UK 10389.
Donderdag 4 Januari.
A0. 1894.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van gon- en feestdagen, uitgegeven.
PERSOVERZICHT.
Feuilleton.
HET SLOT ELKRATH.
LEIDSCH
DA&BLAD.
PRIJS DEZER COURANT i
Voor Leidon per 3 maandenf 1.10.
Franco per post1-40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTBNTIËN:
Van 1—'6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17{. Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Tweede Blad.
Ieder, die zijn dagblad leest (en wie doet
dat in onzen tijd niet?), kan op de hoogte
zjjn van hergeen er, op welk geoied dan ook.
behuigijjks in 1893 is voorgevallen; hy weet
daaruit niet enkel wat gebeurd maar ook wat
afgedaan is in dat jaar, tevens wat onafgedaan
bleef en wat zeer waarschyniyk in 1894 vol
tooid of begonnen zal wordenhy is naar
aanleiding daarvan om dbze reilen gerust, orn
gene mot bezorgdheid het nieuwe jaar inge
gaan. Ten overvloede heeft het artikel in z\jn
blad by den overgang, hoe ook gedoopt, hem
de groote gebeurde dingen helpen herinneren,
hem bijgestaan in het hanteeren en richten
van den k\jker, om te blikken in de toekomst,
welke ontegenzeglyk toch altijd onzeker blijft.
Op het algemeen verschijnsel dier nieuw
jaarsartikelen wilden we even wjjzen,
zonder echter onze lezers te willen lastig
vallen met uittreksels er uit, zonder te willen
gewagen van den geest, weikon ze elk op
zichzelf ademen. Waartoe dat? Het verledene,
het is ons bekenden hebben we heel veel
aan beschouwingen omtrent hei geen geschied
is, waaraan Diets meer te veranderen valt Aan
blikken in de toekomst, voorspellingen, ver
wachtingen, uitingen van hoop of vreeze
opeengestapeld, achter elkander ter lezing ge
geven, zouden onze lezers er veel aan hebben?
We gelooven het niet. Nog eensde toekomst
blyfc zoo onzeker. Afwachten dunkt ons hier
ter plaatse het beste; zien wat geb- urr, mede
leven beter dan vooruitleven I
Beginnen \vy ilit eerste overzicht in dn jaar
met de vermelding dat in do Sicuwt Rotter
damache Oourant de oud-hoofdredacteur dr.
T. A. Lamping het vijftigjarig bestaan
van dat blad heeft herdacht! Den lsten Jan.
1844 werd daarvan het eerste nummer in
het licht gegeven.
Hy brengt in dat artikel een warmen groet
aan don 78-jarigen oud directeur Henricus
Nygh, den schepper van het blad, die het
gouden feest mocht medevieren, eeno hulde
aan zijn voorganger in do hoofdredactie,
wijlen mr. H. H. Tele, en gewaagt met groote
waardeering van den tegenwoordigen direc
teur, den heer J. C. Nygh, en van do harte
lijke, door niets ooit gestoorde samenwerking
tusschen directie en hoofdredactie, gesteund
door een uitmuntend personeel, waardoor de
R. R. Ct. van het onaanzienlijke blaadje van
vóó vijf -i t jaar geworden is tot een in den
vollen zin des woords algemeen gelezen" blad.
„Veel is er in die vijftig jaar in en by de
courant veranderd", schrijft hy ten slotte.
„Maar niet veranderd is het ideaal, waarvoor
zij gewerkt en gestreden heeft. Aan het vaan
del, waaronder zjj in het veld verschenen ie,
is zij getrouw gebleven, onder gunsten ongunst,
ook in tijden als van 1853, toen, door een
waan van oen dag tie angen, zoovele harer
vrienden afvielen. Al dien tyd heeft een eu
dezelfde geest haar bezield, hebben dezelfde
beginselen haar geleid. Vóór en na heeft zij
u'elid eestaan voorde vrije ontwikkeling
van elke volkskracht, voor de vrijheid van
denken en spreken, voor de vrijheid van het
volksbedrijf. Vóór en na heeft zjj gestreden
tegen elke verkorting of inkrimping van de
vrijheden, door welke een volk zichzelf op
voeden moettegen autocratie, die zich met
het koninklyke schild zocht te dekkentegen
theocratie, die als tolk der eeuwige waarheid
wil erkend worden. Tegen een koloniaal stel
sel, dat den Javaan tot dwangarbeider en
het moederland tot vruchtgebruiker van zijn
arbeida kapitaal voorverordineerd achtte. Tegen
het onze volkswelvaart met de ernstigste ge
varen bedreigende protectionisme. Of g\J den
eersten of den laatsten jaargang opslaat, overal,
op elk blad, getuigt dezelfde geest. Tolk en
heraut der liberale beginselen te zyn was en
is hare levenstaak.
Dat die eenheid van beginsel niet geiyklu:-
dend ie met onveranderlijkheid van me- in
gen, behoeven w(j het t« zeggen? Eenzelfde
beginsel kan, naar gelang de tijden veranderen,
in geheel andere praktijken zijne toepassing
vinden Er is een tyd geweesr dat eene op-
waking van het ingezonken volksleven alleen
mogeiyk was door ontvoogding der byzondere
krachten, de volkswelvaart alleen gered kon
wordon door vrijmaking van het on .er de vader
lijke staatszorgen verkwijnende of zieltogende
bedryf. Er zyn ty'den gekomen, waarin, ten
behoeve der in het gedrang komende vryheid
van de eene volksgroep, de vryheii van
andere groepen beperkt diende te worden Het
zelfde beginsel, dat de overheid uit het maat
schappeiyk leven terugdringt, kan, als door de
vryheid het evenwicht verbroken wordt, de
overheid te hulp roepen tot bescherming der
genen, die de slachtoffers zyn of dreigen te
worden van maatschappeiyke vergroeiingen
In die richting heeft zioü de laatste twintig
jaar, eerst schoorvoetend, Jater schroomvallig,
thans beslister de liberale politiek bewogen
Er zyn in dit blad denkbeelden verkoi.digi
en plannen voorgestaan, die een twintig j.w»r
te voren door hetzelfde blad zouden zyn be
streden. Wy hebben geyverd voor maatrege
len in het belang van de fabriekskinderen,
voor wetten op de verzekering van oude werk
lieden, op do veiligheid en gezondheid in fa
briekonvoor leerplichtdingen, die een vorig
geslacht aan de vrye werking der maatschap
peiyke krachten wilde overgelaten zien. Voor
het aanleggen van spoorwegen op landskusten,
voor het ontginnen van uiynen van staatswege,
voor de postspaarbank en zooveel, dat naar
eene vroegere opvatting tot het gebied van de
particuliere ondernemingen behoorde. Eu zoo
zullen er in de toekomst nog wel andere
zorgen der overheid op de schouders gelegd
worden, waarvoor de liberale party vroeger
nooit te vinden zou zyn geweest. De tyuen
veranderen en met de tyden eene wyze staat
kunde.
Onder de hoede van onzen derden hoofd
redacteur zyn de oude beginselen en de nieuwe
toepassingen volkome i veilig."
De tegenwoordige hoofdre'acteur vult dit
herinneringswoord aan met wat dr. Larnpi g
onvermeld inoeet laten: een woord van hulde
vour wat de N. R. Ct. verschuldigd is aan
de voortreffeiyke leiding van dr. I. A. Lamping
gedurende het tydperk van zyn hoofdredac
teurschap.
De brief8chryver uit de hofstad van de
Arnh&nwcht Courant meent don journalisten
met veel baat te kunnen voorspellen van hunne
adressen aan den minister van justitie over
hunne dagvaarding als getuigen in strafzaken
regen sprekers in openbare vergaderingen.
Maar hy merkt op, dat de autoriteit, tot wie
de adressen komen, den adressanton toch een
wy.s woord in antwoord zou kunnen geven,
by welks toepassing zy ön zichzelven moeite
en last besparen èn vele andere voordeelen
aan anderen bezorgen konden. „Indien zy
van de bedoelde openbare vergaderingen
wegbleven en er geen verslag van
maakten, zouden zyzelven primo den
cans ter terechtzitting ontspringen, secundo
het uiten, van de vlegolachtigheden, waarover
zy thans getuigen moeten, voor een goed doel
voorkomen, omdat alsdan de prikkel tot aan
stel lery, in de publiciteit van do groote dag
bladen gelegen, voor de redenaars zou ont
breken, tertio het groote publiek ontslaan van
de lange relazen van zoogenaamd openbare
vergaderingen, waar letteriyk mets nieuws in
te lezen staat, zelfs niet de onwaarheden, die
de menscben elkander daar napraten. Vari
„zoogenaamde" openbare vergaderingen spreek
ik, omdat ik vroeger te Amsterdam met een
vriend, uit pure belangstelling, die zelfs ver
in uigd was met eenige welwillendheid voor
wat ik toen nog ('t is lang geleden!) voor
goede bedoelingen aanzag, menigmaal onder
vonden heb dat het eerste vereiscbte voor
eene wezenlijk openbare vergadering, dat ieder
een er vryeiyk komen kan zonder aan beleedi
gingen of onbeschofte behandelingen, zoo
niet erger, bloot te staan, aldaar totaal out-
b'reékt. Door al die publiciteit kweekt men
den grootheidswaanzin, den allergevaarlyksten
vorm van krankzinnigheid, die de moeder is
van aanslagen als die te Barcelona en in de
vergaderzaal der Kamer van Afgevaardigden
te Farys".
Naar aanleiding van het feit, dat het
Diaconie-Weeshuis te 's-G raven-
h a g o by herhaling eene oproeping adver
teerde voor een Directeur en eene Directrice,
schryft ds. O. J. G. Van Hoogstraten o. m.
in De 's-Gravenhaagsche Kerkbodedat zich
wel tal van personen voor die betrekking
aanmeldden, doch dat ook hier telkens bleek,
dat alle hout geen timmerhout is.
Het is dan ook eene gewichtige en moei
lyke taak, die men niet licht moet achten,
zegt ds. Van Hoogstraten, maar het is eene
achoone taak tevens.
«telt u voor honderdvyftig jongens, uit de
minst bedeelde klasse onzer maatacbappy, die
reeds vroeg hunne natuuriyke verzorgers en
beschermers m eesten missen, en opgroeien te
midden van al de bezwaren, maar ook van
al de gevaren onzer hedendaagsche maat
schappij. Welk eene behoefte hebben dezen
aan leiding, aan voorrang, aan steun en aan
aa. Aan eene hand, die ze leidt, maar bovenal
aan een hart, dat warm voor hen klopt, dat
zo liefheeft om des Heeren will
En daarnevens die honderdvyftig meisjes
van twee tot twintig jaar! Welk eene be
hoefte aan teedere, moederlyke zorg, aan toe
zicht, aan opvoedende kracht. Meisjes, straks
geroepen om de wereld in te gaan en daar
aan duizendvoudige gevaren moedig het hoofd
te bieden; om als geschikte dienstboden met
eere de plaats in het huisgezin in te nemen,
en voor hare taak berekend, tevens een goeden
reuk van Christus te verspreiden, om daarna
wellicht zelve aan het hoofd van een gezin
te staan en daar aan hare roepiDg te be
antwoorden.
Op wie wy dan, vraagt de schrflver, het
oog hebben, als de meest aangewezen per
sonen voor zulk eene betrekking?
Wel, in de eerste plaats op den breeden
kring van onze Christelijke Ondorwyzers, Evan
gelisten, Godadienstonderwyzers, en voorts op
allen, die het volk kennen, onder het volk
leven en op het gobied der opvoedkunde geene
vreemdelingen zyn. Mannen en vrouwen, die
kinderen hebben grootgebracht tot Gods eer,
en nu geene grooter eer kennen dan zulk
eene talryke schare van ouderlooze kinderen
zich toevertrouwd te zien. Zouden er dan
werkeiyk dezulken onder ons niet zyn?
En dan nog nader de verhouding tusschon
Directeur en Regenten en eenige andere detail
punten besprekende, wekt ds. v. H. hen, die
deze taak op zich zouden durven nemen, op,
om zich daarvoor aan te melden.
De heer F. W. Westerouen van Meeteren
behandelt in het laatste nummer van De
Economist het wetsontwerp, houdende bepa
lingen tot beveiliging van personen, die
in fabrieken en werkplaatsen arbeid verrich
ten, tegen ziekte of ongevallen. Vooraf geeft
hy rekenschap van de redenen waarom hy,
die zich gedurende ruim vier jaren byna uit
sluitend he-eft bezig gehouden met pogingen
om door middel van hot particulier initiatief
hetzelfde te bereiken wat dit wetsontwerp
beoogt, eene staatsinmenging als hier wordt
voorgesteld, moet verdedigen en betrekkeiyk
met vreugde begroeten.
„Die vreugde is uitteraard van zeer gemeng-
den aard, want zy sluit in de erkenning van
een échec van betrekkeiyk vergeefs verrich
ten arbeid, van het buigen voor de macht
van onverschilligheid en routine; zy is de
aanvaarding van een noodzakelyk kwaad, de
keuze tusschen twee zaken: Staatsinmenging
in de particuliere nyverheid on bescherming
van volwassen mantieiyke arbeiders, aan de
oene zyde of het voortbestaan van een
toestand van onveiligheid en ongezondheid,
die dringend vorbetering eischt. Die keuze is
door my, en naar ik vertrouw, reeds door
velen gedaan, zy is van heeler harte geschied
en, eenmaal zoover gekomen, is het ons een
troost, in collectieven zin, als staatsburgers,
de woorden van Lodewyk XIV tot de onzen
te maken en te zeggen: „l'Etat e'est nous."
Ten aanzien van verschillende onderdeelen
der voorgedragen regeling, ontwikkelt de heer
W. v. M. bedenkingen; doch zyne slotsom
is deze: „Wy zullen liever dit ontwerp onge-
wyzigd zien aannemen, dan dat wy langer
van eene Veiligheidswet verstoken zouden
moeten blyven; iedere wijziging, welke tyd-
verlies zal kosten, is ons onwelkom.
Waar echter Nederland in de ry der vol
keren, welke eene wetgeving op de gezondheid
van den industriëelen arbeid invoeren, één
der laatsten is, daar betreuren wy het, dat
niet meer is rekening gehouden met de be
staande buitonlandsche wettendat het N. O.
eene minder algemeene strekking heeft dan
de Duitsche, Oostenryksche, Zwitsersche, Noor-
weegsche en Fransche wetten, dat het in
duidelykhoid by die alle verre ten achter
staat en dat by de samenstelling daar geen
party is getrokken van de waariyk niet
geringe mate van ervaring en kennis omtrent
dit onderwerp, welke ook buiten de ambte
naarswereld in Nederland reeds is verzameld, i
Onze hartgrondige wensch is |en blyffc
intusschen, dat door het gemeen overleg van
Regeering en Volksvertegenwoordiging, op de
basis van dit ontwerp, hetzy gewyzigd, hetzy
ongewyzigd, zoo spoedig mogelijk eene wet
tot stand kome, die binnen oen tydsverloop
van ten hoogste tien jaren de misstanden
wegneemt, welke thans nog in volo Neder-
landsche fabrieken en werkplaatsen worden
aangetroffen."
Het kan goed zyn nogmaals in herinnering
te brengen wat de Eaagsche Courant heeft
opgemerkt. Zy wyst er op, hoe een verhaal
daf iemand zich te Parys van een hoog go-
bouw afwierp, steeds ten gevolge had dat
anderen dat voorbeeld volgden, en zegt dan
„Welnu, hetzelfde is het geval met de
anarchistische aanslagen; en de
dagbladpers kan daarom, naar 't scbynt, een
krachtigen invloed uitoefenen, wanneer zy zich
wil beperken in hare belangstelling voor de
dótail3 van zulke misdaden en voor de per
sonen dier misdadigers. Verzwygen kan men
de feiten niet; maar 't is onnoodig, aan de
heeren aansla^ra zoo groote eer te bewyzen
als veelal geschiedt, hen weken achtereen
tot helden van den dag te maken, hen en hunne
makkers te interviewen, in één woord gerui-
men tyd de aandacht van alle zwakhoofdigen
en tot navolging gepraedisponeerdo personen
op hunne daad te vestigen en daaraan eene
vermaardheid by te zetten, waarop de een oi
ander met zwakke hersenen zoo jaloersch
kan worden, dat hy zich aangetrokken ge
voelt om het voorbeeld te volgen en ook eena
zoo'n „beroemd persoon" te worden."
LICHTSTERKTE.
Resultaten der waarnemingen aan dc Gasfabriek
Datum.
Uur
Aantal.
Gom. Eng
8 tandt.
17
Deo.
4.30
630
7
16.6
18
4.80
6.46
8
16.4
19
4.30
6.80
7
16 6
20
4.80
6.30
8
16 6
21
4.30
6.46
7
16.8
22
4 30
6.30
8
16.3
23
-
4 30 -
6 46
8
16.4
GOLO KAMUND.
88;
Pene levendige ontroering spiegelde zich af
op het j ug ige gelaat, iat in zyne zorgeloos
heid en fri8ohhoid zulk een scherp contrast
vormde met de door voren doorploegde trekken
der beide oude lieden.
„Neen, grootvader," riep Wolfgang, terwyi
hy zich tot den ouden man wendde. „Gy
moogt u niet dag en nacht kwellen en zorgen
en ontberen, om my in overvloed te doen
baden; ik kan en mag dit niet aannemen.
Ik ben immers jong en sterkik werk graag,
dat weet gy, en daarenboven hebt gy een
zekeren grond voor my gelegd. Waarom zou
ik er niet verder op voortbouwen en waarom
wilt gy uzelven en grootmoeder geene rust
gunnen
„Omdat het werken en tobben my genoegen
verschaft," antwoordde de houtvester; „omdat
alles, wat in de bank van den heer Markham
gedeponeerd is, de vrucht is van mya eer
lijken arbeid. Ja, indien myn zwoegen en
werken een verkwister of luiaard van u had
gemaakt, dan ware de zegen voor u teD
vloek geworden, maar zoover ik weet, is het
voor u steeds een goed voorbeeld geweest en
hob ik de zekerheid, dat gij het zonder my
ook wel klaar zult spelen- Laat my daarom
dit genoegen en stoor er u niet aan, wanneer
ik maar zoo op myne eigen man er biyf voort
leven. Ik wil leven, zooals bet my door eene
lange, lange gewoonte lief is geworden en
zooals ik met uwe grootmoeder nu reeds vyf
en veertig jaar huis heb gehouden. Voor my-
zelven heb ik geen trots en geene IJdelheid;
indien my iets van dien aard eigen was, ware
het hoogstens de triomf u alles te geven,
wat uw grootvader u onthoudt, en u ondanks
dat alles zoo ruimschoots van alles le voor
zien, zoo ryk te maken, als niet één uwer
voorouders geweest is. En deze zwakheid
heeft zyn grond in een zeer manneiyk gevoel:
graaf Stephan zou gaarne uw beslaan in de
wereld doen vergeten, zooals byzelf u uit zyne
herinnering verbant; by meent dat ook uwe
geboorte, iüdien nog iemand van zyn gebroed
aan dit ongeluk en deze schande denkt, het
best wordt vergeten, als gy uw leven onbe
kend en onopgemerkt doorbrengt, want hy
weet zeer goed, welk eene macht het geld
bezit. En zie, WolfgaDg, het is myn trots en
myne eer, deze plannen met voeten te treden;
het is de eenige voldoening, die ik aan uwe
arm© moeder kan geven; laat mü daarom
arbeiden en zwoegen ai moest ik er onder
bezwyken."
Wolfgang naderde hem eenige schreuen.
„Indien ik u gelyk word, grootvader, zoo
braaf en zoo degelyk, dan zal myn naam een
goeden klank hebben, ondanks graaf Stephan
ik doe met uwe eigenschappen zyn Daam
meer eer aan dan hy verdient; dien naam
kan hy my niet ontnemen. Maar laat ons die
zaak laton rusten en daardoor het eerste uur
van ons wederzien met verbitteren. Ik Deern
wat uwe goedneid my biedt aan en zal
er een goed gebruik van maken, maar ik wil
ook myn aandeel hebben in myn eigen voor
spoed. En nu mag ik myn plicht als gast
heer met langer verzuimen; gy zult wel
eenige verfnsschmg willen gebruiken. Terwyi
w|j ontbijten, zal ik u alles verhalen."
„Hei allereerst van den Ryn", vleide Bar-
b r lerwiii zn z'n arm nam, om naar de
eetzaal 'e gaan, „o, Wolfgang, zoo schoon is
het nergens m de wereld."
Hy knikte en terwj zy gingen zitten, ging
zy voort met vragen.
„Gy nebt zeer velo prachtige steden gezien,
Wolrgang, zeer veel heeriyks en fraais; hebt
•y ook onze kleine woning bezocht, waar uwe
moeder geboren werd, waar gyzelf ge
speeld hebt?"
„Zeker, grootmoedertje", zeide hy, „en de
prachtige oude boomen, waarvaD gy my ver
teld hebt, staan er nog altyd omheen. Het is
daar verwonderiyk stil en lief; men moet
daar wel altyd in eene opgeruimde stemming
verkeeren; men moet het geluk, maar ook
het ongeluk daar levendiger gevoelen."
„Gy hebt gelyk", zeide de houtvester; „gy
spreekt naar myn hart; daarom ook kon ik
er niet blyven."
„Zoudt gy er gaarne leven, Wolfgang?"
vroeg de oude vrouw met belangstelling.
De jonge man glimlachte.
„Gy legt my het vuur wel na aan de
schenen, grootmoeder, om te weten te komen,
of ik my gelukkig gevoel 1 Neen, hoe schoon
het er ook is, ik zou niet gaarne mijn ge-
heele leven aan dit kleine piekje gebonden
zyn. Het drukke, afwisselende leven, dat ge
not en vergetelheid beide biedt, lokt my meer
aan; alles op zyn tyd."
De oude vroaw zag hem opmerkzaam aan.
„Dat was een ernstig woord, Wolfgang, te
ernstig voor uwe jaren; het was als een
wanklank in eeüe vrooiyke melodie."
Hy irachtte haar dit uit hot hoofd te praten.
„Myne woorden hadden zulk eene diepe
beteekenis niet", zeide hy lachende; „laat lk
my dan anders uitdrukken: het leven te
midden der wereld biedt my een uitgebreider
veld aan voor myn streven, myne werkzaam
heid, myne krachten."
„Hebt gy het slot van uw grootvader ge
zien?" vroeg de houtvester, die met z'Jne
gedachten het liefst by zyn bitterbten vyand
scheen te vertoeven.
„Vanbuiten, ja", antwoordde Wolfgang be
daard, „maar het zag er tameiyk ver
laten uit."
„Graaf Stephan is toch niet dood?" vroeg
de houtvester driftig.
„Neen, hy was op reis, en daarvoor moest
hy toch in zeker opzicht gezond zyn," ant
woordde Wolfgang.
„Hebt gy zulk een nauwkeurig onderzoek
naar hem ingesteld?" liet de houtvester zich
spottend ontvallen.
„Zou dit zoo vreemd zyn geweest?" vroeg
de jongeling ernstig. „Zou de wensch, om
aan dezen onnatuurlyken toestand een eir de
te maken, zoo oünatuuriyk zyn geweest?
Het is echter niet noodig geweest eenig onder
zoek in te stellenzonder myn toedoen ben
ik alles vanzelf to weten gekomen: gy zult
het zeker zeer natuuriyk vinden, dat ik het
graf rayner moeder bezocht heb; ik moest
immers voor grootmoeder eenige bloemen
medebrengen, die daar bloeien, want gy weet
zoo goed als ik, dat deze verdroogde bloem
ruiker meer waard is dan de kosteiykste gave."
De oude vrouw bedekte haar gelaat, dat
in tranen baadde, met hare handen, en do
jonge man, die den gang harer gedachten
ten volle begreep, ging voort: „Gy moet niet
weenen, grootmoeder; gy moet vrooiyk zyn
over die lentepracht; men kan geene schooner
rustplaats uitdenken dan onder die heerlyke
boomen. Toen ik my van het graf verwyderde,
keek ik eens naar het slot, waar myn vader
geboren werd, waar hy zyne laatste rust
plaats heeft en waar het m y verboden is
den voet to zetten
De houtvester wilde driftig uitvallen, maar
Wolfgang legde do hand op zyn schouderen
ging voort: „Ik bezag het gebouw dus van
buiten en vergenoegde my daarmede. Terwyi
ik daar zoo stond te kyken, kwam er van
onder het portaal eeno soort van bediende
of slotbewaarder te voorschyn, die my vroeg
of ik soms het slot en de portret-galery en
het park wilde zien. De graaf was op reis,
zeide hy, en dan mocht by aan vreemdelingen
den toegang verschaffen. Een oogenblik kwam
ik in verzoeking naar binnen te gaan, maar
ook slechts een oogenblik; myn gevoel kwam
er tegen in opstand, om als een dief in den
nacht binnen te sluipen, waar myne voorouders
vry en vrooiyk geleefd hadden."
[Vervolg ommezijde.)