelingen zyn. Mannen en vrouwen, die kinderen hebben grootgebracht tot Gods eer, en nu geene grooter eer kennen dan zulk eene talryke schare van ouderlooze kinderen zich toevertrouwd te zien. Zouden er dan werkeiyk dezulken onder ons niet zyn? En dan nog nader de verhouding tusschon Directeur en Regenten en eenige andere detail punten besprekende, wekt ds. v. H. hen, die deze taak op zich zouden durven nemen, op, om zich daarvoor aan te melden. De heer F. W. Westerouen van Meeteren behandelt in het laatste nummer van De Economist het wetsontwerp, houdende bepa lingen tot beveiliging van personen, die in fabrieken en werkplaatsen arbeid verrich ten, tegen ziekte of ongevallen. Vooraf geeft hy rekenschap van de redenen waarom hy, die zich gedurende ruim vier jaren byna uit sluitend he-eft bezig gehouden met pogingen om door middel van hot particulier initiatief hetzelfde te bereiken wat dit wetsontwerp beoogt, eene staatsinmenging als hier wordt voorgesteld, moet verdedigen en betrekkeiyk met vreugde begroeten. „Die vreugde is uitteraard van zeer gemeng- den aard, want zy sluit in de erkenning van een échec van betrekkeiyk vergeefs verrich ten arbeid, van het buigen voor de macht van onverschilligheid en routine; zy is de aanvaarding van een noodzakelyk kwaad, de keuze tusschen twee zaken: Staatsinmenging in de particuliere nyverheid on bescherming van volwassen mantieiyke arbeiders, aan de oene zyde of het voortbestaan van een toestand van onveiligheid en ongezondheid, die dringend vorbetering eischt. Die keuze is door my, en naar ik vertrouw, reeds door velen gedaan, zy is van heeler harte geschied en, eenmaal zoover gekomen, is het ons een troost, in collectieven zin, als staatsburgers, de woorden van Lodewyk XIV tot de onzen te maken en te zeggen: „l'Etat e'est nous." Ten aanzien van verschillende onderdeelen der voorgedragen regeling, ontwikkelt de heer W. v. M. bedenkingen; doch zyne slotsom is deze: „Wy zullen liever dit ontwerp onge- wyzigd zien aannemen, dan dat wy langer van eene Veiligheidswet verstoken zouden moeten blyven; iedere wijziging, welke tyd- verlies zal kosten, is ons onwelkom. Waar echter Nederland in de ry der vol keren, welke eene wetgeving op de gezondheid van den industriëelen arbeid invoeren, één der laatsten is, daar betreuren wy het, dat niet meer is rekening gehouden met de be staande buitonlandsche wettendat het N. O. eene minder algemeene strekking heeft dan de Duitsche, Oostenryksche, Zwitsersche, Noor- weegsche en Fransche wetten, dat het in duidelykhoid by die alle verre ten achter staat en dat by de samenstelling daar geen party is getrokken van de waariyk niet geringe mate van ervaring en kennis omtrent dit onderwerp, welke ook buiten de ambte naarswereld in Nederland reeds is verzameld, i Onze hartgrondige wensch is |en blyffc intusschen, dat door het gemeen overleg van Regeering en Volksvertegenwoordiging, op de basis van dit ontwerp, hetzy gewyzigd, hetzy ongewyzigd, zoo spoedig mogelijk eene wet tot stand kome, die binnen oen tydsverloop van ten hoogste tien jaren de misstanden wegneemt, welke thans nog in volo Neder- landsche fabrieken en werkplaatsen worden aangetroffen." Het kan goed zyn nogmaals in herinnering te brengen wat de Eaagsche Courant heeft opgemerkt. Zy wyst er op, hoe een verhaal daf iemand zich te Parys van een hoog go- bouw afwierp, steeds ten gevolge had dat anderen dat voorbeeld volgden, en zegt dan „Welnu, hetzelfde is het geval met de anarchistische aanslagen; en de dagbladpers kan daarom, naar 't scbynt, een krachtigen invloed uitoefenen, wanneer zy zich wil beperken in hare belangstelling voor de dótail3 van zulke misdaden en voor de per sonen dier misdadigers. Verzwygen kan men de feiten niet; maar 't is onnoodig, aan de heeren aansla^ra zoo groote eer te bewyzen als veelal geschiedt, hen weken achtereen tot helden van den dag te maken, hen en hunne makkers te interviewen, in één woord gerui- men tyd de aandacht van alle zwakhoofdigen en tot navolging gepraedisponeerdo personen op hunne daad te vestigen en daaraan eene vermaardheid by te zetten, waarop de een oi ander met zwakke hersenen zoo jaloersch kan worden, dat hy zich aangetrokken ge voelt om het voorbeeld te volgen en ook eena zoo'n „beroemd persoon" te worden." LICHTSTERKTE. Resultaten der waarnemingen aan dc Gasfabriek Datum. Uur Aantal. Gom. Eng 8 tandt. 17 Deo. 4.30 630 7 16.6 18 4.80 6.46 8 16.4 19 4.30 6.80 7 16 6 20 4.80 6.30 8 16 6 21 4.30 6.46 7 16.8 22 4 30 6.30 8 16.3 23 - 4 30 - 6 46 8 16.4 GOLO KAMUND. 88; Pene levendige ontroering spiegelde zich af op het j ug ige gelaat, iat in zyne zorgeloos heid en fri8ohhoid zulk een scherp contrast vormde met de door voren doorploegde trekken der beide oude lieden. „Neen, grootvader," riep Wolfgang, terwyi hy zich tot den ouden man wendde. „Gy moogt u niet dag en nacht kwellen en zorgen en ontberen, om my in overvloed te doen baden; ik kan en mag dit niet aannemen. Ik ben immers jong en sterkik werk graag, dat weet gy, en daarenboven hebt gy een zekeren grond voor my gelegd. Waarom zou ik er niet verder op voortbouwen en waarom wilt gy uzelven en grootmoeder geene rust gunnen „Omdat het werken en tobben my genoegen verschaft," antwoordde de houtvester; „omdat alles, wat in de bank van den heer Markham gedeponeerd is, de vrucht is van mya eer lijken arbeid. Ja, indien myn zwoegen en werken een verkwister of luiaard van u had gemaakt, dan ware de zegen voor u teD vloek geworden, maar zoover ik weet, is het voor u steeds een goed voorbeeld geweest en hob ik de zekerheid, dat gij het zonder my ook wel klaar zult spelen- Laat my daarom dit genoegen en stoor er u niet aan, wanneer ik maar zoo op myne eigen man er biyf voort leven. Ik wil leven, zooals bet my door eene lange, lange gewoonte lief is geworden en zooals ik met uwe grootmoeder nu reeds vyf en veertig jaar huis heb gehouden. Voor my- zelven heb ik geen trots en geene IJdelheid; indien my iets van dien aard eigen was, ware het hoogstens de triomf u alles te geven, wat uw grootvader u onthoudt, en u ondanks dat alles zoo ruimschoots van alles le voor zien, zoo ryk te maken, als niet één uwer voorouders geweest is. En deze zwakheid heeft zyn grond in een zeer manneiyk gevoel: graaf Stephan zou gaarne uw beslaan in de wereld doen vergeten, zooals byzelf u uit zyne herinnering verbant; by meent dat ook uwe geboorte, iüdien nog iemand van zyn gebroed aan dit ongeluk en deze schande denkt, het best wordt vergeten, als gy uw leven onbe kend en onopgemerkt doorbrengt, want hy weet zeer goed, welk eene macht het geld bezit. En zie, WolfgaDg, het is myn trots en myne eer, deze plannen met voeten te treden; het is de eenige voldoening, die ik aan uwe arm© moeder kan geven; laat mü daarom arbeiden en zwoegen ai moest ik er onder bezwyken." Wolfgang naderde hem eenige schreuen. „Indien ik u gelyk word, grootvader, zoo braaf en zoo degelyk, dan zal myn naam een goeden klank hebben, ondanks graaf Stephan ik doe met uwe eigenschappen zyn Daam meer eer aan dan hy verdient; dien naam kan hy my niet ontnemen. Maar laat ons die zaak laton rusten en daardoor het eerste uur van ons wederzien met verbitteren. Ik Deern wat uwe goedneid my biedt aan en zal er een goed gebruik van maken, maar ik wil ook myn aandeel hebben in myn eigen voor spoed. En nu mag ik myn plicht als gast heer met langer verzuimen; gy zult wel eenige verfnsschmg willen gebruiken. Terwyi w|j ontbijten, zal ik u alles verhalen." „Hei allereerst van den Ryn", vleide Bar- b r lerwiii zn z'n arm nam, om naar de eetzaal 'e gaan, „o, Wolfgang, zoo schoon is het nergens m de wereld." Hy knikte en terwj zy gingen zitten, ging zy voort met vragen. „Gy nebt zeer velo prachtige steden gezien, Wolrgang, zeer veel heeriyks en fraais; hebt •y ook onze kleine woning bezocht, waar uwe moeder geboren werd, waar gyzelf ge speeld hebt?" „Zeker, grootmoedertje", zeide hy, „en de prachtige oude boomen, waarvaD gy my ver teld hebt, staan er nog altyd omheen. Het is daar verwonderiyk stil en lief; men moet daar wel altyd in eene opgeruimde stemming verkeeren; men moet het geluk, maar ook het ongeluk daar levendiger gevoelen." „Gy hebt gelyk", zeide de houtvester; „gy spreekt naar myn hart; daarom ook kon ik er niet blyven." „Zoudt gy er gaarne leven, Wolfgang?" vroeg de oude vrouw met belangstelling. De jonge man glimlachte. „Gy legt my het vuur wel na aan de schenen, grootmoeder, om te weten te komen, of ik my gelukkig gevoel 1 Neen, hoe schoon het er ook is, ik zou niet gaarne mijn ge- heele leven aan dit kleine piekje gebonden zyn. Het drukke, afwisselende leven, dat ge not en vergetelheid beide biedt, lokt my meer aan; alles op zyn tyd." De oude vroaw zag hem opmerkzaam aan. „Dat was een ernstig woord, Wolfgang, te ernstig voor uwe jaren; het was als een wanklank in eeüe vrooiyke melodie." Hy irachtte haar dit uit hot hoofd te praten. „Myne woorden hadden zulk eene diepe beteekenis niet", zeide hy lachende; „laat lk my dan anders uitdrukken: het leven te midden der wereld biedt my een uitgebreider veld aan voor myn streven, myne werkzaam heid, myne krachten." „Hebt gy het slot van uw grootvader ge zien?" vroeg de houtvester, die met z'Jne gedachten het liefst by zyn bitterbten vyand scheen te vertoeven. „Vanbuiten, ja", antwoordde Wolfgang be daard, „maar het zag er tameiyk ver laten uit." „Graaf Stephan is toch niet dood?" vroeg de houtvester driftig. „Neen, hy was op reis, en daarvoor moest hy toch in zeker opzicht gezond zyn," ant woordde Wolfgang. „Hebt gy zulk een nauwkeurig onderzoek naar hem ingesteld?" liet de houtvester zich spottend ontvallen. „Zou dit zoo vreemd zyn geweest?" vroeg de jongeling ernstig. „Zou de wensch, om aan dezen onnatuurlyken toestand een eir de te maken, zoo oünatuuriyk zyn geweest? Het is echter niet noodig geweest eenig onder zoek in te stellenzonder myn toedoen ben ik alles vanzelf to weten gekomen: gy zult het zeker zeer natuuriyk vinden, dat ik het graf rayner moeder bezocht heb; ik moest immers voor grootmoeder eenige bloemen medebrengen, die daar bloeien, want gy weet zoo goed als ik, dat deze verdroogde bloem ruiker meer waard is dan de kosteiykste gave." De oude vrouw bedekte haar gelaat, dat in tranen baadde, met hare handen, en do jonge man, die den gang harer gedachten ten volle begreep, ging voort: „Gy moet niet weenen, grootmoeder; gy moet vrooiyk zyn over die lentepracht; men kan geene schooner rustplaats uitdenken dan onder die heerlyke boomen. Toen ik my van het graf verwyderde, keek ik eens naar het slot, waar myn vader geboren werd, waar hy zyne laatste rust plaats heeft en waar het m y verboden is den voet to zetten De houtvester wilde driftig uitvallen, maar Wolfgang legde do hand op zyn schouderen ging voort: „Ik bezag het gebouw dus van buiten en vergenoegde my daarmede. Terwyi ik daar zoo stond te kyken, kwam er van onder het portaal eeno soort van bediende of slotbewaarder te voorschyn, die my vroeg of ik soms het slot en de portret-galery en het park wilde zien. De graaf was op reis, zeide hy, en dan mocht by aan vreemdelingen den toegang verschaffen. Een oogenblik kwam ik in verzoeking naar binnen te gaan, maar ook slechts een oogenblik; myn gevoel kwam er tegen in opstand, om als een dief in den nacht binnen te sluipen, waar myne voorouders vry en vrooiyk geleefd hadden." [Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1894 | | pagina 5