N-. 10374. Donderdag 14 December. A°. 1393. (§eze (§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. PERSOVERZICHT. Burgerlijke Stand. Feuilleton. HET SLOT ELKRATH. DSCH DAdBLAB. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers n 0.05. PRIJS DER ADVERTENTTËN: Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere letters naar plaatsruimte. Toor hot incasseeren buiten de stad wordt f 0.05 berekend. Dezer dagen kon men in ons blad lezen, dat mevrouw Van Bylandt en haar zoon overgegaan zijn tot den Roomsch -Kat h o- lieken godsdienst. Het bericht, dat (zoo als meer en meer biykt, opzienbarende) feit vermeldende, was ontleend aan De Tijd. In dit overzicht zullen we hetgeen daaromtrent in laatstgenoemd blad voorkwam geheel over nemen; elkeen, die er belang in stelde of er nieuwsgierig naar was; in wiens geest het zal vallen of die het er niet mee eens zal zyn, kan hot nu lezen. Het luidt als volgt: Men schrjjft ons uit 's-Gravenhage: Een diepen indrwfc>maakt hier het bericht, dat mevrouw dq^üdbuairière gravin Van Bylandt Massow- en haar zoon graaf H. Van Bylandt te Rome tot het Katholicisme zijn overgegaan. Het feit, dat beiden zich tot dezen belangrijken stap voorbereidden, was in aanzienlijke kringen sinds eenige maanden bekend, doch nog altijd hoopte men van Protestantsche zy de, dat familie-invloeden het gevreesde besluit zouden tegenhouden. De Bylandts behooren zooals men weet tot de eerste aristocratische geslachten in Neder land en hebben in de laatste drie eeuwen eene reeks van diplomaten, gezanten en opper- offleieren aan onzen Staat geleverd. In Duitsch- land zijn zij met vorstelijke geslachten verwant. Geen wonder, dat de sensatie groot is en dat men van zekere zijde zich ongerust maakt, dat het voorbeeld, van zóó hooge zijde gegeven, navolging zal vinden. Voor die vrees bestaat, zoo ik wèl ben ingelicht, inderdaad grond. De liopelooze verdeeldheid der Protestantsche secten onderling heeft, naar ik vernoem, het tiers t de oogen der beide nieuwe bekeerlingen geopend. Namen u^ajjgrik miet jipemen, doch wel kan ik u verzekeren, dat nog andere personen, met do Bylandts tót onze hooge aristocratie behoorende, den blik met wee moedig verlangen naar Rome gericht houden. Moge de genade spoedig haar werk verrichten 1 De Nederlander, anti-revolutionnair orgaan, maakt naar aanleiding van dit bericht de vol gende opmerking: Is het een treurig feit, wanneer Protestanten Roomsch worden, yorwonderen moeten wij er ons niet over. Een zouteloos protestantisme moet op den duur zeker het onderspit delven, tegenover Rome, en het is gansch niet onwaarscbyniyk,- dat de Roomsche Kerk in deze tyden van ongeloof en lauwheid nog een groot getal oogenaasQde protestanten tot hare gemeen- chap ziet toetreden. Een protestantisme, dat het zwaard des Geestes niet meer hanteert, dat blind is voor eigen en anderer afwijking van de eenvoudig heid der El. Schrift,, vermag:tegèh*ïj£me niets. Immers zijn de dwalingen van een groot deel onzer hedendaagsche protestanten erger dan die der Roomsche Kerk. Een protestantisme, dat geen flauw begrip meer heeft van het wezen der Hervorming en den daaraan voorafgaanden ontzaglijken worstelstrijd, is rijp om Rome in de armen te vallen. De Haagsche Courant zegt er van: Van hier meldt men aan De Tijddat de overgang van gravin Van BylandtMassow en haren zoon tot het Katholicisme by som mige hoog-aristocratische families alhier na volging zal vinden. Als 't waar is, i6 't natuurlijk eene parti culiere zaak, die de bedoelde „koog-aristocrati sche families" zei ven maar moeten weten. Maar wij zouden toch aan TijdCentrum, enz. wel een raad willen geven, en wel om die feiten dan ook in het private leven te laten en er geene ruchtbaarheid aan te geven. Pronken met bekeeringen heeft nooit een gunstigen invloed op de verdraagzaamheid. Het vonnis, gewezen in de zaak van ds. T h ij m, wordt nog druk in de pers besproken daardoor kunnen we het niet laten bi) de vermelding van wat Dc Eervorming en De Standaard er reeds van zeiden. De Eervorming, die het eerst op het be denkelijke van dat vonnis wees, zegt thans, nu gebleken is, dat metterdaad volgens de wet „godsdienstleeraars" uit hun ambt kunDen worden ontzet, dat de zaak zelve daardoor intusschen niet minder belangrijk is gewordon. Voor ons was het verrassend te bemerken, zegt het blad, dat bij de behandeling van het vigeerend Wetboek van Strafrecht in de Staten Generaal geen woord is gerept over de vraag, in hoeverre ons strafrecht mot derge lijke bepaling misschien inbreuk zou maken op het beginsel van scheiding tusschen Kerk en Staat. De Kerkelijke Crt. is van oordeel, dat de rechtbank geheel overeenkomstig de wet han delde, toen zij ds. T. van „de uitoefening" van zijn beroep als „godsdienstleeraar" ont zotte wat iets anders is dan „afgezet als predikant." „W\J kunnen," zegt de K. Ort., „geene uit zondering van het algemeene recht vragen voor predikanten, geestelijken, godsdienst onderwijzers." En het blad laat hierop dan volgen „Geve God, dat het in Nederland biyve by deze eerste toepassing van art. 251 W. v. S. op godsdienstleeraars! Maar de Staat is in zyn volle recht, als hy aan hen, en aan allen, dio zich aan jeugdige personen en dezulken, die geheel van hen afhankelijk zyn, vergrij pen niet hun radicaal ontneemt; want dit kan alleen de Kerk of de stichting doen, die het aangaat, maar dé uitoefening van het zoo schromelijk misbruikte beroep ontzegt." Arnhemsche Courant en Handelsblad vinden het ontzetten uit het predikambt door den burgerlijken rechter wel niet in den haak, maar toch niet zoo org. Hot is eene quaestie van vorm. Geene enkele gemeente zou toch zoo'n man tot predikant begeeren. In het ambt blijven kon hij toch niet. Over dit alles loopt, volgens De Standaard, de quaestie niet; ook het door den Minister aangevoerde, dat vennootschap commissarissen, schippers e. d. door den rechter kunnen ontzet worden, biedt evenmin oene analogie. Hier toch geldt het betrekkingen, waaraan de Overheid door de wet zekere macht verleent eene macht, die bij de schippers zelfs tot be schikking over leven en dood kan gaan. De Kerk daarentegen staat geheel vrij in den lande, en verleent of ontneemt hare ambten uit eigen hoofde. Zo is souverein in eigen kring. En elke inmenging van de Overheid, om eoD kerkelijk ambtenaar uit zijn ambt te ontzetten, is eene inbreuk op de vrijheid der kerken. Eene inbreuk, waartegen d&arom zoo beslist moet gewaakt, omdat de Overheid nog nooit een vinger tusschen de kerkdeur stak, of altoos volgde na den vinger de hand, en op de hand de sterke arm. Natuurlijk moet deze delinquent afgezet; maar het is de eere der Kerk hoonen, als de rechter ook maar onderstelt, „dat de kerk zulk een man in het ambt zou houden". Stond de Overheid tegenover zulk een ge val, en werd er eene Kerk gevonden, dio zulk een man nog in dienst hield, en hem nog maals het onderwas van kinderen toever trouwde, dan ja, maar ook din alleen zou de Overheid bedacht moeten zijn op maat regelen, om de uitoefening van dit deel van zulk een ambt te beletten. Dit is echter heel iets anders, dan iemand ontzetten uit zijn ambt. Had het toch in de bedoeling van den Wetgever gelegen, ook dit recht ten opzichte van een dienaar van (jen godsdienst aan don rechter toe te kennén, dan had men do rechtsgevolgen van zoodanig vonnis tevens moeten regelen. Zonder meer toch zou do Kerk wie zulks aanging, zulk een ontzet persoon aanstonds weer kunnen aanstellen, en daarmee de kracht van het vonnis vernietigen. De Friesche Courant maakt, met het oog op de pogingen, die van de socialistische zijde worden gedaan, om de werkloozen bijeen te trommelen in een of ander lokaal en ze te doen stemmen voor eeno motie, die de strekking heeft om de gemeentebesturen uit te noodigen werk te verschaffen en hen verant woordelijk te stellen voor de gevolgen, indien aan dien elsch niet wordt voldaan, de op merking, dat de winter oen bondgenoot is van de socialistische doiders; want de-ariqoede is dan meer algemeen én het zaad van onte vredenheid, haat en wrok, dat steeds met milde hand wordt uitgestrooid, schiet dan te eerder wortel in de harten der minder bedeelden. Men predikt recht op arbeid en recht op brood en men vordert, dat de overheid daarin ten allen tyde zal voorzien. Aan dien eisch is intusschen omnogeiyk te voldoen. Productieve arbeid kan niet altyd en op commando worden verschaft, zóó, dat niemand gedurende eenigen tyd werkloos behoeft te zyn, en het is al even onmogelijk, aan elk gezin een loon te verzekeren even redig aan de behoefte. Al ware het mogelijk eenige jaren door landontginnlng of op andere wijze volop werk te verschaffen, dan zouden er later toch weder ty'den van werkloosheid en armoede aanbreken, indien het „self-respect" en het besef van eigen verantwoordelijkheid by de lagere volksklassen op hetzelfde peil bleef als waarop het nu staat. Als door wettelijke maatregelen, byv. door het afschaffen van accijnzen en het niet doen betalen in directe belastingen of door andere omstandigheden het leven voor den arbeider goedkooper wordt gemaakt of zyne verdien sten een tijdlang ruimer vloeien, dan zal dit den arbeidersstand op den duur niet baten, indien men voortgaat in het huweiyk te treden zoodra men maar kan uitrekenen, dat men de allereerste maanden geen broodsgebrek zal behoeven te lyden. Ongetwyfeld ware het meer in 't belang van de arbeiders, indien hen eens ernstig werd gewezen op deze zijde van het sociaal vraagstuk. Maar daar zwygt men over, en toch mag er veel van verwacht worden tot oplossing van de sociale quaestie. Men diende in te zien, dat het onmogelijk is aan de eischen, die de socialistische leiders ter zake der werkloosheid stellen, te voldoen. Slechts op zeer bescheiden schaal zal daaraan kunnen worden te gemoet gekomen. Werd dit door hen op den voorgrond gesteld; werd den werklieden daarop steeds gewezen; werd hun voorgehouden, dat overleg en spaarzaam heid in hun toestand even noodzakelijk is als in iederen anderen en het onverantwoordeiyk is te huwen met het vooruitzicht om vrouw en kroost aan armoede prys te geven, dan zou men een weg volgen, die op den duur leiden kon tot een beteren toestand der arbeiders. Van weerszijden moet er samenwerking zyn. Er kan door landontginning nog .oneindig veel productieve arbeid worden verstrekt', en de gelegenheid moet gegeven worden, dat grond aan flinke arbeiders in erfpacht op zeer biliyke voorwaarden kan worden afgestaan, opdat zich langzamerhand uit. de veldarbeiders een kleine boerenstand ontwikkeldmaar dan moet de arbeider van zyn kant niet alleen een stoffeiyken, maar ook een zedeiykeri strijd vo.eren, die leiden kan tot eene duurzame verbetering van zyn toestand. Met, zooals men nu weder in verscheidene gemeenten bezig is, de werkloozen by een te brengen en hun den'eisch aan de gemeente besturen te doen stellen om voor werk te zorgen, vraagt men iets, waaraan onmogeiyk kan worden voldaan. Hiorvan mooten 'de - werkloozen en althans de Joidera zeiven over tuigd zjjn. Het groote doel van al die betoo gingen zal dan ook wol dit zynpropaganda maken voor hot socialismo. Eene eigen woning. - Jhr. mr. Enge len wierp onlangs in Eet Sociaal Weekblad (van mr. Treub) bezwaren op tegen het streven om arbeiders tot eigenaren te maken van do door hen betrokken woning De ervaring heeft helaas geleerd, zoo deelde h(j mee, dat na overiyden de boel verkocht wordt, zoodat allicht een huisjesmelker en de vroegere ver houding terugkeert. De Tijd adviseert om deze vrees, al erkent het blad dat ze niet zonder reden is, niet al te zeer te laten gelden. Daarvoor is de zaak al te goed. Eigon woning werkt het socialisme tegen, is een tegenwicht tegen den trek naar de steden, geeft aan den bedreigden midden stand nieuwen aanwas. Zeker, men kan geone maatregelen treffen om te zorgen, dat een huis, eenmaal in handen van werklieden, daarin voorgoed blyve. Toch kan dit gevaar vermin derd worden. Op hot eerste sociale congres van Luik werd o. a. dit besluit genomen„Middelen zoeken om de woning van den werkman voor zyn gezin te bewaren, byv. door den huls- vader het recht toe te kennen om met volle vryheid het erfdeel van ieder z(jner kinderen, wat den aard der goederen betreft, te bepalen." In dien geest zou er meer te overwegen zijn, meent De Tyd. Het loont de moeite dergelijke maatregelen uit te denken. En nu ten slotte iets heel eenvoudigs en toch zeer der vermelding waard, o.i. althans! In eene advertentie werd onlange gevraagd „een vlug, eerlijk meisje, voor alle werkzaam heden, van '8 morgens „7 tot 's avonds 8 uren", tegen een loon van 60 ets. per week, met kost." C. schrijft naar aanleiding daarvan aan do Haagsche Courant „Yoor 60 ots. per week verlangt men iemand 13 uren daags, of, aangenomen dat de Zondag een vrije dag zal zyn, wat nog niet eens waarschfjniyk is, een heel dubbeltje per dag voor het doen van alle werkzaam heden. En dat moet nog wel een vlug en eeriyk meisje zyn. Vlug, misschien omdat zij den arbeid, dien men haar opladen zal, anders niet af kan. Eeriyk, omdat ze andeis in zulk een dienst zeer zeker oneerlyk zal worden. „Of heeft dat meisje niets noodig voor k'leeding, voor zieken- en begrafenisfonds en voor logies van 's avonds 8 tot 'a morgens 7 uren? „Wat kweekt men op doze wyze?" HAARLEMMERMEER. Goboron: Wonterina, D. van H. Soot 6q O. Van Hagen. Pi-Uc, Z. vao H. Zalrer oa H. r. d. Mark. Dirk, Z. van D. Van Bekkum oa G. Dekker. Maria Catharina, D. van L. Rogna en A. M. L. Daalm&o. Altda Joeina, D. ran H. De Koning en O. J. Kos Cornell* Actbonia, D. van D. Noorderworf on O. Mefler. Iaaao, Z. van B. 0. Sliggera i n C. Gruaon. Christina Maria, D. van H. Coooen en J. M. Lommorse. Dirk Hondnk, Z. van W. M. Heuvel en M- Groenen* dijk. Aart Cornelia, Z. van O. W. 8mit en T. A. De Jong. Maria, D. van P. P. A. Clemens en W. J. J. v. d. Laan. Arje, Z. van A. Van Zanten en 8. Bieaheuvol. Neoltje WiUemioa, D. van R. Meee- fcora en S Do Boor. - Adam Christlaah, Z. van A. Benning on J. 81iggera. Ondertrouwd: A. Do Boer on B. Groot. P. Knik wedr en P. v. d. Linden wed. C. Sohriek on M. B. Legel. Gehnwd: J. A. MllloDaar wedr. met J. Kievit wed. F. Schalk met J. Baartman. J. Jansen met A. Tatos. W. J. Hobo met T. Bart. T. v d. Logt met E. v. d. Berg. Overledon: Annigje Vorhulp 38 J., gehuwd met O. Struik. Antoon 16 m., Z. van J. v. d. Spruit eD L. Van Vliet. NOORD WIJK. Overleden: M. H&rteveld 49 J., echtg. van P. Koeman. L. J. Janeon 17 m. Levenlooo aangogeven kind van J. Vink en J. Hazouoot. DOOR GOLO RAIMÜND. 11) „Ziet gy my voor zóó gewetenloos aan, Eggenthal, dat zulk een gewichtig punt tus schen my en myn zoon onbesproken is gebleven vroeg graaf Stephan op een toon, die niet vry was van eenige scherpte. „Ik ken hem integendeel hot eerst, zelfs, zoo gy wilt, alleen het recht toe, daarover te beslissen. Maar onze wenschen daaromtrent kwamen overeen en dus wa3 die zaak zeer gemakkeiyk te regelen." „Maar wat kan u in 's Hemels naam tot zulk een maatregel bewogen hebben? r.ep de baron, nog altyd niet van zyne verbazing bekomen, uit. „Dat ligt, dunkt my, toch voor de hand", antwoordde graaf Stephan; „gy weet dat Adelbert de laatste is; leenneven hebben wy, gelukkiger- of ongelukkigerwyze, niet. Toen de jongen te velde trok, lag het denkbeeld voor de hand, dat hij niet terug zou kunnen komen, vooral voor my, die aan den wreeden dood reeds zooveel schatting heb betaald en die aan geene byzondere verschooning gewoon ben. In dit geval zou Elkrath aan de kroon vervallen zijn, en ik zou my daarby' met gerustheid hebben kunnen nederleggen, indien men in deze onrustige tyden maar had kunnen weten aan welke kroon. Wie eohter kon my voor den afloop instaan? Wat waarborgde my, als myn zoon wellicht in vreemden grond rustte, dat myn geboortegrond, de zetel myner voorvaderen, niet als domeingrond in handen kwam van den een of anderen Franschen maarschalk? Die gedachte alleen ware vol doende geweest om my waanzinnig te maken. Ik was het niet alleen aan mijzelven, ik was het ook aan Adelbert, ik was het aan allen, die hier reeds lang in vrede rusten, verplicht, dit te voorkomen. Ik wendde my dus tot den Koning en vond by hem, die het volstrekt onbaatzuchtige van myn wensch begreep, be reidwillig gehoor. Na verloop van eenige weken was alles geregeld en zoo is het gebleven. Wenscht Adelbert later, als de Hemel hem met zoons zegent, hierin verandering te bren gen, dan zal ook dit, naar ik hoop, wel te vinden zyn". „En daarvan heeft men nooit iets gehoord zeide de baron, nog altyd met verbazing. „Waarom zouden wy het in dien tyd aan de groote klok gehangen hebben?" zeide Adel bert. „Zelfs in geval ik gesneuveld ware, zou niemand er belang by gehad hebben dan Leonore, en die was destyds een kind, nog veel te jong, om aan de daarmede gepaard gaande lotsverwissellng veel waarde te hechten". „Nu, het is beter zoo", antwoordde de majoor, terwyi hy zyn glas opnam. „Op een lang, vrooiyk leven 1 Leonore zou toch wol eene party vinden". „Daarom zyn de vrouwen van ons huis tot nu toe, Gode zy dank, nog nooit verlegen geweest", antwoordde do graaf op een drogen toon. „Zy voeren, zoo zy Elkrath al niet in eigendom bezitten, toch den naam daarvan en daarin juist ligt het zwaartepunt". De baron dacht aan de moeder van het jonge meisje en hoe die naam haar toch niet voor ontbering en zorg behoed had en zocht juist naar een geschikt antwoord, toen oen binnentredende bediende, die hem een bericht scheen in te fluisteren, aan zyne gedachten eene andere wending gaf. Die mededeeling scheen hem hoogst onaangenaam aan te doeü, want hy gloeide van toorn, toen hy met de gebalde hand op tafel sloeg en met eene luide stem uitriep: „Die schurk, die spitsboef, neen, geen pardon, hy n oet onder behoorlyk geleide naar Neuss vervoerd worden. Hoe durft Wor- litz nog voor hem in de bres springen? Dio kerel zal zyne straf niet ontloopen". „Nu, nu, wat is er gebeurd?" vroeg graaf Stephan, getroffen door dezen plotsellngen toornigen uitval. „Woudstroopery l" riep de baron, nog steeds op een verbitterden toon, „en myn eigen houtvester durft een goed woord doen voor den schurk. Is dat ooit gehoord? Is dat tucht?" De graaf schudde het hoofd, Adelbert lachte. „Moet de houtvester binnenkomen of moet hy wachten?" vroeg de bediende. „Laat ons dit exemplaar eens zien", zeide Adelbert; „die man schynt veel weg te heb ben van den bok, die tuinman wilde worden." Op een wenk van den baron vertrok de bediende en liet spoedig daarop den hout- j ve8ter binnen, eene krachtige gestalte, met 1 een door de zon verbrand, welwillend gelaat, waarop evenwel standvastigheid te lezen stond. „Nu, Worlitz, wat is het, wat moot dat beduiden?" beet de baron hom toe; „hoe kunt gy u als houtvester verstouten een goed woord te doen voor dien schurk? De houtvester voor den wilddief is dat niet alle gezond verstand met voeten getreden? Ik zou wel eens willen weten, welke begrip pen gy eigeniyk van uw plicht hebt?" „Dat heb ik uwe genade toch wel be wezen, meen ik, door Munter zelf gevangen te nemen en hier af te leveren", antwoordde de houtvester bedaard, zonder in het minst te verraden, dat de ruwe toespraak van den baron hem beleedigde. „Nadat ik echter als houtvester myn plicht gedaan heb, komt by my de mensch aan de beurt, en ik dacht dat het noch tegen myn plicht, noch tegen den eerbied, dien ik u verschuldigd ben, streed, een goed woord te doen voor een mede- men8cb, die onder myne eigen oogen, ondanks zyne armoede en de ellende, waaraan hy is blootgesteld, zoo dikwyis aan alle verzoe kingen het hoofd heeft geboden en slechts voor den nood bezweken is, toen de haas zich nog daarenboven geen twintig schreden van zyn huis, in Munters eigen korenveld, te goed had gedaan." „Ik schenk u die lange verdediging", riep de baron vol ergernis; „gy hadt liever den kerel het vuur wat nader aan do schenen moeten leggen." „Dat heb ik ook gedaan, baron; ik heb hem voorgehouden hoe dom en verkeerd het was, zoo te wanhopen aan zyne naasten en zich in zulk een gevaar te storten. Myne vrouw en ik hebben hem geholpen, waar wy konden, on nu heeft de onnoozele hals gemeend, dat hy ons te lastig werd. Goede Hemel, men had zich immers gaarne zelf beholpen, om deze geschiedenis te voorkomen, want gy weet toch ook, baron, hoe braaf die familie overigens is. „Worlitz", schreeuwde de baron, „hoe durft gy u vermeten, zóó tot my te spre ken, daar gy toch weet dat ik hem wegge- jaagd heb?" De houtvester haalde de schouders op. „Over uw doen of laten, baron, heb ik geen oordeel te vellen. Elk voor zich en God voor ons allen. Maar waar is waar, braaf zyn de Munters toch; er Ir niemand in het dorp, die iets kwaads van hen kan zeggen. Heden is het de eerste slimme dag. Maar ziet gy, baron, gy weet niet, hoe de vork in den steel zit en hoe bitter de nood kan zyn. De vrouw van Munter is zeer ziek geweest en nog zóó zwak, dat zy het besterven zal als zy hoort, wat er gebeurd is." „Moet ik by geval bezorgder zyn om vrouw Munter voor onheil te behoeden dan haar eigen man?" zeide de baron schamper. „Gy kunt gaan; het biyft zooals ik gezegd heb, die kerel moet naar Neuss." Een duistere trek vloog over het goed aardige gezloht van den houtvester. {Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1