h°. 10371.
maandag xx december.
a0. 1893,
feze (Courant wordt dagèlijks, met uitzondering
Ion- en feestdagen, uitgegeven.
van
"persoverzicht.
Leiden, 9 December.
F1 euilleton.
het slot elkrath.
PRIJS DEZES COURANT:
Voor Leidon per 3 maandenf 1.10.
Franco por post-„1.40.
Afzonderlijke Hommers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIES:
Van 1 6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17Grootere
lotters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Tweede Blad.
In De Boodschapper komt oen ingezonden
stuk voor van v. L.,te L., waarboven staat „Een
nog uitnemender middel tegen werkeloos
heid." v. L. verklaart met genoegen in dat
blad gelezen te hebben het door ons in het
overzicht opgenomen stukje „Een uitnemend
middel tegen werkeloosheid"maar, hoe goed
ook öedoeld, by veronderstelt dat do uitkomst
bitter te leur zal stellen om reden soiied
timmer- en schilderwerk eene droge weers
gesteldheid vereischon. In het tegenovergesteld
geval zal de werkgever in den volgenden
zomer zich veel teleurstelling moeten ge
troosten.
Verder heet het in v. L.'s stuk
Er is evenwel een hög veel üitnémender
middel om werkeloosheid te voorkomen, nl.
indien onze Regeering kon besluiten den in
voer van bewerkt hout te verbieden.
Van dit artikel is in 1891 ingevoerd voor
eene waaxue van ongeveer zes millioen guldon
door een deskundige is my verzekerd dat in
genoemd bedrag '/3 arbeidsloon zit.
Als we berekenden, dat in den „slappen
tyd" twaalf cents per uur betaald wordt, dan
zouden ruim 25 duizend gezinnen gedu
rende drie maanden brood verdienen.
En tegen dit verbod kan, dunkt mij, geen
bezwaar zyn, want alleen een enkele groot
handelaar zou er iets by verliezen. Natuuriyk
ook de Noorsche arbeiders. Maar het spreek
woord zegt: „Hot hemd is nader dan de rok."
Zoo zyn er zeker.nog wel meerdere arti
kelen op te noemen, waardoor een schat van
arbeidsloon verloren gaat. Zoo is do vrye
invoer van bewerkt yzer, vaatwerk, bonevens
van beleid leer, enz., enz. oorzaak, dat dui
zenden by duizenden arbeiders zonder werk zyn.
Het zou, dunkt my, de moeite zeker ïoonen
alleens berekend werd, hoe groot-het totaal
bedrag is, 't welk aan al die artikelen naar
het buitenland gaat.
Ge zoudt zeker, geachte Redacteur I den
dank van duizend arbeiders inoogsten, als u
kon medeworfcen, door middel van De Bood'
8chappert dat er aan don vryen invoer van
genoemde beworkte artikelen paal eu perk
gesteld word.
Drie bakkersgezellen te Arnhem
hebben verleden week, naar we in dit blad
hebben kunnen lezen, het werk gestaakt,
omdat hun patroon hon zeven-en-twintig
uren achtereen aan den arbeid had gehouden.
Onder den indruk van dit en dergelyke
feiten hebben de bakkersgezellen daar ter
stede besloten de hulp der Gezondheidscom
missie, der ingezetenen en der vakgenooten
in andere steden in te roepen, om thans mot
doortastende maatregelen een eind te maken
aan dien onveranfcwoordelyken toe3tand.
Treedt middelerwyl geene verandering in,
dan zullen nl. de Arnhemsche bakkers op 29
Januari allen het werk staken.
De Arnhemsche Courantdit vermeldende,
zegt: „Wy zien niet in, dat dit een stap
nader tot het dool zal brengen."
Tot ons leedwezen, verklaart de Haagsche
Courant (daar werkstaking altyd veel schade
aan allen veroorzaakt), kunnen wy deze
meening niet deelen, op grond van de hier
ter 6tede (Den Haag) opgedane ondervinding.
Hior heeft men 't langs alle vreedzame wegen
beproefd; men heeft getracht, de patroons tot
medewerking te bewegen, maar dit stuitte af
op enkelen; men heeft getracht het publiek
te doen optreden, maar vruchteloos; is dus
niet hot eenigo middel - tenzy de menachen
te Arnhem andere menschen zyn dan de
Hagenaars dat nu do bakkersgezellen zeg
gen: „"Wij willen niet langer?"
En meent de Arnh. Ct. inderdaad, dat dit
geen stap nader tot het doel zal brengen,
gesteld al dat het publiek, daardoor tot na
denken gedwongen, zich nochtans niet aan
do zyde der arbeiders schaarde?
Hierop antwoordt de Arnh. Ct.:
De Eaagsche Courant is van moening, dat
eene werkstaking van de bakkersgezellen
wèl kan leiden tot afschaffing van don nacht
arbeid. Dit zyn wy met het blad eons, wanneer
die werkstaking gericht is tegen de patroons,
ten einde dozen op die wyze te dwingen, dat
nachtwerken te doon ophouden. Nu doet zich
echter hier ter stede het geval voor en
waarschynlyk zal Arnhem geene uitzondering
maken dat vele patroons zeiven tegen den
nachtarbeid zyn. Tegenover hen zou werk
staking zyn: „enfoncer uno porte ouverte."
Wanneer alle bakkers het eens waren, zou
aan den toestand een einde komen, wat wy
oprecht wenschen. Maar zoolang er bakkors
zyn, die op do oude manier willen voortgaan,
en er gezellen gevonden worden, om don
nachtarbeid te verrichten, zullen velo consu
menten zicli tot dozen wenden en de concur
rentie zal den nachtarbeid wéder doen intreden.
Geene werkstaking kan het publiek recht
streeks dwingen om oudbakken brood te eten,
wanneer hot verschbakken brood krijgen kan,
en wy zien dus niet in dat werkstaking de
zaak een stap verder zal brengen, tenzy er
door verkregen werd, dat de bakkers zich
verbonden on aan die verbintenis zich
hielden - om 's nachts niet te laten werken.
Dan moet het publiek wel toegeven. Maar
wy herhalen onze vrees, dat niet allo bakkers
daartoe biyvend zullen te vinden zyn.
De Haagsche Courant koestert de optimis
tische meening, dat het publiek de zyde zal
kiezen van de gezellen. We zouden het willen,
maar door de ervaring wordt die onderstel
ling niet gesteund. Allerminst gelooven we,
dat dit door werkstaking zou worden verkregen.
De Haagsche Courant zegt van dit antwoord
De Arnh. Ct. dient ons van wederantwoord
in zake den bakkersarbeid.
In de eerste plaats constateert zy, dat vele
patroons tegen den nachtarbeid zyn, zoodat
de werkstaking hen onbillyk zou treffen. Dit
hebben wy vermoed. Want 't is zooals
wy opmerkten hetzelfde geval als hior ter
stede met de Zondagsrust, waartoe óók de
meeste patroons wol wilden meewerken, maar
enkele niet.
Maar het blad voegt er dan nog iets by,
dat inderdaad eene geheele verandering in
den toestand brengt, nl.
„zoolang er gezellen gevonden worden, om
„den nachtarbeid te verrichten".
Inderdaad, zoolang de Arnhemsche bakkers
gezellen reden hebben om dit van hunne
vakgenooten aan te nemen, zóólang zou
werkstaking zeer zeker geen doel troffen.
Want dit geven ^we der Arnh. CL volmondig
toe: waarschynlijk--zal- het publiek de zyde
der gezellen niet kiezen. In dat opzicht zijn
wy waarlyk niet optimistisch. De ondervinding,
hier tor stede opgedaan, heeft ons daarom
trent vrywel allo illusie ontnomen.
„Publiek" moet in zulke zaken gedwon
gen worden.
Het voorstel van don Minister van Kolo
niën, om den Raad van Indië nog uit
te breiden meteen achttal buitengewone leden,
wordt natuuriyk in de pers besproken.
Nieuwe Rotterdamsche Courant noch Handels
blad zyn er mede ingenomen; beide hebben
o. a. tegen de toelichting van het voorstel
dit bezwaar, dat de Minister niét beslist party
kiest vóór of togen het behoud van dit „kost
baar adviseerend college".
Na de argumenten vóór en tegen te hebben
vermeld, zegt de Minister alléén, dat hy met
den onlangs opgetreden Gouverneur Generaal
voor de oplossing van deze strydvraag den
tyd nog niet gekomen acht.
Maar, vraagt de N. R. Ct\, wat is wel de
reden, dat de qiiaestio, door deu Minister
zei ven ter sprake gebracht, nog hangende
wordt gehouden?
En hoe is het mogeiyk, dat ooit zooals
de Minister zelf zegt te willen het zwaarte
punt van het algemeen bestuur by de depar-
tements-chofs zal zyn, als hot beginsel geldt,
ja, als er, geiyk de voorstanders willen, een
College wordt in stand gehouden, om het
belangrykste aan hunne zorg of hunne be
moeienis to onttrekken Hoe is verband
tusschen de onderscheidene zakon, tot het
ressort van één departement behoorende, hoe
is verantwoordolykheid van een ten deelo ter
zyde gestelden directeur jegens den landvoogd
denkbaar by zulk een toestand, als die, welken
de voorstanders van den Raad van Indië be
oogen? En hoe kan dan do Minister zyn
eigen denkbeeld omtrent het zwaartepunt
uitvoerbaar achten, waar vóór- on tegenstan
ders van den Raad van Indië als om stryd
argumenten voor do onuitvoerbaarheid aan
dragen? Wilde de minister zyn denkbeeld
vorwezenlyken,by zou de vóór- en tegen
standers beiden moeten kunnen weerleggen;
hy weerlegt echter geen van beiden.
En ook het Hdbl. verklaart zich tegen het
behoud van den Raad van Indië, „een advi
seerend collego, dat alle zelfstandigheid en
gevoel van verantwoordolykheid bij do chefs
der verschillende departementen verlammen
moet."
Zy, die den Raad wenschen te behouden,
meonen dat het dikwyis wenschoiyk is een
collego to raadplegen, bestaande uit mannen,
die los zyn van vroegere betrekkingen en
ontdaan van alle voorliefde voor dezen of
genen tak van beheer. Dit laatste acht het
Hdbl. een onmogeiyk te stellen eisch; de
leden van den Raad zullen voorliefde behou
den voor den tak van beheer, waarvan zy
het meest weten, waarby zy altyd gediend
hebben. En wat het advies van een „college"
betreft door óén persoon opgesteld en
daarna gowyzigd, verwaterd ook ten gevolge
der meeningen zyner medeleden, zoodat
niemand meer persoonlyk de verantwoordo
lykheid draagt het Hdbl. meent, dat op
zulk een advies geen byzondere prys mag
worden gesteld.
Een ander argument der voorstanders, dat
er nl. aangelegenheden zyn, die grondiger
studie vereischon dan de omvangryke arbeid
der directeuren toelaat, kan, meent het Hdbl.,
niet dienen om het behoud van een collego
te verdedigen; wol om aan te toonen, dat
het wonscheiyk is, een paar hoofdinspecteuren
op geiyke bezoldiging als directeuren, ter
beschikking van den landvoogd te stellen,
om met byzondere opdrachten te worden
belast.
En wat nu do voorgestelde uitbreiding
betreft „met hoogstens acht buitengewone
leden", waarvan „hoogstens de helft" buiten
den staatsdienst gekozen, beide bladen
juichen het denkbeeld toe, dat de Minister
ook buiten de Indische ambtenaarswereld
voorlichting wil zoeken, doch beiden zien er
niot veel resultaat van tegemoet; wyi toch
de particuliere buitengewone leden, die byzon-
der voor wetgevenden arbeid en voor de
Begroeting zullen opgeroepen worden, allicht
maar over een klein gedeelte der Indische
huishouding eene goed gemotiveerde meening
zullen hebben.
En dan nog, zegt de N. R. Ct, niet alleen
kan het getal particuliere leden zeer gering
zyn, niet alleen kunnen particulieren byna
geheel worden tor zyde gelaten, maar bovendien
kunnen de buitengewone leden het geheele
jaar te huis worden gelaten, behalve by óóne
gelegenheid: de behandeling der begrooting.
Voorts werpt de N. R. Ct. tegen, dat het
voorstel tot benoeming van buitengowone leden
van den Raad van Indië nog eene zeer groote
beteekenis heeft, waarover in de Memorie van
Toelichting niet gesproken wordt. De instelling
van den Raad van Indië strekt nl., volgens
het Regeeringsreglement, tot beperking van
de macht van don Gouverneur Generaal. Op dat
beginsel wordt, meent de N. R. Ct., inbreuk
gemaakt, wanneer, zooals in het wetsontwerp
geschiedt, den Gouverneur-Generaal de gele
genheid wordt geopend den tegenstand van
het college te voorkomen of te breken, door
oproeping van buitengewone leden, die als
ambtenaar van hem afhankelyk zyn, wier
ambteiyk leven on wier promotie in zyne hand
berusten.
In een ingezonden stuk in De Indische
Tolk maakt de heer C. L. L. Van Coeverden
enkele opmerkingen over het voorstel van
den Minister van Koloniën en hy oppert
daartegen geene bezwaren, al doet hy opmer
ken höt niet-wensckeiyke, landsdienaren te be
noemen tot buitengewone leden, omdat zy
niet onafhankeiyk genoeg zyn; en ook omdat
zy in zoodanige benoeming tot buitengewoon
ïid allicht de voorbode zien van later bezol
digd lid te worden. Dit laatste klemt, zegt
hy, nog meor, zoo lang de leden van den
Raad van Ned.-Indië voor een bloot raadgevend
ambt do hoogste bezoldiging genieten en het
hoogste pensioen kunnen verwerven.
Kon de Minister er toe overgaan do leden
in hunne bezoldiging geiyk te stellen met de
directeuren van algemeen bestuur, die zulke
omvangryke, onverantwoordelyke betrekkingen
bekleeden, er ware, merkt hij terloops aan,
roeds veel gewonnen en do jacht op het lid
maatschap zou veel verminderd worden. Ook
betwyfelt hy, of de meerderheid overgebracht
mag worden naar de zijde der buitengewone
leden, te meer, als aan de gewone leden com
mission worden opgedragen. Dit laatsto,
meent de schryver, behoorde tot de hoogste
uitzonderingen boperkt to blyven; immers,
een college van vyf personen is reeds klein
genoeg.
De bedooling ban toch wol nieh zyn, zegt
hy, buitengewone loden met eene zoodanige
opdracht te belasten. No^ noemt hy het oene
schaduwzyde, dat de keus voor niot-ambte-
lyke buitegenwone leden zeer beperkt zal
wezen.
Dat de Minister aan de chefs der depar
tementen van Marine en Oorlog zittiDg wil
verleenen in den Raad van directeuren, acht
hy eene verbetering.
AJloen schynt de inzender van meening
te zyn, dat dan de vraag ryst of het aan
gaat die chefs hooger te blyven bezoldigen
dan de andere chefs der departementen, met
wie zy dan ir. dat college, dat de minister
scheppen wil, zitting zouden hebben.
By beschikking van den minister van
binnenlandsche zaken is, met ingang van 1
Januari a. s., benoemd tot conservator by
's Ryks Museum van Oudheden te Leiden, dr.
R. Jesse, alhier.
Dr. J. H. GuDning Jr., sedert 22 Sept.
1889 hoogleeraar by de theologische faculteit
aan de ryks-universiteit te Leiden, hoopt op
22 Januari a. s. den dag te herdenken, waarop
hy voor 40 jaren geleden het leeraarsambt
aanvaardde by de Herv. gemeente te Blauw
kapel, na alvorens gedurende eenigen tyd de
gemeente Heusden als hulpprediker te hebben
gediend. In 1857 vertrok dr. Gunning naar
Hilversum en in 1861 naar 's Gravenhage,
van waar hy op 19 December 1882 zich ver
plaatst zag als kerkeiyk hoogleeraar ty de
gemeente universiteit te Amsterdam. Deze
laatste werkkring werd in 1889 door hem
verwisseld met het tegenwoordig door hem
bekleed hoogleeraarsambt.
H. M. de Koningin is door aankoop eige
nares geworden van eene schildery, vervaardigd
door Alma Tadema, voorstellende een Romein-
schen pottenbakker en onlangs te Amsterdam
tentoongesteld.
GOLO RAIMUND.
6)
Graaf Stephan had slechts éóne zuster
gehad en in zyne jeugd had hy zeer veel
van haar gehouden. Haar karakter had veel
overeenkomst met het zyne en daarom had
hy hot zeer natuuriyk moeten vinden, dat
zy meesteres 8 3 wilde zyn van haar eigen
lot, dat by zoo geheel anders had willen
hebben. Hy wilde haar volgeDs haren rang
en haren stand uitgehuweiykt zien, hy had
aan alles gedacht, uitgezonderd aan haar hart,
dat behoefte had aan innige liefde.
De aanzoeken van den reeds bejaarden
man, die haren broeder door zyn woord en
zyne voorspraak aanmoedigde, werden door
haar beslist van de hand gewezenzy ont
trok zich aan het opzicht en de bescherming
haars broeders, door de gaatvryheid aan te
nemen van eene tante, eene oude stiftsdame
op de grenzen van Boheme, en meldde haren
verrasten broeder van hier uit haar aanstaand
huwelyk met een Oostenryksch officier, zekeren
baron Van Kolborn.
De toom van haren broeder was tever
geefs; zjjn verzet zou, al was het ook vol
gens de toenmalige wetten van kracht, toch
fiiet verstandig zyn geweest.
Deze jonge dame had, onder de hoede harer
tante, de hulde van den jeugdigen pretendent
te openbaar aangenomen, dan dat een terug
treden in dit oogenbhk geene billyke afkeu
ring, ja, zelfs twyfol in het leven geroepen
zou hebben, van wiens kant de betrekking
was afgebroken.
Het huwelyk had dus plaats, maar niet,
zooal8 de bruid gehoopt had, op het vader-
lyko slot, niet onder do liefderyke bescher
ming haars broeders, die haar, ondanks de
onaangename gebeurtenissen der beide laatste
jaien, onuitsprekoiyk dierbaar gebleven was.
Graaf Stephan schreef haar in duidelyke
en bepaalde woorden en zy kende die
taal dat hij haar de afgedwongen toe
stemming gaf, maar dat hy daarmede even
zeer afstand deed van al zyne verdere aan
spraken op rechten, als hy zich ontslagen
rekende van zyne verplichtingen. Het moe-
deriyk erfdeel, waarop zy aanspraak had en
dat hy haar onmiddeliyk uitbetaalde, was, nu
hy door zyn verstandig beheer het kapitaal
niet meer vermeerderde, zeer bescheiden, voel
kleiner dan zy gedacht had.
Het was dus nu zaak zich met heldenmoed
opofferingen op te leggen en de jonge vrouw
leerde zich met bewonderenswaardigen tact
in haar lot schikkon. Zy trok mot haren
echtgenoot naar zyne verwydorde garnizoens
plaats en toen zy na verloop van een jaar
het leveü schonk aan een meisje, verzond zy
haar oorste bericht naar hare geboorteplaats
on verzocht zy hare behuwdzuster peet over
haar kind te willen zyn.
Gravin Elkrath had een te goed, liefdevol
hart, om dozen wensch niet tot den haren
to maken on daardoor den weg to banen tot
eene toenadering; zy wist baron echtgenoot,
die door het huwoiyk zyner zuster meer in
zyne eigen liefde dan in zyne vooroordeelen
gekrenkt was, tot inwilliging van dit ver
zoek te bewegen en van dien tyd af ontstond
er, ten minste tusschen de vrouwen, oene
levendige briefwisseling.
De oorlogzuchtige tyden lieten intusschen
de barones dit huiseiyk goluk slechts korten
tyd genieten en haar hart dacht zeker, wan
neer haar echtgenoot, aan al de verschrik
kingen en gevaren van den oorlog was bloot
gesteld en haar alleen met haar kind achter
liet, met weemoed terug aan het ouderlyke
dak en aan de liefde en de vertroosting haars
broeders. Maar wat dit hart ook leed, welke
wenschen zy ook koesterde, hoezeer zy ook
verlangde naar bemoedigende toespraak, naar
bescherming en zekerheid, haar trots het
haar niet toe eene bede uit te spreken,
waarop ook haar broeder in stilte zoo vurig
wachtte. Baron Kolborn zelf was onbemiddeld
en had, toen hy het waagde het lot eener
vrouw met het zyne te voreonigen, op de
erfenis van een ryken oom gerekend, maar
deze hoop bleek ydel, toen de oude heer
plotseling in het huwelyk trad. Nu kwamen
er vaak drukkende verlegenheden, die de
jonge vrouw onbeschryflyk veel zorg en hart
zeer veroorzaakten. De ongewone verhoudin
gen, do eischen des levens in hun ruwsten
vorm, de voortdurende angst, waarin zy om
trent hot lot van don geliefden echtgenoot
verkeerde, gevoegd by een verborgen heim
wee, ondermynden, zonder dat zy het echter
zïchzelve wilde bekennen, de gezondheid van
de eens zoo bloeiende vrouw.
Do slag by Au8terlitz maakte aan dit
vioezen en hopen, aan dit dobberen tusschen
angst en blydo verwachting, maar tevens aan
al het geluk van haar onrustig hart een
einde: haar echtgenoot keerde uit dien slag
niet terug. Moed en geestkracht waren by
haar zóó langzaam, zóó stuksgewyze gebro
ken, dat deze laatste slag haar niot tot wan
hoop bracht, baar hare bezinning niet deed
verliezen. Zy onderwierp zich in stille gela
tenheid aan het onvermydelyke en in de be
rusting, waarmede zy haar verlies op Elkrath
meldde, lag iets, wat het medeiyden, de sym-
pathio van den graaf deed ontwaken. Het
gevolg daarvan was eene geregelde en aan-
zieniyke ondersteuning in geld, evenzeer zon
der veel woorden aangenomen als geschonken,
en op die wyze was zy ten minste uit den
dreigondsten nood gered.
Gedurende het eerste jaar, dat zy weduwe
was, kreeg zy geene uitnoodiging om op
Elkrath te komen, daarop volgde eene reis
der familie, die deze ontmoeting onmogeiyk
maakte, en later woedde in die streek die
verschrikkeiyke epidemie, die den graaf zyne
dierbaarste goederen ontrukte. Door de diepe
smart, die zyne geheele ziel vervuldo, ge
raakte het aandenken aan zyne zuster aan-
vankeiyk op den achtergrond, en later zag hy
op tegen een wederzien, dat zoovele wonden
weder zou openryten. Hy dacht aan haar en
aan de omstandigheden, waarin zy verkeerde,
dat bleek uit zyn voortdurend geldelyken
steun maar deze gaven gingen nooit ge
paard met den wensch om haar weder te
zien. En toch, zoo hy ooit de onderdrukte
behoefte daaraan gehad had, moest hy z;ch
haasten, want do dagen der barones waren
getold. Acht maanden na den dood zyner
echtgenoote reed eene bestoven reiskoets het
stille slotplein op; eene bejaarde vrouw en
een klein, schoon meisje van ongeveer zes
jaar stegen er uit en daarop werd den be
dienden aangezegd, dat de kleine freule Van
Kolborn, de nicht van den graaf, onder de
hoede van hare bonne, voortaan in het slot
zou wonen.
„Al de liefde, al do weldaden, die gy my
bewezen hebt," had de barones haren broeder
geschreven, „vergeld ik u, door u myn hoogste,
myn eenigste goed toe te vertrouwen. Ik zeg
het met do volste overtuiging, het is geen
last op uwe schouders, maar een zegen op
uw hoofd."
Of graaf Stephan aan de waarheid dezer
woorden geloofde of dat het zachtaardige kind
zyn hart trof en hot aan zyne zuster her
innerde, die hy van zich vervreemd had,
zeker is het, dat hy haar liefderyker en
teederder behandelde dan gowooniyk in zyn
karakter lag, en dat de zogen, waarvan de
stervende met betrekking tot haar kind ge
sproken had, ten minste wat Adelbert betrof,
zich snel en zichtbaar openbaarde.
{Wordt vervolgd.)