N-. 10374.
Donderdag 14 December.
A°. 1393.
(§eze (§ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
PERSOVERZICHT.
Burgerlijke Stand.
Feuilleton.
HET SLOT ELKRATH.
DSCH
DAdBLAB.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden. f 1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers n 0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTËN:
Van 1 6 regels f 1.05. Iedere regel meer f 0.17J. Grootere
letters naar plaatsruimte. Toor hot incasseeren buiten de stad
wordt f 0.05 berekend.
Dezer dagen kon men in ons blad lezen,
dat mevrouw Van Bylandt en haar zoon
overgegaan zijn tot den Roomsch -Kat h o-
lieken godsdienst. Het bericht, dat (zoo
als meer en meer biykt, opzienbarende) feit
vermeldende, was ontleend aan De Tijd. In
dit overzicht zullen we hetgeen daaromtrent
in laatstgenoemd blad voorkwam geheel over
nemen; elkeen, die er belang in stelde of er
nieuwsgierig naar was; in wiens geest het
zal vallen of die het er niet mee eens zal
zyn, kan hot nu lezen. Het luidt als volgt:
Men schrjjft ons uit 's-Gravenhage:
Een diepen indrwfc>maakt hier het bericht,
dat mevrouw dq^üdbuairière gravin Van
Bylandt Massow- en haar zoon graaf H.
Van Bylandt te Rome tot het Katholicisme
zijn overgegaan. Het feit, dat beiden zich tot
dezen belangrijken stap voorbereidden, was
in aanzienlijke kringen sinds eenige maanden
bekend, doch nog altijd hoopte men van
Protestantsche zy de, dat familie-invloeden het
gevreesde besluit zouden tegenhouden. De
Bylandts behooren zooals men weet tot
de eerste aristocratische geslachten in Neder
land en hebben in de laatste drie eeuwen
eene reeks van diplomaten, gezanten en opper-
offleieren aan onzen Staat geleverd. In Duitsch-
land zijn zij met vorstelijke geslachten verwant.
Geen wonder, dat de sensatie groot is en dat
men van zekere zijde zich ongerust maakt, dat
het voorbeeld, van zóó hooge zijde gegeven,
navolging zal vinden. Voor die vrees bestaat,
zoo ik wèl ben ingelicht, inderdaad grond. De
liopelooze verdeeldheid der Protestantsche
secten onderling heeft, naar ik vernoem, het
tiers t de oogen der beide nieuwe bekeerlingen
geopend. Namen u^ajjgrik miet jipemen, doch
wel kan ik u verzekeren, dat nog andere
personen, met do Bylandts tót onze hooge
aristocratie behoorende, den blik met wee
moedig verlangen naar Rome gericht houden.
Moge de genade spoedig haar werk verrichten 1
De Nederlander, anti-revolutionnair orgaan,
maakt naar aanleiding van dit bericht de vol
gende opmerking:
Is het een treurig feit, wanneer Protestanten
Roomsch worden, yorwonderen moeten wij er
ons niet over.
Een zouteloos protestantisme moet op den
duur zeker het onderspit delven, tegenover
Rome, en het is gansch niet onwaarscbyniyk,-
dat de Roomsche Kerk in deze tyden van
ongeloof en lauwheid nog een groot getal
oogenaasQde protestanten tot hare gemeen-
chap ziet toetreden.
Een protestantisme, dat het zwaard des
Geestes niet meer hanteert, dat blind is voor
eigen en anderer afwijking van de eenvoudig
heid der El. Schrift,, vermag:tegèh*ïj£me niets.
Immers zijn de dwalingen van een groot deel
onzer hedendaagsche protestanten erger dan
die der Roomsche Kerk.
Een protestantisme, dat geen flauw begrip
meer heeft van het wezen der Hervorming
en den daaraan voorafgaanden ontzaglijken
worstelstrijd, is rijp om Rome in de armen
te vallen.
De Haagsche Courant zegt er van:
Van hier meldt men aan De Tijddat de
overgang van gravin Van BylandtMassow
en haren zoon tot het Katholicisme by som
mige hoog-aristocratische families alhier na
volging zal vinden.
Als 't waar is, i6 't natuurlijk eene parti
culiere zaak, die de bedoelde „koog-aristocrati
sche families" zei ven maar moeten weten.
Maar wij zouden toch aan TijdCentrum,
enz. wel een raad willen geven, en wel om
die feiten dan ook in het private leven te
laten en er geene ruchtbaarheid aan te geven.
Pronken met bekeeringen heeft nooit een
gunstigen invloed op de verdraagzaamheid.
Het vonnis, gewezen in de zaak van ds.
T h ij m, wordt nog druk in de pers besproken
daardoor kunnen we het niet laten bi) de
vermelding van wat Dc Eervorming en De
Standaard er reeds van zeiden.
De Eervorming, die het eerst op het be
denkelijke van dat vonnis wees, zegt thans,
nu gebleken is, dat metterdaad volgens de
wet „godsdienstleeraars" uit hun ambt kunDen
worden ontzet, dat de zaak zelve daardoor
intusschen niet minder belangrijk is gewordon.
Voor ons was het verrassend te bemerken,
zegt het blad, dat bij de behandeling van het
vigeerend Wetboek van Strafrecht in de
Staten Generaal geen woord is gerept over de
vraag, in hoeverre ons strafrecht mot derge
lijke bepaling misschien inbreuk zou maken
op het beginsel van scheiding tusschen Kerk
en Staat.
De Kerkelijke Crt. is van oordeel, dat de
rechtbank geheel overeenkomstig de wet han
delde, toen zij ds. T. van „de uitoefening"
van zijn beroep als „godsdienstleeraar" ont
zotte wat iets anders is dan „afgezet als
predikant."
„W\J kunnen," zegt de K. Ort., „geene uit
zondering van het algemeene recht vragen
voor predikanten, geestelijken, godsdienst
onderwijzers." En het blad laat hierop dan
volgen
„Geve God, dat het in Nederland biyve by
deze eerste toepassing van art. 251 W. v. S.
op godsdienstleeraars! Maar de Staat is in
zyn volle recht, als hy aan hen, en aan allen,
dio zich aan jeugdige personen en dezulken,
die geheel van hen afhankelijk zyn, vergrij
pen niet hun radicaal ontneemt; want dit
kan alleen de Kerk of de stichting doen, die
het aangaat, maar dé uitoefening van het
zoo schromelijk misbruikte beroep ontzegt."
Arnhemsche Courant en Handelsblad vinden
het ontzetten uit het predikambt door den
burgerlijken rechter wel niet in den haak,
maar toch niet zoo org. Hot is eene quaestie
van vorm. Geene enkele gemeente zou toch
zoo'n man tot predikant begeeren. In het ambt
blijven kon hij toch niet.
Over dit alles loopt, volgens De Standaard,
de quaestie niet; ook het door den Minister
aangevoerde, dat vennootschap commissarissen,
schippers e. d. door den rechter kunnen ontzet
worden, biedt evenmin oene analogie. Hier
toch geldt het betrekkingen, waaraan de
Overheid door de wet zekere macht verleent
eene macht, die bij de schippers zelfs tot be
schikking over leven en dood kan gaan.
De Kerk daarentegen staat geheel vrij in
den lande, en verleent of ontneemt hare ambten
uit eigen hoofde. Zo is souverein in eigen
kring. En elke inmenging van de Overheid,
om eoD kerkelijk ambtenaar uit zijn ambt te
ontzetten, is eene inbreuk op de vrijheid der
kerken.
Eene inbreuk, waartegen d&arom zoo beslist
moet gewaakt, omdat de Overheid nog nooit
een vinger tusschen de kerkdeur stak, of altoos
volgde na den vinger de hand, en op de hand
de sterke arm.
Natuurlijk moet deze delinquent afgezet;
maar het is de eere der Kerk hoonen, als de
rechter ook maar onderstelt, „dat de kerk zulk
een man in het ambt zou houden".
Stond de Overheid tegenover zulk een ge
val, en werd er eene Kerk gevonden, dio zulk
een man nog in dienst hield, en hem nog
maals het onderwas van kinderen toever
trouwde, dan ja, maar ook din alleen zou
de Overheid bedacht moeten zijn op maat
regelen, om de uitoefening van dit deel
van zulk een ambt te beletten.
Dit is echter heel iets anders, dan iemand
ontzetten uit zijn ambt.
Had het toch in de bedoeling van den
Wetgever gelegen, ook dit recht ten opzichte
van een dienaar van (jen godsdienst aan don
rechter toe te kennén, dan had men do
rechtsgevolgen van zoodanig vonnis tevens
moeten regelen.
Zonder meer toch zou do Kerk wie zulks
aanging, zulk een ontzet persoon aanstonds
weer kunnen aanstellen, en daarmee de kracht
van het vonnis vernietigen.
De Friesche Courant maakt, met het oog
op de pogingen, die van de socialistische zijde
worden gedaan, om de werkloozen bijeen
te trommelen in een of ander lokaal en ze te
doen stemmen voor eeno motie, die de strekking
heeft om de gemeentebesturen uit te noodigen
werk te verschaffen en hen verant
woordelijk te stellen voor de gevolgen, indien
aan dien elsch niet wordt voldaan, de op
merking, dat de winter oen bondgenoot is
van de socialistische doiders; want de-ariqoede
is dan meer algemeen én het zaad van onte
vredenheid, haat en wrok, dat steeds met
milde hand wordt uitgestrooid, schiet dan
te eerder wortel in de harten der minder
bedeelden.
Men predikt recht op arbeid en recht op
brood en men vordert, dat de overheid daarin
ten allen tyde zal voorzien.
Aan dien eisch is intusschen omnogeiyk te
voldoen. Productieve arbeid kan niet altyd en
op commando worden verschaft, zóó, dat
niemand gedurende eenigen tyd werkloos
behoeft te zyn, en het is al even onmogelijk,
aan elk gezin een loon te verzekeren even
redig aan de behoefte. Al ware het mogelijk
eenige jaren door landontginnlng of op andere
wijze volop werk te verschaffen, dan zouden
er later toch weder ty'den van werkloosheid
en armoede aanbreken, indien het „self-respect"
en het besef van eigen verantwoordelijkheid
by de lagere volksklassen op hetzelfde peil
bleef als waarop het nu staat.
Als door wettelijke maatregelen, byv. door
het afschaffen van accijnzen en het niet doen
betalen in directe belastingen of door andere
omstandigheden het leven voor den arbeider
goedkooper wordt gemaakt of zyne verdien
sten een tijdlang ruimer vloeien, dan zal dit
den arbeidersstand op den duur niet baten,
indien men voortgaat in het huweiyk te treden
zoodra men maar kan uitrekenen, dat men
de allereerste maanden geen broodsgebrek
zal behoeven te lyden. Ongetwyfeld ware het
meer in 't belang van de arbeiders, indien
hen eens ernstig werd gewezen op deze
zijde van het sociaal vraagstuk. Maar daar
zwygt men over, en toch mag er veel van
verwacht worden tot oplossing van de sociale
quaestie.
Men diende in te zien, dat het onmogelijk
is aan de eischen, die de socialistische leiders
ter zake der werkloosheid stellen, te voldoen.
Slechts op zeer bescheiden schaal zal daaraan
kunnen worden te gemoet gekomen. Werd dit
door hen op den voorgrond gesteld; werd
den werklieden daarop steeds gewezen; werd
hun voorgehouden, dat overleg en spaarzaam
heid in hun toestand even noodzakelijk is als
in iederen anderen en het onverantwoordeiyk is
te huwen met het vooruitzicht om vrouw en
kroost aan armoede prys te geven, dan zou
men een weg volgen, die op den duur leiden
kon tot een beteren toestand der arbeiders.
Van weerszijden moet er samenwerking zyn.
Er kan door landontginning nog .oneindig
veel productieve arbeid worden verstrekt', en
de gelegenheid moet gegeven worden, dat
grond aan flinke arbeiders in erfpacht op zeer
biliyke voorwaarden kan worden afgestaan,
opdat zich langzamerhand uit. de veldarbeiders
een kleine boerenstand ontwikkeldmaar dan
moet de arbeider van zyn kant niet alleen
een stoffeiyken, maar ook een zedeiykeri strijd
vo.eren, die leiden kan tot eene duurzame
verbetering van zyn toestand.
Met, zooals men nu weder in verscheidene
gemeenten bezig is, de werkloozen by een te
brengen en hun den'eisch aan de gemeente
besturen te doen stellen om voor werk te
zorgen, vraagt men iets, waaraan onmogeiyk
kan worden voldaan. Hiorvan mooten 'de
- werkloozen en althans de Joidera zeiven over
tuigd zjjn. Het groote doel van al die betoo
gingen zal dan ook wol dit zynpropaganda
maken voor hot socialismo.
Eene eigen woning. - Jhr. mr. Enge
len wierp onlangs in Eet Sociaal Weekblad
(van mr. Treub) bezwaren op tegen het streven
om arbeiders tot eigenaren te maken van do
door hen betrokken woning De ervaring heeft
helaas geleerd, zoo deelde h(j mee, dat na
overiyden de boel verkocht wordt, zoodat
allicht een huisjesmelker en de vroegere ver
houding terugkeert.
De Tijd adviseert om deze vrees, al erkent
het blad dat ze niet zonder reden is, niet al
te zeer te laten gelden. Daarvoor is de zaak
al te goed. Eigon woning werkt het socialisme
tegen, is een tegenwicht tegen den trek naar
de steden, geeft aan den bedreigden midden
stand nieuwen aanwas. Zeker, men kan geone
maatregelen treffen om te zorgen, dat een huis,
eenmaal in handen van werklieden, daarin
voorgoed blyve. Toch kan dit gevaar vermin
derd worden. Op hot eerste sociale congres van
Luik werd o. a. dit besluit genomen„Middelen
zoeken om de woning van den werkman voor
zyn gezin te bewaren, byv. door den huls-
vader het recht toe te kennen om met volle
vryheid het erfdeel van ieder z(jner kinderen,
wat den aard der goederen betreft, te bepalen."
In dien geest zou er meer te overwegen
zijn, meent De Tyd. Het loont de moeite
dergelijke maatregelen uit te denken.
En nu ten slotte iets heel eenvoudigs en
toch zeer der vermelding waard, o.i. althans!
In eene advertentie werd onlange gevraagd
„een vlug, eerlijk meisje, voor alle werkzaam
heden, van '8 morgens „7 tot 's avonds 8 uren",
tegen een loon van 60 ets. per week, met kost."
C. schrijft naar aanleiding daarvan aan do
Haagsche Courant
„Yoor 60 ots. per week verlangt men
iemand 13 uren daags, of, aangenomen dat
de Zondag een vrije dag zal zyn, wat nog
niet eens waarschfjniyk is, een heel dubbeltje
per dag voor het doen van alle werkzaam
heden. En dat moet nog wel een vlug en eeriyk
meisje zyn. Vlug, misschien omdat zij den
arbeid, dien men haar opladen zal, anders niet
af kan. Eeriyk, omdat ze andeis in zulk een
dienst zeer zeker oneerlyk zal worden.
„Of heeft dat meisje niets noodig voor
k'leeding, voor zieken- en begrafenisfonds en
voor logies van 's avonds 8 tot 'a morgens
7 uren?
„Wat kweekt men op doze wyze?"
HAARLEMMERMEER. Goboron: Wonterina, D.
van H. Soot 6q O. Van Hagen. Pi-Uc, Z. vao H.
Zalrer oa H. r. d. Mark. Dirk, Z. van D. Van
Bekkum oa G. Dekker. Maria Catharina, D. van
L. Rogna en A. M. L. Daalm&o. Altda Joeina,
D. ran H. De Koning en O. J. Kos Cornell*
Actbonia, D. van D. Noorderworf on O. Mefler.
Iaaao, Z. van B. 0. Sliggera i n C. Gruaon. Christina
Maria, D. van H. Coooen en J. M. Lommorse.
Dirk Hondnk, Z. van W. M. Heuvel en M- Groenen*
dijk. Aart Cornelia, Z. van O. W. 8mit en T. A.
De Jong. Maria, D. van P. P. A. Clemens en W.
J. J. v. d. Laan. Arje, Z. van A. Van Zanten en
8. Bieaheuvol. Neoltje WiUemioa, D. van R. Meee-
fcora en S Do Boor. - Adam Christlaah, Z. van A.
Benning on J. 81iggera.
Ondertrouwd: A. Do Boer on B. Groot.
P. Knik wedr en P. v. d. Linden wed. C. Sohriek
on M. B. Legel.
Gehnwd: J. A. MllloDaar wedr. met J. Kievit
wed. F. Schalk met J. Baartman. J. Jansen
met A. Tatos. W. J. Hobo met T. Bart. T.
v d. Logt met E. v. d. Berg.
Overledon: Annigje Vorhulp 38 J., gehuwd met
O. Struik. Antoon 16 m., Z. van J. v. d. Spruit
eD L. Van Vliet.
NOORD WIJK. Overleden: M. H&rteveld 49 J.,
echtg. van P. Koeman. L. J. Janeon 17 m.
Levenlooo aangogeven kind van J. Vink en J. Hazouoot.
DOOR
GOLO RAIMÜND.
11)
„Ziet gy my voor zóó gewetenloos aan,
Eggenthal, dat zulk een gewichtig punt tus
schen my en myn zoon onbesproken is
gebleven vroeg graaf Stephan op een
toon, die niet vry was van eenige scherpte.
„Ik ken hem integendeel hot eerst, zelfs,
zoo gy wilt, alleen het recht toe, daarover
te beslissen. Maar onze wenschen daaromtrent
kwamen overeen en dus wa3 die zaak zeer
gemakkeiyk te regelen."
„Maar wat kan u in 's Hemels naam tot
zulk een maatregel bewogen hebben? r.ep
de baron, nog altyd niet van zyne verbazing
bekomen, uit.
„Dat ligt, dunkt my, toch voor de hand",
antwoordde graaf Stephan; „gy weet dat
Adelbert de laatste is; leenneven hebben wy,
gelukkiger- of ongelukkigerwyze, niet. Toen
de jongen te velde trok, lag het denkbeeld
voor de hand, dat hij niet terug zou kunnen
komen, vooral voor my, die aan den wreeden
dood reeds zooveel schatting heb betaald en
die aan geene byzondere verschooning gewoon
ben. In dit geval zou Elkrath aan de kroon
vervallen zijn, en ik zou my daarby' met
gerustheid hebben kunnen nederleggen, indien
men in deze onrustige tyden maar had kunnen
weten aan welke kroon. Wie eohter kon my
voor den afloop instaan? Wat waarborgde
my, als myn zoon wellicht in vreemden grond
rustte, dat myn geboortegrond, de zetel myner
voorvaderen, niet als domeingrond in handen
kwam van den een of anderen Franschen
maarschalk? Die gedachte alleen ware vol
doende geweest om my waanzinnig te maken.
Ik was het niet alleen aan mijzelven, ik was
het ook aan Adelbert, ik was het aan allen,
die hier reeds lang in vrede rusten, verplicht,
dit te voorkomen. Ik wendde my dus tot den
Koning en vond by hem, die het volstrekt
onbaatzuchtige van myn wensch begreep, be
reidwillig gehoor. Na verloop van eenige weken
was alles geregeld en zoo is het gebleven.
Wenscht Adelbert later, als de Hemel hem
met zoons zegent, hierin verandering te bren
gen, dan zal ook dit, naar ik hoop, wel te
vinden zyn".
„En daarvan heeft men nooit iets gehoord
zeide de baron, nog altyd met verbazing.
„Waarom zouden wy het in dien tyd aan
de groote klok gehangen hebben?" zeide Adel
bert. „Zelfs in geval ik gesneuveld ware, zou
niemand er belang by gehad hebben dan
Leonore, en die was destyds een kind, nog
veel te jong, om aan de daarmede gepaard
gaande lotsverwissellng veel waarde te
hechten".
„Nu, het is beter zoo", antwoordde de
majoor, terwyi hy zyn glas opnam. „Op een
lang, vrooiyk leven 1 Leonore zou toch wol
eene party vinden".
„Daarom zyn de vrouwen van ons huis tot
nu toe, Gode zy dank, nog nooit verlegen
geweest", antwoordde do graaf op een drogen
toon. „Zy voeren, zoo zy Elkrath al niet in
eigendom bezitten, toch den naam daarvan
en daarin juist ligt het zwaartepunt".
De baron dacht aan de moeder van het
jonge meisje en hoe die naam haar toch niet
voor ontbering en zorg behoed had en zocht
juist naar een geschikt antwoord, toen oen
binnentredende bediende, die hem een bericht
scheen in te fluisteren, aan zyne gedachten
eene andere wending gaf. Die mededeeling
scheen hem hoogst onaangenaam aan te doeü,
want hy gloeide van toorn, toen hy met de
gebalde hand op tafel sloeg en met eene luide
stem uitriep: „Die schurk, die spitsboef, neen,
geen pardon, hy n oet onder behoorlyk geleide
naar Neuss vervoerd worden. Hoe durft Wor-
litz nog voor hem in de bres springen? Dio
kerel zal zyne straf niet ontloopen".
„Nu, nu, wat is er gebeurd?" vroeg graaf
Stephan, getroffen door dezen plotsellngen
toornigen uitval.
„Woudstroopery l" riep de baron, nog steeds
op een verbitterden toon, „en myn eigen
houtvester durft een goed woord doen voor
den schurk. Is dat ooit gehoord? Is dat tucht?"
De graaf schudde het hoofd, Adelbert
lachte.
„Moet de houtvester binnenkomen of moet
hy wachten?" vroeg de bediende.
„Laat ons dit exemplaar eens zien", zeide
Adelbert; „die man schynt veel weg te heb
ben van den bok, die tuinman wilde worden."
Op een wenk van den baron vertrok de
bediende en liet spoedig daarop den hout- j
ve8ter binnen, eene krachtige gestalte, met 1
een door de zon verbrand, welwillend gelaat,
waarop evenwel standvastigheid te lezen stond.
„Nu, Worlitz, wat is het, wat moot dat
beduiden?" beet de baron hom toe; „hoe
kunt gy u als houtvester verstouten een
goed woord te doen voor dien schurk? De
houtvester voor den wilddief is dat niet
alle gezond verstand met voeten getreden?
Ik zou wel eens willen weten, welke begrip
pen gy eigeniyk van uw plicht hebt?"
„Dat heb ik uwe genade toch wel be
wezen, meen ik, door Munter zelf gevangen
te nemen en hier af te leveren", antwoordde
de houtvester bedaard, zonder in het minst
te verraden, dat de ruwe toespraak van den
baron hem beleedigde. „Nadat ik echter als
houtvester myn plicht gedaan heb, komt by
my de mensch aan de beurt, en ik dacht dat
het noch tegen myn plicht, noch tegen den
eerbied, dien ik u verschuldigd ben, streed,
een goed woord te doen voor een mede-
men8cb, die onder myne eigen oogen, ondanks
zyne armoede en de ellende, waaraan hy is
blootgesteld, zoo dikwyis aan alle verzoe
kingen het hoofd heeft geboden en slechts
voor den nood bezweken is, toen de haas
zich nog daarenboven geen twintig schreden
van zyn huis, in Munters eigen korenveld, te
goed had gedaan."
„Ik schenk u die lange verdediging", riep
de baron vol ergernis; „gy hadt liever den
kerel het vuur wat nader aan do schenen
moeten leggen."
„Dat heb ik ook gedaan, baron; ik heb
hem voorgehouden hoe dom en verkeerd het
was, zoo te wanhopen aan zyne naasten en
zich in zulk een gevaar te storten. Myne
vrouw en ik hebben hem geholpen, waar
wy konden, on nu heeft de onnoozele hals
gemeend, dat hy ons te lastig werd. Goede
Hemel, men had zich immers gaarne zelf
beholpen, om deze geschiedenis te voorkomen,
want gy weet toch ook, baron, hoe braaf die
familie overigens is.
„Worlitz", schreeuwde de baron, „hoe
durft gy u vermeten, zóó tot my te spre
ken, daar gy toch weet dat ik hem wegge-
jaagd heb?"
De houtvester haalde de schouders op.
„Over uw doen of laten, baron, heb ik geen
oordeel te vellen. Elk voor zich en God voor
ons allen. Maar waar is waar, braaf zyn de
Munters toch; er Ir niemand in het dorp,
die iets kwaads van hen kan zeggen. Heden
is het de eerste slimme dag. Maar ziet gy,
baron, gy weet niet, hoe de vork in den
steel zit en hoe bitter de nood kan zyn. De
vrouw van Munter is zeer ziek geweest en
nog zóó zwak, dat zy het besterven zal als
zy hoort, wat er gebeurd is."
„Moet ik by geval bezorgder zyn om vrouw
Munter voor onheil te behoeden dan haar
eigen man?" zeide de baron schamper. „Gy
kunt gaan; het biyft zooals ik gezegd heb,
die kerel moet naar Neuss."
Een duistere trek vloog over het goed
aardige gezloht van den houtvester.
{Vervolg ommezijde.)