I>oiitier<lajC 3® December. A°. 1893. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Feuilleton. HET SLOT ELKRATK. Mo 10S. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURAJNT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlyko Nommers0.05. PBIJS DER ADVEBTENTIËN: Van 1—regels ƒ1.05. Iedere regel moer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het incassoeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Hoewel het eenmaal gebeurd is dat iemand ons te kennen gaf dat h\J minder gediend was met lectuur uit d r. A. W. Brons- veld's Kroniek dor Stemmen voer Waar heid en Vrede meestal kortweg Stemmen genoemd mogen w\j o. i. toch niet ver zuimen daaruit onzen lezers iets op te dis- schen; alle persorganen moeien voor ons gelijk zgn en het een iegelijk naar den zin te maken, dat is niemand en dus ook ons niet gegeven. Trouwens, door ons is dit dien wenkgever toentertijd reeds onder het oog gebracht en ten slotte zeide hy ons be grepen en vrede met ons doen te hebben. In die Kroniek van die Stemmen dan werd dezer dagen nog eens gewezen op het bedenkelijke van den toestand, waarin wü verkeeronop staatkundig gebied. Do maatregelen, welke door de Regeering worden genomen of voorbereid, doen zien dat men daar bevreesd is voor de hoe langer hoe meer als anarchisme optredende oppositie. Nu zegt men wel dat het zoo'n vaart niet zal nemen, maar dr. Br. is daar niet zeer gerust op. Wel behoort h\j niet tot de pessi misten, die ons volk „tot alles" in staat rekenen, daar er nog veel te veel goede elementen ook in den werkenden stand zyn, dan dat men den moed behoeft te verliezen maar die beste elementen zijn het meest ordelievend en bemoeien zich het minst mot de politiek, terwyi de roerige bestanddeelen mot ingenomenheid luisteren naar de taal der drie groote „volksvrienden", de heeren Kuyper, Schaepman en Domela Nieuwenhuis. „Wy vinden" aldus vervolgt hy „dus als vanzelf ons den weg aangewezen, dien wy te bewandelen hebben. „Help de goede elementen, de ordelievende werklioden, die wat ouder zyn dan 23 jaar en waarborgen opleveron van bezadigdheid en zelf standigheid, help hen aan 't kiosrecht, maar sluit do als stof hoen en weder gedrevenen, de afhankeiyken daarvan uit. Ga te werk tQ9t omzichtigheidvan stap tot stapvan trap tot trap. Biyf voorgaan; biyf den weg wyzon; blyf regeeren, dat is taak en plicht; en geloof, dat wie recht handelt, goed doet en niet omziet, het verder brengt dan de staatslieden, die niet boven, maar onder het volk staan." Ten slotte verdedigt dr. Br. zich tegen den aanval, dat hy het vorige ministerie bestrydende feiteiyk het Trojaansche paard heeft ingehaald door de optreding van dit kabinet. Deze verantwoording laten wy hier nog volgen: „Hot is waar, wy hebben onze blydschap niet verborgen over den val van het mi nisterie, waarvan de heer Schaepman oerelid was met meer dan adviseerende stem. Wy denkon er nög zoo over. Maar wil men nu van ons de verklaring, dat in vele opzichten h9t tegenwoordig ministerie ons teleurstelt welnu, hier is die verklaring! Wy zoudonin de dagen der verkiezing ons niet warm hebben gemaakt voor oen man, als de heer Tck, wiens optreden als minister wy van meet-af hebben betreurd en eene fout hebben ge noemd. „Wy zyn dan ook waariyk de eenigen niet, die dit optreden niet hadden verwacht, doch zullen daar liever maar niets meer van zeggen. Gedane zaken nemen geen koer. Wy apraken trouwens reeds lang genoeg over zaken van staatkundigen aard. Maar men vergete niet, dat het lot der volken niet meer is toever trouwd aan de hoede der Kerk; het staat kundig leven der nation omvat hoe langer hoe meer, en daarom mogen wy het oog niet sluiten voor hetgeen voorvalt op de erve der politiek." Het 's nachts-werken der bak kersgezellen wordt door velen beschouwd als niet meer te mogen geschieden in den tijd en onder de omstandigheden, waarin wy leven. In eene beschouwing over de afschaffing van dien arbeid voor die categorie van mede- menschen gaat De Bondscourant den toestand in byzonderheden na en de middelen, die tot het gewenschte doel zouden kunnen leiden. Zy zegt omtrent de pogingen in dien zin: „Wy voor ons zouden het wenscheiykste vinden dat de beweging werd op touw gezet door do patroons. Gelukt het hun niet, nu, dan blykt dat aan don huidigen toestand voorloopig niets valt te veranderen en zouden wyden raad geven om geen kostbaren tyd meer te verspillen aan het redeneeren over eene zaak, waaraan toch niets te veranderen valt. In groote steden zal nachtarbeid in do Bak- kery wel het raoeilyksto zyn af te schaffen; in kleine plaatsen, vooral in oonigermate afge legene, zal het gemakkelyker gaan. Dat men beginne met er daar eens de proef mede te nemenSlaagt die, kan men do gewoonte om alleen overdag te werken er invoeren, wolnu, misschien maar wy zyn daarvan ook nog lang niet zeker breidt die gewoonte zich dan langzamerhand uit ook tot grootere plaat sen, en zoo kan wellicht op don langen duur eene ongetwyfeld zeer wenschelyke verbetering voor de bakkers al meer en meer vasten voet vorkrygen en meer algemeen worden. Zeer gevaariyk, hoogst govaarlyk zelfs, noemen we het aan de gezelion don raad te geven over te gaan tot werkstaking, zelfs al ware het doel daardoor nog veel gemakke lyker te bereiken dan in deze het geval is. Nu in onzen tyd werkstakingen zoozeer aan de orde van den dag zyn en wy allen daarvan meermalen de treurige gevolgen hebben gezien, in de eerste plaats voor de werkstakers zeiven, moeten wy elke aansporing daartoe ten sterkste afkeuren." Het Haagsche Dagblad plaatste het volgende stukje als een „Men schryft ons": De Nederlandsche Spectator beeldde den Minister van Financiën eenmaal af in de ge daante van een modernen Theseus, die ge reed staat den draak der personeels belasting den kop af te slaan. De heldendaad is nog niet verricht en het is ook niet te wenschen, dat zy door dozen Minister worde uitgevoerd. Na de kolossale misrekening met de Vermogensbelasting is het niet te hopen, dat hy nog verder in de gelegenheid wordo gesteld zyne experimen ten op ons belastingstelsel en de finantióele draagkracht der natie toe te passen. Zyn op volger, die toch reeds geene benydenswaar- üige taak zal hebben, zou die verwarring dan moeilyk meer kunnen herstellen. Het „faillis sement-P ierson" schynt het voorspel te moeten wordon van het faillissement der liberale partij in hare tegenwoordige samen stelling. Afgescheiden van de Kieswet, zou de belaatingpolitiek dezer Regeering reeds vol doende zyn, om dit Ministerie onmogeiyk te maken. Het is de verdienste der Kieswet deze politieke crisis te verhaasten. liet Centrum toekende hieronder aan: Wy behooren geenszins onder de verdedigers van deze Regeering en zeker niet onder de voorstanders van hare belastingpolitiek. Ifizake belastingen zyn wy van oordeel: hoe minder men er in omhaalt, des te beter, wyi de beste belastingen altyd nog de b e s t a a n d o be lastingen zyn. Het komt o. i. er in het eind toch slechts op aan, hoeveel eene Regeering in het geheel ran de natie als geheel vergt, en de vraag, wie in het eind de belasting naar den 'ontvanger draagt, komt pas in de tweede plaats. Daarnaar schikken zich lang zamerhand de omstandigheden. Eene be6tryding, zooals het Dagblad die lévert, komt ons juist daarom niet geheel rationeel voor. Indien het nl. achteraf blykt, dat de liborale party, wier streven het altyd was de belastingen te verzwaren, met dit Ministerie oen ongeluk heeft gehad, en als, tegon hare be doeling in, de totaal-opbrengst der belastingen mindor is, zoodat men na de in olk geval nood zakelijke wyziging der personoele belasting in het eind wel verplicht zal worden op de Staatshuishouding te bezuinigen, dan mag de natie zich over hot mislukken van het liberaal experiment verheugen; de conservatieve bestry ders outranco, zooals het Dagblad zullen toch bedrogon uitkomen, indien zy meenen by het „faillissement-Piers on" als preferente schuldeischors te kunnen optreden. De Post merkt ten aanzien van de minis teriele plannen tot herziening van het personeel o. m. op Ja, waar biyvon die zocrdikwyls en zoo luide door den thans tot over de bergon beroemden Minister aangekondigde en plecht statig beloofde herziening, hervorming en verlichting? Of, anders gezegd: wat zal daarvan thans, nu onze schatkist de donkere, mistige dagen figuuriyk on letteriyk door leeft, by slot van rekening terechtkomen? Wy vreozen met buitengewoon groote vreeze: niet heel voel. Dal die herziening slechts zeer partiêel zou zyn, niet dan voor een klein gedeelte in de rechtmatige klachten van den thans onevenredig zwaar belasten kleingegoeden burgerstand zou te gemoet komen, was uit hetgeen de heer Pierson, nadat vermogens- en bedryf8bela8ting de veilige haven hadden bereikt, wel wilde uitlaten, reeds maar al te duideiyk geworden. Maar te oordeelen naar den stand dezer zaken op dit tydpunt zullen de een al te zwaren tol betalenden niet geheel letter iyk gesproken, want van do afschaffing der rykstollen komt vooreerst stellig niets zich in het volgend jaar des heils wel niet met eene pierdoode musch, maar toch zeer waarschyniyk met een zeer mager en schraal beestje hobbon te verbiyden. Immers, de beloften en toezeggingen van onzon „eminenten financier" worden al vager on schrieler. In de Memorie van Antwoord op het algemeene beschouwingen-verslag heet let, dat „een ontwerp tot herziening van enkele bepalingen der wet op de personeele belasting in onderzoek is by den Raad van State", en by het mondeling debat over ge zegde beschouwingen vloeiden van des Minis ters lippen deze verre van geruststellende verklaringen „Wat de flnantiëole politiek betreft, blyft do Minister er by, dat geene belastingen moeten worden afgeschaft zonder equivalent. Dat de vermogensbelasting minder heeft opgebracht, is hem zeker niette wy ten; maar van den aanvang af was hy met bezorgdheid vervuld en heeft hy naar middelen ter ver sterking der schatkist gezocht. „De Minister ontkent dat do nieuwe be lastingen inderdaad neerkomen op de min dere klasse. De vermindering der mutatie rechten zal de kapitaalvorming in de hand werken. „Overigens meent de Minister, dat men ver meerdering van de opbrengst der middelen te wachten heeft. „Of de herziening van hot Personeel en van de Successiewet nog vóór 1 Mei zal kunnen tot stand komen, weet hy niet, maar hy hoopt het „Wat de gemeentelijke financiën betreft, de opiniön hieromtrent verschillen zeer. Aan zijn voorganger is verweten, dat hy die zaak wilde regelen vóór de herziening der ryks- belastingen; aan hem wordt nu weder het tegenovergestelde verweten. Doch hy heeft gemeend dat or oen begin moest worden gemaakt, on vandaar de wyze, waarop hy gemeend heeft te moeten handelen. „De Minister is overtuigd, dat het perso neel in do laagste categorieën te bezwarend is, en het in te dienen ontwerp zal juist moeten strekken om hierin te voorzien. „Maar voor de algoheele herziening van hot personeel zyn tal van gegevens noodig; met hot onderzook houdt men zich nog steeds bozig. En daarom heeft hy gomoend te moeten beginnen met partiöele herziening, om reeds dadeiyk verlichting van lasten aan te brengen." Die voorgespiegelde verlichting van lasten, wat zal ze, nu de Minister biykbaar zoo luchtig denkt over den nood van veel schat- plichtigen, en in de rijksmiddelen zoo onver wachte en breede gaping is ontstaan, als zo voor het parlementaire voetlicht verschynt, eigeniyk om het lyf hebben? Zal ze, geiyk de heer Rutgers van Rozenburg meende, neerkomen op eene reductie van aanslag wegens het bezit van zooveel kinderen? Of zal de Minister althans iets verder gaan en begrypen dat zulk eene herziening van hét personeel eene met-open-oogen-bedriegery zou zyn van hen, die de bedrijfsbelasting onder de stilzwygende voorwaarde eener belasting verlaging op ander gebied hebben goedgekeurd? Wy zyn, natuuriyk, niet by machte dit geheim te ontsluieren, maar wel meenen wy het vertrouwen te mogen en te moeten uit spreken, dat onze volksvertegenwoordigers, en wel met name zy, die geen bevriend Ministerie naar de oogen behoeven te zien, zich by slot van rekening eens niet met een kluitje in het riet zullen laten sturen. Dat zy den hooggeprezen bewindsman rond en goed aan het verstand zullen weten te brengen, dat alle schoone beloften en mooie praatjes eindelyk en ten langston leste ook eens ingelost behooren te wordendat geduld en ïydzaamheid hare grenzen hebben, en er voor zeer velen, en waariyk niet de minsten in den lande, een belangryker vraagstuk dan dat betreffende de regeling en uitbreiding van het kiesrecht zeer dringend eene goede en bevredigende oplossing eischt. 1 Jan. a. 8. zal *t 50 jaren geleden zyn, dat de Nieuwe Rotterdamsche Courant opge richt werd, ontstaan uit het in Augustus 1843 verschenen weekblad Rotterdamsch Staats Handcl-s-, Nieuws- en Advertentieblad, onder directie van den heer H. Nygh. Mr. H. Tels werd hoofdredacteur, na hem dr. Lamping en thans is het dr. Zaayer. De oprichter, de heer Nygh, is nog in leven. Dienzelfden dag bestaat Het Vaderland 25 jaren. Hoofdredacteuren waren mr. Maas Geesteranus, mr. Goeman Borgesius, mr. Groebo en thans mr. Macalester Loup. Direc teur is sinds die jaren de hoer C. A. M. Van Vliet. Geveilde porceelen. Gehouden Verkooping aan den Burg alhier op 23 Dec. 1893, ten overstaan van W. F. Kaiser, notaris te Leiden: Het heerenhuis met tuin Hooglandsche Kerkgracht No. 20, kooper de heer J. N. v. d. Reyden, voor f 9200; het pakhuis in do Koppenhinksteeg, kooper do heer P. Kooreman, voor f 460; het huis Nieuwsteeg No. 15, met oen uitgang in de Salomonstoeg, kooper do hoer A. Vilders, voor f 2675; het huis 3de Groenestoeg No. 62, mot een uitgang in do Vestestraat, kooper de heer I. Fles q.q., voor ƒ1150. In de 8ted. Werkinr. z\Ja opgenomen t DATUM. DAQSN. Votw. pert Kind»' ren. To taai 17 Doo. Zondag GS 23 86 18 Maandag. 86 16 101 19 Dinsdag 92 23 116 20 Woensdag 108 30 138 21 Donderdag 103 80 133 22 Vrijdag 97 20 123 23 Zaterdag 89 19 108 GOLO RAIMUND. 29) Elk onzer ls losgerukt uit den grond, waarin hy door ztlne geboorte, door zijne ge voelens, door zijne neigingen en gewoonten was vastgeworteld en nu staan wi) bolden op vreemden bodem, waarmede de ondervinding ons niet vertrouwd heeft gemaakt, waarvoor wj] noch neiging, noch achting, noch eerbied hebbon. Het gewoel van het maatschappelijke leven en de omgang met menschen doen bi) Magdalone afkeer ontstaan en voor kunsten en wetenschappen is haar hart gesloten ge bleven. Zjj heeft een rijk gevoelsleven, eene lieflijke woudidylle, maar de man verlangt meer dan de zoete begoocheling der liefde. De ongewone beperking van mijne uiterlijke middelen, waarbij ik by Magdalene geen steun of troost kan vindon, omdat zy haar voor hare neigingen en gewoonten nog speel ruimte genoeg overlaten en daarenboven de behoeften en eigenaardigheden van hare natuur, die alle kracht slechts in de liefde concentreert, binden my de vleugels myn geest is verlamd in deze boeien der liefdel" Het was alsof do schoone bleeko luis teraarster nog slechts met de oogen leefde, die door de takken van den treurwilg fonkelden, co styf en onbeweeglijk stond ï-y daar. Leonore streek juist in dit oogenblik met hare fijne bleeks hand ovor het ernstige voorhoofd van den man Magdalene kromp inéén en hy liet, als overstelpt door zyne aandoeningen, zyn hoofd op den schouder van hot musje rusten. „Maar het leven des geestes is op te wok ken, Adelbert", zeide Leonore na eone pauze, gedurende welke de jonge vrouw in haro wanhoop hare oogen niet van lion had kunnen afwenden „en men zegt, dat de liefde zulk oene goede leermeesteresso is." Hy antwoordde slechte door oene afwe rende beweging van zyne hand en schudde ontkennend het hoofd. „Hoo stil is het hier, hoe liefiyk en kalm", zeide hy opnieuw na oene pauze; „hoe vreed zaam wordt het in myne borst inuwonaby- beidl Er is mets, dat zulk oen weldadigen invloed uitoefent op den vermoeiden of moe deioozon man, dan dio kalmo, vrouwelyko geest, die alles in hem begrypt, ook zondor dat hy het in woorden uit, die niets eischt en alles opoffert. En zie, Leonore, uit de woe lingen en gevaron en vermoeienissen van den oorlog ben ik niet zoo afgemat terug gekeerd, als ik my nu bevind na het uitput tende geluk van myn korten ocht." De bittore toon van deze laatste woorden wonddo hot hart van Magdalene in hare vurigste gewaarwordingen; zy drukte haar hart tegen hare borst en boog zich nog dieper voorover. Hoe gering de beweging ook was, die zy maakte, zy veroorzaakte toch eenig geritsel in de takken van den boom, zoodat het jonge meisje verschrikt opsprong. „Het is de wind", zeide Adelbert, om haar goruet te Btellen, „waarvoor schrikt gy „Indien uw vader het ware, Adelbert", zeido zy, angstig omziende. „En indien hy het ware, meent gy dan, dat hy onverzoeniyk zou zyn, omdat gy naast my zit. Aan uwe hand ben ik hem niet vreemd, op uw arm wie weet het zou myn kind hem wellicht aangenaam zyn." „Neen, neen, Adelbert, gy dwaalt", zeide zy, „ook myne hand voert u niet teiug „Het is mogeiyk", zeide by, als in zich- zolven, „maar zy had my kunnen woorhou- den. Waarom heeft zy het niet gedaan", zeide hy treurig en zich als het ware over zich- zeiven verwonderende, „hebt gy er nooit aan godacht, Leonore?" „O, Adelbert, waaraan denkt gy", riep het jonge meisje met eene sidderende atom, „waarom begeeft gy u met uwo gedachten op het gebied dor onmogelykhedon?" „Op het gebied van het verlorene", ver beterde hy hartetochtelyk, terwyi hy haar in zyne armen trok; „verloren ook voor u!" Een oogenblik bleef hot jonge mo.sje op deze plaats rusten oene eouwighoid, de eeuwigheid van het verliee van oene geliefde ziel was het voor Magdalene, wier sidderende banden de boomtakken gescheiden hielden. „Laat my, Adelbert", riep Leonore, zich vastberaden na dien vluchtigen roes oprich tende en zich met beide armen losmakende, „niet zoo, ik smeek het ul Ik schaam my niet, dat gy in myn hart gelezen hebt; het behoorde u toe, van het oogenblik, dat ik u leerde kennen, en waarom zoudt ge het niet verder leeren kennen? Maar de droom myner jeugd moet daar biy ven rusten als een heilig dom en hy mag niet ontwyd wordon door wenschen en gedachten, die verboden zyn; hy moet rein en hedig blyven als op don dag, waarop ik hem ten offer bracht, maar daarvoor toen ook het recht bob verkregen uwo trouwste vriendin te blyven." Hy liet haar langzaam los. „God behoede u en uw lief hart", zeide hy„ik ga on kom in langen tyd niet weder. Ik heb niets op te offeren en niets te ver wachten Tevergeefs had Magdalene tot nu toe be proefd zichzelve weder moester te worden het ontbrak haar aan gedachten, aan woor den, aan olk geluid zelfs, hetzy van wanhoop of smart, om do verdooving te verbreken, die zich van al haro zinnon had meestor gemaakt. „Adelbert", riep zy eindelyk met eene nauweiyks hoorbare stem, „Adelbert, ik ben hier." Hoe zacht hot geluld ook was, hoe ver anderd ook de stem, als een donderslag weer galmde zy ln Adelberts oor. Onboweegiyk, zooals oene poos te voren zyne vrouw, stond by daar en zelfs Leonore, ofschoon zich vol komen van hare onschuld bewust, viel als ver nietigd op de bank neder. Een zonderlinge glans overtoog hot bleeke, echoono gelaat van Magdalene, toen zy op ben neerzag: de uitdrukking harer oogen verried smart en wanhoop, maar tevens de volle kracht harer liefde. Ais een liefiyk, lang vergeten beeld uit een lang, zeer lang ver vlogen tyd stond zy tegenover Adelbert; al het geluk, waarvan hy gedroomd en dat hy niet verkregen had, blonk nog eens in deze donkere oogen. Een onbeschryflyke angst maakte zich van hem meesterberouw en twyfel vernietigden, met hot onboschryflyk gevoel, dat zich van hem meester maakte, de flauwe hoop, dat hy nu nog in staat zou zyn de zaligheid, die by op het punt stond te verliezen, te kunnen deelachtig worden. „Gy hebt golyk, Adolbert", zeide zy lang zaam, „gy hebt nieta meer te doen; gy hebt allea opgeofferd en alles verworven; alloB, alles, ofschoon gy het niet weet. Nu is do beurt aan my." Hare handen lieten de groene takken los, dio als eon sluier nedervieleu en haar weder aan het gezicht onttrokken. Was het een droom ge-.voost en waren de sprookjes zyner kindsheid weder waarheid geworden? „Magdalene", riep hy, buiten zichzelvon, „Magdalene, l.uf en hoor my aan!" Zy was reeds verdwenen, oer hy bekomen was van den schrik en het berouw, en nu hy haar wilde nasnellen, hield Leonore hem met geweld terug. „Om 's Hemelswil, Adelbert, geen opzien I" Bmeekte het jonge meisje, „kom tot uzelvenl Wat is er dan toch gebeurd? Niets 1 t Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1