N°. 10373.
Woensdag IB Decembei
A#. 1893.
(Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
F* ©mlleton.
HET SLOT ELKRATH.
PRUS DEZER COURANT:
Yoor Leiden per 3 maanden. f W»0-
France per post 1-40.
Afzor. Nommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTTEN
Yan 1 6 regels 1.05. Iedore regel meer 0.17J. Grootera
letters naar plaatsruimte. Voor het inoasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Ofliciëele Kennisgevingen.
Vergadering van den Gemeenteraad van Lel-en,
op Donderdag 14 Deo., dee namiddags te twee uren.
Punten ter behandeling:
1°. Benoeming van oen tweedon onderwijzer aan
do echool éde klauae No. 2 (328)
2®. Id»m van een lid en een plaatevervaugond lid
yau do Commiasie van aanslag, bedoeld in art.
19 J& en 2 dor Wefc tot heffing van de be-
lasiing op bodrijfs- en andere inkomsten van 2
October 1893 (Stabl. No. 149). (298 en 310)
8°. Verzoek van Me). 8. M. Van Iperon, om conti
nuatie als etada-vroedvrouw. (327)
4®. Verzoek der Leideohe Katoen-Maatachappg, ter
bokoming in eigendom van een gedeelte dor
Binnonvestgracht. (325)
5®. Idom van de Wed. A. Hartovolt Jr., om vrij
stelling of terugbetaling van sohoolgeld, Hoogere
Burgerschool voor Jongens. (329)
6°. Voorstel betrokkelijk do verhuring van het
Rcamland onder Leiderdorp aan de firma J.
Zuurdeeg St Zn. (832)
7*. Idem omtrent do aanbesteding van de kleeding
dor agenten v&u politie, gdz. (290 en 335)
8°. Idem tot wijziging van do Verordening op de
LoffiDg van eeao Plaatselijke Direote bolaBting.
(318 en 326)
9°. Voorstel tot wijziging van de Verordeningen,
rogelende het Lager onderwijs. (353 van 1892,
297, 311 on 336 van 1893 en de aan den Baad
ovorgolegde Concept verordeningen dor Pla-itao-
Jgke Schoolcommissie).
10°. Rapport-en van de doskundigon in zake de Gehoor
zaal en van de Commissie van Fabrioage. (833)
11°. Voorstel omtrent hot verpaohton van het rein
houden dor gemoonte. (241 on de andere aan
den Baad overgelegde stukken).
NAMONALE NSL1TIE.
Burj-emeester on Wethouders van Leidon,
Gelet op artikel 19 der Wot van den 19den Auguetus
1861 (Staatsblad No. 72), betrekkelijk de Naüonale
Militie, gewijzigd bij de Wot van don 4don April 1892
(Btaateblad No. 56);
Herinneren hun, die op don leteu Januari 1894
hun 19de jaar zullen zgn ingetreden, en alzoo do
geborenen in bet jaar 1875, alsmede hu die eerst
na bot intreden van hun 19de jaar, doch vóór hot
volbrongen van hun 20ste, ingezetenen zija geworden,
de verpliohting tot het doen van do aangifte voor do
Nationale Militie, in de m«and Januari 1894.
Elk, die behoort te worden iDgeacbroven, is ver
plicht zioh daartoe bg Burgemeester en Wethouders
aan te geven tueaohon den lsten en den 31stsö
Januari.
Bij ongesteldheid, afwozighnld of ontstentenis U
zijn vader, of, is deze oYerled®0» moeder, of.
z(jn beidon ovorlodon, zgn voogd tot- hot doca .au
die aangifte verplicht.
Nog geren Burgomeostof en Wethouders kennis:
dat tot doee ineohrgving zitting wordt gohoudea
op het Raadhuis, van des voormiddags 10 tot des
namiddag* g urea,
op Donderdag 4 Jan., voor de bewoners van do wgksa
I, II oq Hl.
op Yrjjd.s 6
IY m, Y,
OpW»»Md^l0
TI,
op Donderdag 11,
vn,
op Yrü<Ug ia...
Yin en II of de buitenwijk.
Eindelgk dat de goh oor to-akten, die de belang
hebbenden by de inschrgving, onder opgave der woon
plaats van den ingeschrevene, behooren over te loggen,
d&geiyks, de Zon en feestdagen uitgezonderd, zgn
te Terkrtjgsn ter Soorstarie dezer gemeente (afdeebng
Burgerlijke Stand), Tan des voormiddags 10 tot des
namiddags 3 uron, wanneer tevens voor hen, die
hier niet z^a geboren, aanvrago ter vorkrgging dier
akten kan worden gedaan.
Directe Belastingen.
De Burgemeester van Leiden brengt ter alge meeno
kennis, dat aan den Ontvanger der Directe Belastingen
zijn tor hand geeteld twee kohieren der pereoneele
belasting (nos. 10 en 11) en het 2de-kwart*al«-
V»- "ct-kohier, allo van don dienst 1893/94, en executoir
^r.ard den 6den December 1893, en herinnert
- den belanghebbenden aan hunne verplichting
n aanslag op den bij de Wet bepaalden voet
-oldoen.
"Wyziging der Leidsche Inkomsten
belasting.
Het Dageljjksch Bestuur der Gemeente
Leiden heeft by den Raad eene voordracht
ingediend, strekkendelo. om een stelsel in
te voeren, waarbij de belastingschuldigen
ambtshalve worden aangeslagon; 2o. om
van belasting vry te stellen diegenen, wier
inkomen minder dan f 500 bedraagt.
Dit tweeledig voorstel is voor do toekomst
der gemeentelijke financiën van zóó groote
beteekenis, dat de vraag zou kunnen rijzen
of de behandeling daarvan raadzaam ie in eene
vergadering, waarbij vermoedelijk noch de
Voorzitter van het Dageiyksch Bestuur noch
de Wethouder van Financiën tegenwoordig
kunnen zynal is het op zichzelf regelmatiger
dat dergelijke voorstellen vóór den lsten
Januari worden afgedaan.
Over het eerste deel der voordracht zal ik
niet spreken. Het tweede deel betreft een
maatregel, waarop terugkomen later niet
mogelijk is. Opheffing der laagste klassen
gaat altijd gemakkelijk genoog, uitbreiding in
die richting stuit op overwegende bezwaren.
De bedoeling van B. en Ws. is om van de
5533 personen, die - thans in de inkomsten
belasting bijdragen, er niet minder dan 1600
met groot verlof naar huis te zenden, zoodat
voortaan slechts 3933 personen den geheelon
last der plaatselijke directe belasting thans
ruim f 167,000 zullen hebben te torsen.
De Commissie van Financiën beseft zeer goed
de schaduwzijde, die, ook afgescheiden van
de finantiëele gevolgen, hieraan is verbonden.
Zg betoogt terecht dat alle ingezetenon belang
moeten stellen in den flnantiöelen toestand
der gemeente on acht dit doel hot best be
reikbaar, wanneer zoovelen, als eenigszins
mogelijk is, daarbij rechtstreeks belang hebbon.
Deze opmerking der Commissie is zeer juist.
JGoo-zuinig beboer der geldmiddelen kan nooit
bevorderd worden door de meerderheid der
ingezetenen, weldra misschien der kiezers
van alle verplichtingen jegens de gemeente
te ontslaan. Wordt er veel geld uitgegeven,
zjj zullen er allicht eenig voordeel van genieten,
terwijl ®®ne opdrijving der belastingen, hoe sterk
ook, grootendeela over hun hoofd heengaat.
Vroeger genoten slechts weinigen het voor
recht deel t9 nemen aan het bestuur en be
taalde ioderoen zyn aandeel, groot of klein,
in de belastingen; tegenwoordig worden de
bordjes meer en meer verhangoniedereen
neme deel aan het bestuur en betrekkelijk
weinigen mogen de plaatseiyke belastingen
betalenIn vele gemeenten is men dit laatsto
ideaal vry naby gekomen. Maar een voorzichtig
beheer is er niet door verkregen.
Ook uit een finantieël oogpunt valt er wel
iets tegen het voorstel te zeggen. Algemeen
en gegrond is de klacht dat het terrein, waarop
de gemeentebelasting zich mag bewegen, zeer
beperkt is. Nu wil men het nog verder be
perken door het inkomsten-kapitaal van
ƒ7,900,000, waarvan de gemeente jaarlijks eenige
percenten kan heffen, te verminderen met ruim
/"700 000, zynde het totaal der inkomens uit
de beide laagste klassen. Maar niet alleen in
de laagte, ook in de hoogte neemt men een
stuk af van het grondkapitaal, waaruit de
gemeente voor hare behoeften kan putten,
door de bepaling dat voorlaan volgens art. 7
der verordening, het middencyfer van iedere
klasse, ook van de allerhoogste, met 500 in
plaats van ƒ400 zal worden verminderd. Daar
hiertegenover geeno nieuwe bronnen van in
komst worden aangewezen, strekt het voorstel
onmiskenbaar tot verzwakking der gemeen
telijke financiën. En tot zoo iets adviseert
eene Commissie, wier taak het is voor die
financiën te waken, natuuriyk niet dan zeer
noode.
Ofschoon dit alles ongetwyfeld overwogen
hebbende, gaat ten slotte de Commissie, zy
het aarzelend, met B. en Ws. mede. Practische
redenen nopen haar daartoe. Vooreerst de
omslachtige administratie om bedragen van
75 cents en 2.25 binnen te krygen.
Dan het groot aantal kwade posten, 20 pCt.
van het totaal. Afdoende zyn deze argumenten
op zichzelven niet. Het is natuuriyk aange
naam voor de administratie als zy 1600
posten minder zal hebben te behandelen, maar
het opnemen van zooveel personen mogoiyk
in de belasting heeft, zooals is opgemerkt,
ook veel nut. Het is zeker te betreuren dat
er voor 20 pCt. kwade posten voorkomen,
maar als men alle zaken moest opgeven, die
slechts voor vier vyfden aan de verwachting
beantwoorden, hoe weinig zouden er over-
biyven.
De hoofdreden zal wel zyn dat men van
hen, die zulk een gering inkomen hebben niets
wil afnemen voor belasting.'En daarvoor ge
voel ik inderdaad veel. Zeer dikwyis zal by
hen, die minder dan f 10 inde week hebben,
niets voor directe belastiDg kunnen worden
afgezonderd. Togen een minimum van 550
zou ik dus geen bezwaar hebben, bestond
er niet eene omstandigheid, die aan do aan
dacht van beide geachte colleges, schynt te
zyn ontsnapt. Daarvan wordt althans in de
stukken geene melding gemaakt. Die omstandig
heid ligt in de aanstaande herziening der
personeele-belasting en den invloed daarvan op
de gemeente-financiën.
De Regeering hooft met nadruk verklaard
dat zy al het mogeiyke zal doen om die
wyziging reeds met lo. Mei 1894 in werking
te doen troden. Dit bowyst nu wel niet dat
het gebeuren zal, maar over de noodzakelijk
heid eener vermindering der persoie
belasting bestaat geen verschil. Dus, zooal
niet in 1894, dan toch in het volgende jaar
zal die wyziging zich doen gevoelen. Het
gevolg daarvan zal zonder eenigen twyfel
zijn dat het personeel m i n d e r zal opbrengen.
Daarom zal het ontwerp vergezeld worden
door eene verhooging van een deel der suc
cessierechten, terwyi hel tekort der Vermogens
belasting door de meerdere opbrengst van
den suikeraccyns en de verscherping der
invoerrechten zal worden gedekt. Nu heft de
gemeente Leiden 50 opcenten op het personeel,
vertegenwoordigend het aanzienlijke bedrag
van 67,635, en als dit voor het Ryk ver
mindert, zullen die 50 opcenten natuuriyk ook
minder opbrengen en het kapitaal, dat tot de
administratie kan bydragen, opnieuw verzwakt
worden. Daar de gemeente echter geen geld
kan missen, zal men dan öf de opcenten op
het personeel vermeerderen öf het percentage
der inkomstenbelasting verhoogen moeten.
Van twee kwaden het minste kiezende, zal
het laatste in het belang van den midden
stand nog de meeste aanbeveling verdienen.
In de inkomstenbelasting toch zullen de zeer
vermogenden altyd meer naar evenredigheid
bydragen dan zelfs in het verbeterde perso
neel. Brengt men thans het percentage van
3 op 3.27, terwijl het volgend jaar eene
nieuwe verhooging voor de deur staat, dan
zou de druk voor den middenstand (dit woord
in ruimen zin genomen) te zwaar worden.
Want vooral dien stand wachten in het vol
gende jaar nog andere nieuwe lasten.
Prof. Van Geer schreef den 2den October
11. in dit blad: „Vooral nu van Rykswege
nieuwe lasten worden opgelegd, die op amb
tenaren, officieren, predikanten, eene talryko
klasse in deze gemeente, zwaar zullen
drukken, moet er voor gewaakt worden dat
de gemeentelaston tot niet meer dan het strikt
noodzakelyke worden opgevoerd. Anders zal
de gemeente zelve de schadeiyke gevolgen
ondervinden." Dit is de waarheid. De bedryfs-
belasting zal vooral ten goede komen aan de
talryke houders van zeer kleine patenten,
die zich wel niet by den ontvanger voor een
inkomen van f 650 zullen aanmelden. Maar
de middenstand, ook een groot deel der ne
ringdoenden, zal over 't algemeen by den
ruil niet winnen.
Nu zal misschien worden opgemerkt dat
de herziening van het personeel juist moet
strekken om aan de hardheden der bedryfs-
belasting te gemoet te komen. Maar ik geloof
dat men zich daarvan voor den middenstand
niet te veel moet voorstellen. De hoofdstrek
king zal wel wezen om van de tallooze ongo-
lykmatigheden en kwado posten, diesomtyds
tot 50 pet. dor aanslagen loopen, verlost to
raken. Derhalve vermeerdering van vrystel-
lingen in de laagste klassen, ongeveer de-
zaifden, al3 die door de afschafÜDg van het
patent gebaat worden en die B. en Wa. nu
ook van de inkomaten-belastiDg willen ont
slaan. Waarschyniyk zal wel met de talrjjk-
beid van het gezin oenige rekening worden
gehouden, maar dit zal weinig baten als de
gemeente, hetgeen zy door de mindero op
brengst der opcenten te kort komt, weder
op haro belastingschuldigen moet verhalen.
Ware de uitkomst der vermogensbolastiDg
gunstiger geweest, zoo kon er misschien iets
voor de gemeenton overschietennu is daar
voor de kans verkeken.
Wol zegt de C. v. F. dat de verhooging met
*/4 pet. niet veel to beteekenen heeft, omdat,
in verband met den aftrok van f 600 in
plaats van f 400, deze verhooging öf slechts
schyubaar öf zeer gering is. Intusschen zyn
die kleine verhoogingen zoo onschuldig niet
wanneer zij dikwyis terugkeeren. Indien het
waar is wat prof. Yan Geer zegt, dat by de
invoering der tegenwoordige belasting, tien
jaar geleden, aan de burgerij werd voorge
spiegeld dat een percentage, van 2 voldoende
zou zyn en men hoort thans van de C. v. F.
dat een cyfer van 3.27 niemand mag af
schrikken, dan blykt genoeg waar deze weg
heenleidt. Daargelaten nog dat menigeen uit
den middenstand zich met verlaging in plaats
van geringe verhooging had gevleid.
Er is nog eene andere omstandigheid, die
wellicht eerlang invloed zal hebben op de
gemeente-financiën. En wel een van gunstigon
aard. Yan rogeeringawege is verklaard dat
de grootsche plannen tot grensverandering
voor een klein, maar zeer belangryk gedeelte
kans van slagen hebben. Do minister Tak is
niet gewoon onrype plannen aan te kondigen,
zoodat weldra een ontwerp in dien geest
staat te wachten. Dit moot door de Staten-
Generaal worden bekrachtigd en of de afdoe
ning vergemakkeiykt zal worden als Leiden
eerst nog de belasting opvoert, staat te bezien.
Is echter de zaak eenmaal boklonken, dan
zal wellicht de vermeerdering van inkomsten
uit belasting en vergunningsrecht de gelegen
heid openen tot het aanbrengen van verbete
ring zonder oplegging van nieuwe lasten.
Het is waar de invloed der herziening
van het personeel en der grensregeling is nog
niet met zekerheid na te gaan. Het is en
biyft: raden. Maar toch moet er mede gere
kend worden, want „gouverner c'est pré voir".
Juist omdat er zooveel onzekere factoren zyn,
is het boter zich thans van ingrijpende ver
anderingen te onthouden. Wat men heden
doet, zou morgen biyken te weinig of te
veel geweest te zyn en het is niet goed de
belastingon elk oogenblik te wyzigen. Daarom
ware het beter de voordracht van B. en Ws.
nog eenigen tijd aan te houden, daar er toch
geene urgentie by is.
Stelt de Raad er evenwel prys op de beide
laagste klassen onmiddeliyk vry te stellen,
dan is hiertoe wellicht een middel te vinden
zonder de lasten voor den middenstand to
verhoogen, m. a. w. zonder opvoering van
het percentage. De C. v. F. erkent de theo
retische bezwaren tegen de voordracht en gaat
uitsluitend mode, zooals zy zegt, om prac
tische redenen. Maar welke practische
rodeneu wettigen een meerderen aftrek van
ƒ100 in alle klassen? Omdat zy, die van 8
per week moeten leven, moeilyk één gulden
kunnen missen, zal men aan de meervor-
mogeuden eene remissie geven van ƒ3, die
door de verhooging van het percentage toch
weder grootondools illusoir wordt gemaakt?
Het denkbeeld van den algemeenen aftrok
van hot bestaansminimum wordt meer en
meer als een staatsrechteriyk dwaalbegrip
erkend. Beter ware het tegenover de ver
zwakking der financiën door het wegvallen
der beide laag6te klassen eene versterking te
plaatsen door den aftrek van de eerste klasse
afgeleideiyk te verminderen en eindeiyk
geheel te doen ophouden. Yoor de meer ver
mogenden ware dit oodo onbeduidende op
offering als de belasting op 3 pet. biyft van
f 15. Voor-de gemeente zou het voordeel be
staan in de krachtige versterking van haar
finantiöelen grondslag. En voor den midden
stand zou de belastingverhooging, die, volgens
het aanhangig voorstel, by ƒ1750 zal aan-
GOLO RAIMUND.
10)
Zy was niet meer zoo onervaren of onont
wikkeld, om zich aan eene blinde illusie over
te geven; de lange eenzaamheid. ri»Q slechts
verlevendigd werd door hare gedaclren aan
Adalbert, had haar verstand doen rfipen en
haar hart vroegtydig ontwikkeld. Zy gevoelde
aan de onrust van haar eigen hart, hoezeer
hare gewaarwordingen van de zyne verschil
den: geene ongelykmatigheid van humeur,
geene onrust, geene plotselinge opflikkering
in zyne oogen, geen opzetteiyk ontwyken of
opzoeken duidde iets byzonders in zyn gemoeds
leven aan. Altyd gereed om te schertsen of
zich met haar over elk onderwerp te onder
houden, verheugde niemand zich harteiyker
dan Adelbert over de kleine triomfen, die zy
vierde, zonder er zelf toe by te dragen.
Leonore kon wel niet zeggen dat hy haar
veronachtzaamde, maar een weinig meer y ver
zucht ware haar liever geweest dau zyne
onveranderlyke vriendeiykheid, eene zekere
verlegen teruggetrokkenheid veel aangenamer
dan de volstrekte gelykmatigheid, waarmede
hy duizenden kleine rechten en vryheden
uitoefende, dio, ofschoon op zichzelf volstrekt
mets beteekenende, toch door de liefde met
dezelfde schuchterheid geéischt als toegestaan
wordon.
Hare onrust vermeerderde naarmate hy
kalmer bleef; haar schrik, haar veranderen
van kleur, als hy onverwachts binnenkwam,
hare zichtbare verrukking, als hy haar eene
byzondero oplettendheid bewees, zou hem
hare gevoelens duideiyk moeten hebben doen
kennen, indien hy niet zoo volkomen zeker
ware geweest omtrent zyne eigene. Hy kon
in de avondschemering kalm met haar door
de geurige lanen van hot park wandelen, hy
kon over8Chillig haren arm in den zijnen
leggen en hy voelde niet hoe hare hand
beefde, die zy hem zoo gaarne overliet.
Het jonge meisje zag en gevoelde dit alles
en menigmaal veroorzaakte zyne geiykmatige,
vroolyke opgeruimdheid haar smart. Indien
zy moer wilskracht of zelfstandigheid bezeten
had, zou hare liefde, by gebrek aan aan
moediging, wel reeds lang zyn bekoeld, maar
by Leonore wa9 de trots, dit erfdeel der
Elkraths, dat haar in elk ander opzicht on
verkort was ten deel gevallen, reeds lang in
hare innige liefde opgegaan en had hare
wenschen deemoedig gemaakt. Zy was ook
met dit kalme gevoel tevreden, in de zoete
hoop, het eens aan het vuur van haar
eigen hart te verwarmen, en bouwde, behalve
op het vermoeden, dat Adelberta hart nog
door geen anderen hartstocht was vervuld,
op het gewicht van den openlyk aan den
dag gelegden wensch van haren oom, die de
vereeniging van de beide jongelieden op eene
in het oog loopende wyze begunstigde.
Intusschen was de maand Augustus ten
einde gespoed, zonder dat hare verwachtingen
eenige meerdere hoop hadden verkregen, toen
deze plotseling volkomen en voor altyd ver
nietigd werden.
Onder de omliggende goederen, met wier
bewoners by vernieuwing een tameiyk leven
dige omgang was aangeknoopt, sedert Adel
bert weder voor geruimen tyd in zyne ge
boorteplaats vertoefde, lag Pilsdorf, toebehoo-
rende aan de familie Eggenthal, het dichtste
by Elkrath. De tegenwoordige eigenaar, majoor
Yan Eggenthal, was geen jong mensch meer;
hy was ongeveer veertig jaar en was niet
vry te pleiten van eene zekere ruwheid en
lichtzinnigheid, waarom de oude Elkrath hem
steeds op een zekeren afstand had gehouden.
Dit was hem te gemakkelyker gevallen, om
dat de dienstplichten van den majoor hem
niet veroorloofden zich dikwyis op het land
op te houden. Daarna hadden oorlogzuchtige
tyden en dezelfde wenschen en belangen de
beide mannen nader tot elkander gebracht
dan de overoude vriendschap tusschen de
beide familiën dit had kunnen doen, en se
dert Adelbert insgeiyks in den militairen dienst
was getreden en dezelfde gevaren en ont
beringen met Eggenthal gedeeld had, drukte
de oude graaf, uit eerbied voor de vele goede
eigenschappen van den laatst en, vooral om
zyne uitstekende dapperheid, somtyds een
oog toe voor de gebreken van den baron,
hoezeer deze hem ook tegen de borst stuitten.
Wat Adelbert betreft, hy was over het alge
meen minder streng in zyne eischen dan zyn
vader, want al wettigt de oorlog ook geene
ruwheid, hy doet toch eene zekere ongebon
denheid verontschuldigen en tucht en goede
jzeden blijven slechts de onwaardeerbare
bloesems des vredes. Ondanks dit alles was
Adelbert altyd nog strenger tegöHover zich
zelven dan tegenover anderen; zyn oog had
zich slechts gewond, om monschen en dingen
in het licht van den tyd te beschouwen.
De beide Elkraths waren voor een kort
bezoek naar Pilsdorf gereden en hadden zich
later laten overreden om te biyvon eten. Er
waren geene andere gasten, maar toch werd
de dag aangenaam doorgebracht. De majoor
was begonnen verschillende veranderingen
en verbeteringen in zyne bezittingen in te
voeren, die de oude graaf met belangstelling
in oogenschouw nam; nieuwstydingen, uit
Boriyn aangekomen, hielden Adelbert aange
naam bezig, en het keurige maal, waarby de
gastheer in zyne beste luim was en zyn
besten wyn schonk, bracht allen in eene
vroolyke stemming.
„Als men gasten heeft en de eenzaamheid
aldus eenigszins is verbroken, dan is Pilsdorf
wel eene plaats, waar men het uit kan hou
den," zeide do baron, terwyi hy met welge
vallen zyn wyn opslurpte.
„Waarom neemt gy dan uw ontslag niet
om hier te biyven?" vroeg de oude Elkrath.
„Na al die vermoeienissen en op uwe jaren
„Nu, nu, Elkrath, die drukken nog nie
mand," viel de baron hem een weiDig geraakt
in de rede; „wat de jaren betreft, zal ik u
door de jeugd myner toekomstige vrouw be-
wyzen, wat ik van mijne jaren nog vorder."
„Wilt gy in het buweiyk treden?" vroe
gen vader en zoon tegeiyk, met onverholen
verbazing en nieuwsgierigheid als uit éénen
mond.
„Ik wil niet, maar ik moet", antwooidde
Eggenthal, „als my niet eeuwig de gedachte
zal kwellen, dat die schurk, die Rauenstein,
zich hier eens in dezen warmen stal zal
vestigen. Ziet gy, Elkrath, dat is het, wat
in staat zou zyn om my myn verstand to
doen verliezen, wanneer ik er aan denk, dat
dat oude wyf, want dat is hy, het zich hier
eens gemakkoiyk zal maken. Geen gemeener
onkruid dan die Rauensteins, de geheele rom
mel. Ik moet dus wel trouwen."
„Eene vleiende beweegreden voor uwe aan
staande", zeide Adelbert op een spottenden
toon.
De baron lachte. „Het trouwen Is eene
voorwaarde, die aan het fldeicommis ver
bonden is. Wat zegt gy, Elkrath", met deze
woorden wendde hy zich tot den ouden graaf,
„als u dien jongen haan uit het nest werd
geschoten, zou het u dan onverschillig zyn,
wie na hem daarin kwam kraaien?"
„De Hemel beware my", antwoordde do
oude heer, „ik geloof dat ik dat duideiyk
genoeg bewezen heb".
In plaats van hem te antwoorden, zag de
baron hem verwonderd en vragend aan.
„Weet gy dan niet", ging deze voort, „dat
Elkrath een allodium is geworden?"
„Een allodium? Maar dat is immers vol
strekt onmogeiyk", riep do baron uit, „en
wist gy dit ook, Adelbert?"
iWortU vervolgd.)