Feuilletoii.
ilei verdwenen Mariuetractaat.
'sllijks Museum van Natuurlijke
Historie to Leiden.
Heden ontvingen wy het verslag omtrent
het Rtyks-Museum van Natuurlijke Historie
te Leiden, loopende ever het tijdvak van lo.
September 1892 tot lo. September 1893, uit
gebracht door den directeur, dr. F. A. Jontink.
Daaruit blijkt dat gedurende genoemd jaar
het aan het Museum verbonden ambtenaars-
personeel geene verandering heeft ondergaan.
Het herBtol van den conservator Ritsema,
■waarover de directeur zyne vreugde uitsprak
in het vorige jaarverslag, is helaas gebleken
niet van blyvenden aard te zijn geweest;
immers in Maart dezes jaars is de heer Rit
sema weder ingestort en heeft sedert zyne
werkzaamheden aan het Museum nog niet
hervat. Hopen wy, dat er spoedig blijvende
verandering ten goede moge plaats hobben.
In eene brochure,getiteld: „Een bezoek aan
het Ryks-Museum van Natuuriyke Historie m
liet najaar van 1892", beschreef de directeur
den toestand van hot gebouw op vry uit
voerige T/jjze; daar dit geschriftje in handen
is van de ministers, van do leden der Eerste
en Tweede Kamers en voorts in den handel
verkrygbaar gesteld, zoo volstaat de directeur
thans met te verzekeren, dat in dien bedroe-
vonden toestand geone verandering is gekomen.
Uit de Kamerdebatten is gelukkig duideiyk
gebleken dat ön Regeering èn Volksvertegen
woordiging diep doordrongen zyn van de nood-
zakeiykheid van groote en mgrypende ver
anderingen.
De werkkamer van den directeur van het
Geologisch Museum en van zyn Amanuensis
ziln, by gelegenheid van do gedoeltelyke over-
bronging der collectie naar het nieuwe gebouw
op do Ruïne, ontruimd eu daarna ingericht
voor Museuml jkalen.
Twee vóór eenigo jaien afgekeurde schoor-
steenen werden opnieuw gemetseld, t. w. de
eene op do woning van den custos, de andere
op de kamer van den conservator Büttikufer,
waardoor tevens de droogkamer gestookt wordt.
De wyze, waarop hel oude gebouw onder
houden wordt, laat niots te wenschen over.
In het algemeen kan de toestand van het
meubilair voldoende genoemd worden.
In de kamers van den conservator dr. Th.
W. Van Lidth De Jeude en van den adminis
trateur werden nieuwe kleoden gelegd.
Een aantal nieuwe insecten kastjes werden
afgeleverd en in gebruik genomen.
Mot bet beter sluitend maken der galery-
kasten werd voortgegaan, natuuriyk zeer ten
ongorieve van de ambtenaren, daar deze vor-
botering bestaat in hot aanbrongon van wer
veltjes boven en ondor aau de kastdeuren,
waardoor de toegang tot de kasten zeer be
moeilijkt wordt.
Ook werden weder een aantal zeldzame
voorwerpen in speciale vitrines ondergebracht
om ze tegen ondergang to behoeden.
Do brandbluschmiddelen werden behoorlijk
nagezien on beproefd en waarnoodig hersteld;
ook de bliksemafleiders zyn beproefd en in
goeden staat bevonden, naar den directeur
later werd medegedeeld. Waarom dozo zaak
geheel buiten hom om verricht wordt, is hem
nog steeds duister. Daar hy het van groot
belang acht persoonlijk overtuigd to zijn van
de deugdolykheid der bliksemafleiders, zoo
hoeff hy maatregelen genomen, waardoor het
in het vervolg onmogeiyk zal zyn het onder
zoek buiten zyne voorkennis te doen plaats
hebben.
Omtrent con toestand van de verzamelin
gen wordt gezegd dat, aangezien er in de
bergplaatsen dor voorwerpen de kasten
dus geeno verbotering gekomen is, het
consorveeren en nazien der verzamelingen
enorm veel tyd vereischt, welke stellig beter
zoude kunnen besteed worden. Daar echter
oene vernieuwing der kasten minstens drie
ton gouds zoude kosten en deze uitgave in
dit ongeschikt gebouw niet te verantwoorden
zou zyu, zoo is het boter zoo goed of zoo
kwaad hot gaat op de oude wyze door to
gaan nu de bouw van een nieuw Museum
aan de orde is en er dus eerlang voor goed
verbetering i6 te wachten.
Verliezen van eenig aanbelang werden niet
geleden, en aanwinsten hadden plaats door
geschenken of door aankoop.
Ofschoon, zooals uit de opgave biykt, de
collectie met een groot aantal voorwerpen
verrykt werd, zoo schijnt het den directeur
toch, dat dit aantal grootor behoorde te zyn,
vooral met het oog op het groot aantal Neder
landers, die zich in overzeesche gewesten
bevinden. Sommigen willen slechts verzamelen
togen betaling, anderen geven het verzamelde
liever aan een buitenlandsch Museum in ruil
tegen eene decoratie, terwyl weder anderen
de overtuiging hebben, dat hunne collecties
o feral beter tegen ondergang beschermd
zullen worden dan in het Leidsch Museum!
Treurig voor de vermeerdering van de ver
zameling staan daartegenover de feiton, dat
het kleine sommetje, daarvoor jaarlyks uitge
trokken, geene aankoopen van eenlg belang
toestaat, dat het uiterst moeilyk valt naar het
schynt om zelfs zeer milde gevers te decoreeren
en dat het bestaande gebouw workeiyk onge
schikt is om voorwerpen van natuurhistorischen
aard voldoende te bewaren tegen vernietiging
of bederf! De directeur houdt zich evenwel over
tuigd, dat wanneer, naar hy vertrouwt wel
dra oen nieuw Museumgebouw verrezen zal zyn
en wanneer dan door eene goede expositie het
publiek meer zal kunnen proflteeren van bet
bijeengebrachte, dan ook de zucht om mede
te werken tot het vergrooten onzer natio
nale verzamelingen en tot het vermeerderen
van de kenDis der dierenwereld, velen zal
aansporen om gaarne het hunne hiertoe b\|
te dragen; dan zal men wars van zucht
naar gold of eer trotsch zyn op het Leidsch
Museum zooals een Engelschman terecht
trotsch is op het British Museum!
Evenals vorige jaren was het Museum voor
het publiek toegankelyk gesteld dagelijks van
10 tot 4 uren; gedurende de 6 minst koude
maanden ook des Zondags van 12 tot 3 uren.
Het aantal bezoekors bedroeg 6611.
Een overzicht omtrent het bezoek in de
verschillende maanden is zeor leerzaam: het
toont met cijfers aan, veel duideiyker dan
lange redeneringen kunnen doen, dat bet slechts
de koude, welke in de galeryen het verbiyf
ondoenlyk maakt, is, die de bezoekers het
Museum vermijden doet. Hoezeer het verlof
om op Zondag het Museum te mogen bezoeken
door het publiek op prys wordt gesteld, bleek
den directeur op alleraangenaamste wyze, door
het verziek van velen om dit verlof reeds in
April te willen goven, welke maand bijzonder
warm was in 1893, een verlangen evenwel,
waaraan hy om vele redenen niet heeft kunnen
voldoen. Het getal bezoekers van 6- a 7000 per
jaar aan een onverwarmd Museum, dat den leek
ongeveer niets duidelijk te zien geeft en zeer
weinig kan leeren, door de slechte verlichting
en magazynachtige expositie, geeft veel te
denkenhet geeft den directeur de overtuiging,
dat een nieuw Museum, ingericht zooals het
behoort en eene collectie leerrijk opgesteld,
van een verbazend groot aantal belangstellenden
verzekerd kan zyn!
Van de zich steeds uitbreidende Bibliotheek
werd weder door een aantal hoogleeraren en
andere geleerden gebruik gemaakt.
In den loop van het jaar verscheen deel
XIV van de „Notes from the Leyden Museum".
Door ambtenaren, aan het Museum verbonden,
werden daarin onderscheidene „Notes" ge
publiceerd, nl. door de heeren C. Ritsema Czn.,
dr. Th. W. Van Lidth de Jeude en J. Büttikofer.
De „Catalogue" heeft dit jaar zeer weinig van
zich doen hoorenofschoon er nog eenige vellen
in manuscript gereed zijn, verscheen slechts
één vel van de hand des hearen dr. Horst,
nl. vel 10 van den Gasteropoden Catalogus.
Deze vertraging is in het algemeen minder
aan gebrek aan yver, dan wel aan gebrek aan
tyd en wetenschappelyke werkkrachten toe
te schryveD.
In alle afdoolingen zyn de ambtenaren over-
hoopt met werk, vaak van den meest uiteen
loopenden aardbovendien kan er wegens de
koude niet altyd in de galeryen gewerkt
worden, terwyi het ótiquetteeren en rangschik
ken enorm veel tyd absorbeert.
Vele buitenlandsche geleerden kwamen hunne
studién in het Museum maken, terwyi door
eene drukke briefwisseling do verlangde inlich
tingen gegeven en gevraagd werden aan een
steeds aangroeiend aantal correspondenten in
het buitenland.
INGEZONDEN.
Hét liijks Ethnographisch Museum
te Leiden.
„Chacun prêche pour sa paroisse." Pro
fessor Kan te Amsterdam en Mr. Serrurier
te Leiden driogen er op aan, dat dit Museum
naar Amsterdam worde verplaatst, en jhr.
Quarlos van Ufford dat hot naar Den Haag kome.
Mr. Serrurier geeft als reden voor die ver
plaatsing op, dat het Museum te Leiden slechts
een academisch „hulpmiddel" is voor denk
beeldige studenten en een denkbeeldig
publiek.
Ik moet hiertegen ten sterkste protesteeren.
Sedert meer dan 20 jaren, dat ik bezig ben
tolken voor de Chineesche taal in Nederlandech-
Indiö op te leiden, is het my niet mogelyk
geweest in het Ethnographisch Museum
practisch en aanschouwelyk college te geven.
Ton eerste, omdat dit Museum, vooral het
Japansche en Chineesche gedeelte, een onor
delijk PAKHCIS is, zooals Mr. Serrurier
het terecht genoemd heeft, en ten tweede
omdat juist dit gedeelte jarenlang door den
directeur voor het publiek gesloten gehouden
is geweost.
Hoevoel belangstellende vreemdelingen, die
dit Museum wilden bezichtigen, heb ik niet
moeten afschepen met hun het onverbiddelyke
bordje: „Tot nadere aankondiging gesloten"
te laten zien!
Myne allesbehalve denkbeeldige stu-
d en ton hebben dus ook geen gebruik van
dit zoo hoogst noodzakeiyk academische hulp
middel kunnen maken. Het groote ongerief
daarvan is my maar al te veel by myn onder-
wys gebleken.
Ik ben ook overtuigd dat, indien dit Museum
te Leiden in een behoorlyk gebouw kon
worden uitgestald, ook de hoogleeraar in de
Ethnographie maar al te graag de gelegen
heid zoude willen aangrypen in het Museum
zelve aanschouwelijk college te geven.
Om nu met het „Hbl." de overbrenging
van het Museum naar Amsterdam te willen
wettigen met de verzekering, dat de Amster
dammers het drukker zouden bezobken dan
de Leidenaars, komt ons ongerijmd voor.
Wetenschappelyke Musea zyn geen Panop
ticums voor gapende boeren en buitenlui
of voor eene zich vervelende jeunesse dorée.
De waarde van zulk een Museum hangt
niet af van de meerdere of mindere quan-
titeit van nieuwsgierige bezoekers; en al
maakten te Leidon jaarlyks slechts twee of
drie geleerden een nuttig gebruik van het
Museum, hetzy voor eigen studie of voor het
onderwys aan hunne studenten, dan heeft
het reeds reden van bestaan in de universi
teitsstad.
Dat men in Duitschland alles naar Berlyn
sleept, heeft een raison d'êtro. Berlyn is ook
eene groote universiteitsstad.
Maar in Nederland is Amsterdam uitsluitend
koopstad en Den Haag een „Offentliches Ver-
gnügungsort" van ambtenaren, officieren en
gepensionneerde O.-I. ambtenaren.
Als Leiden geen wetenschappelijk centrum
i s, dan moest er voor gezoigd worden dat
het een zoodanig centrum worde; en in
plaats van de wetenschappelyke verzamelin
gen daaruit weg te halen, moest men integen
deel er andere heenbrengen.
G. Schleqel.
Geachte Heer Redacteur
Naar aanleiding van een ingezonden stuk
in uw Dagblad van gisteren van de H.H. R.
B. S. c.8., komt het my voor dat in deze
oen verkeerd begrip heerscht by de inzenders
voornoemd.
Heel biliyk is het dat ieder vry is in het
uiten zyner meeningen en het uitspreken
zyner wenschen, en zeer vriendelyk vind ik
het van UE., als redacteur van een onpartydig
en veelgelezen blad, zulke wenschen daarin
op te nemen. Toch komt het my voor, dat
in het uitspreken van de onderwerpeiyke
wenken iets onbescheidens ligt.
Immers, hoe zal een ontvanger het in dit
opzicht naar ieders genoegen kunnen maken
en hoe zal er altyd een huis, tevens voor
kantoor geschikt, in het middelpunt der ge
meente gevonden worden?
Men vergete toch niet, dat de ontvanger
wordt aangesteld door het Ryk of door de
Regeoring, zonder dat laatstgenoemde zich
met een lokaal bemoeit. De aangestelde titu
laris moet daarvoor maar aanstonds zorgen
en zal al zeer tevreden zyn, als hy een pas
send huis voor zyn gezin, met inbegrip van
kantoor en wachtkamer, in de gemeente
waar dan ook kan bekomen.
Daarenboven zie ik or gcon groot bezwaar
in dat de belastingschuldige tweemaal 's jaars,
desnoods meermalen, een afstand zy het
dan ook van een groot kwartuur bebbe
af te leggen om aan zyne verplichtingen te
voldoen.
Het is immers geene zaak van dagelyks
terugkeerenden aard, en geheel iets anders
dan met de postkantoren, waarvoor van Ryks-
wege steeds geschikte gebouwen in het mid
den der stad worden aangewezen.
Voorshands geloof ik dat de nieuwe titularis
al zeer gebaat zal zyn als hy het te huur
aangeboden huis van zyn terecht betreurden
voorganger mag betrekken. De lokaliteit moge
dan ook niet te ruim zyn, wat kantoor en
wachtkamer betreft, bepaalde klachten zyn er,
zoover my bekend is, toch niet over ver
nomen.
Aan u, Geachte Heer Redacteur, myn dank
voor de opneming dezer regelen.
Leiden, 21 November 1893. X.
Mijnheer de Redacteur f
"Wil u zoo goed zyn deze regelen in uw
veelgelezen blad te plaatsen? By voorbaat
zeg ik u reeds myn dank.
Myn doel is de aandacht te vestigen op
het verkeer en de verbinding van den Ouden
Singel met de Turfmarkt. Eenigen tyd ge
leden is men begonnen om de brug aldaar
af te breken en daarvoor in de plaats te stollen
den overhaal. Over slapte behoeft de persoon,
die den overhaal bestuurt, niet te klagen, daar
het dikwyls te druk is om alle personen over
te zetten. Nu is myne vraagZou daar geene
verandering plaats moeten hebben? Immers,
tusschenbeide is het zelfs zeer gevaariyk
voor de schoolgaande kinderen. Als men
twee schuiten vice versa daar stelde, zou
dat niet beter zyn? Of eene hulpbrug?
Hopende dat deze regelen tot eonige ver
betering mogen leiden, verblyve ik:
Steeds uw getrouwe abonné,
X.
Gemeenteraad van Voorschoten.
Vergadering van 23 November.
Tegenwoordig de Voorzitter en alle leden.
Na goedkeuring der notulen deelt de Voor
zitter mede dat zyn ingekomen besluiten van
Ged. Staten tot goedkeuring van Raadsbe
sluiten tot wyziging der jaarwedde van het
onderw. personeel en tot betaling uit den post
voor Onvoorziene Uitgaven, alsmede tot goed
keuring van de gemeentebegrooting dienst 1894.
Aangenomen voor kennisgeving.
Een adres van het Diaconie-armbestuurder
Ned.-Herv. gemeente wordt ter zyde gelegd,
als zynde ongezegeld.
Aan mej. J. M. E. De Kroes wordt op
haar verzoek eervol ontslag verleend als onder-
wyzeros alhier met ingang van 1 Jan. 1894.
De Voorzitter deelt mede dat er 7 solli
citanten zyn naar de vacante onderwyzers-
plaats. B. en Ws. stollen voor, in ovorleg
met het hoofd der school, 4 dezer heeren
voor rekening der gemeente te doen overkomen
en vragen hiervoor een krediet.
Er ontstaat hierover eenige discussie.
De hoer v. d. Horn vraagt of het niet beter
ware den eventueel benoemde geene vergoeding
te geven.
De Voorzitter bestrydt dit. De heer Van
Kempen is voor eene proefles, doch kan er
zich mee vereenigen die niet te houden,
wanneer het hoofd der school het onnoodig
vindt. De heer Schoor vraagt of het voldoende
is gemotiveerd dat de 4 sollicitanten worden
opgeroepen en de 3 andere niet?
De Voorzitter antwoordt hierop bevestigend,
waarna het voorstel van B. en Ws. met alge-
meene stemmen wordt aangonomen.
Vervolgens vraagt de Voorzitter namens
B. en Ws. een gciyk krediet voor ten hoogste
4 onderwyzeressen met het oog op de vaca
ture-mej. De Kroes.
Nadat hy den heer v. d. Horn op zyne
vraag heeft verzekerd, dat wanneer met de
overkomst van een kleiner getal kan worden
volstaan, B. en Ws. geene 4 dames aullen
oproepen, wordt ook dit voorstel met alge-
meene stemmen aangenomen.
Eindeiyk worden vastgesteld de suppl. ko
hieren Hoofd. Omslag en Hondenbelasting,
waarna de Voorzitter, niets meer aan de orde
zynde, de vergadering sluit.
Burgerlyke Stand.
ALPEN. Bevallen: G. Yan Lokhorst geb.
Koster, Z. N. De Bidder geb. Metselaar, D.
D. Yan Yeen geb. Blonk, Z. O. De Yos geb. Van
der Spek, D.
Overleden: G. O. Van der Waaij, D. 1 j.
Qehawd: F. De Jong en J. M. v. Morjen.
ALKEMADE. Geboren: Klazina, D. van Petrus
Van KÜDk en Marjjlje De Koning. Petros Gerardue,
Z. van Cornells Poow en Johanna Heemskerk.
Cathama Maria, D. van Gerardus Waasdorp en Neeltje
Van Tol. - Hugo, Z. van Gerrit Van Veen en Maria
Agoc-e Van Wioringen.
Ovorledon: Apolonia De Prie, 4 m., D. van
Lambertoe en Elisabeth De Jeu. Ouriua Geertroda
Van der Hoorn, 30 j., eohtg uoote van Jobannee Van
Es. Cornelia Van dor Zwet, 3 m., D. van Johs.
Van der Zwot en Petronella Maria Van Veen.
Matje Vreeken, 85 j., wed. van Jan Mr.areeD.
Ondertrouwd: Jaeobos Drogmans jm. 27 J.,
V8n Axel, en Adriana Johanna Van Greoningen jd.
28 j., alhier. Volkort HeDdrik De Vries jm. 86 j.,
en Jansjo Supbeert Jd. 36 j., beiden van Alkemade.
BODEGRAVE. Bevallen: W. H. Aalbers geb.
Do Ruiter, Z. N. Van Leeuwen geb. Bouthoorn, Z.
Overleden: J. C. Coox, 2 w. M. Van den
Berg, echtg. van O. Nieste, 68 J.
BOSKOOP. Bevallen: W. Winkel geb. Stolk,
Z. N. Laroe gob. Melvo el, Z. M. Soholten
geb. v. d. Willik, Z. L. Van der Kraate geb.
Oudsboorr, Z.
Overleden: D. v. Mill geb. De'Leede, 58 j.
G o b u w d A. De Leedo, 25 j en N. Van Ree, 19 j.
HAARLEMMERMEER. Geboren Jacob, Z. Van
K. v. d. Heijden en J. Oomen. Jannetjo, D. van
J. Bie^henvol on M. Guldemond. Wouter Hendrik,
Z. van W. Bloomer en A E. Do Jonge. Anna
Margaretha, D. van J. Groen in 't Woud en O. Duin
hoven. Cornells, Z. van K. P. De Jong en P Den
Breojen. Aagje, D. van J. Deotekom en M. Van
FnrstoDberg. Aric, z. van M. Van P^l od J. M.
8«arloos. Petrus Z van O. Appelman en A. Groot.
Wilhelorna Maria, D. van P. Op den Keldor en A.
Kriegjee. Johannes Cornells, Z. van P. Kroon en
G Dekker.
Ondertrouwd: O. Van der 8*olt en JA. Kar
dol. G. Visser wodr. en L. Loosbroek wed. A..
Groenenberg en M. De Graaf. J. Van Bakk m en
G. Flipphi.
Gehuwd: J. T. Braak met 8. M. Zeestraten.
J. Boers met S. Smits.
Overleden: Adriana, 19 m D. van G. Goossods
en M. Van Gellekom. Jobannee, 24 J., Z. v«d J.
B sschop en E. Wagenaar. Joban Philippus HaBö-
w ld, 69 j., gehuwd mot A. M. Wolboff Maria
Van der Vooren, 70 j., weduwe van D. JanseD.
Gerard, 5 m.. Z. van J. Van Andel en G. Visser.
OCTD8HOORN. Bevallen: J. M. Heenb geb.
v. Holst, Z M. Don Braver geb. Van der Schee,
Z. J. V< nb geb De Jong, D. W. Vierbergen
geb. Waardenburg, levenl. D.
Overleden: O. W. Van Bfin, wednr. van T.
IJs, 70 J.
Gehuwd: E. J. Sprayt, jm. 28 J. en A. Hus,
jd. 28 j.
REEUWIJK. Bevallen: M. Schouten geb. Kort,
D. J. floogeDdoorn geb. Vorboom, Z.
TER-AAR. Bevallen: A. Akerboom geb. v.
Kinta, D. G. De Kleer geb. Langhout, D.
Overleden: Levenloos aangogeren D. van H.
Van der Vlugt en W. Kortokaas.
(Verhaul uit het loven van een
Engelsohen detective).
3)
Aan het einde van de gang was eene
wenteltrap, welke uitkwam in eeno gang,
aan welker einde de kamer was van den
portier. Halverwego de trap ia een portaaltje,
waarop dwars ook eeno gang uitloopt. Dezo
gang geleidt door middel van eeno andere
trap naar eene zijdeur, die door de bedienden
wordt gebruikt, en ook wel door de klerkon, die
van Charles-street komen, daar dozo weg korter
is. Kunt gij mjj volgen, mynheer Holmee?"
„Ja, dank u", zeide Sherlock Holmes.
„Hot Is van hot grootste gewicht, dat gij
op dit punt let. Ik liep de trap af in de
gang, waar ik den portier in diepen slaap
verzonken in zyn kantoortje vond, terwyi do
ketel cp hei spiritus licht hard stond te kokon.
Ik nam don ketel er af en blies hot licht uit,
want liet water spatte op don grond. Daarna
strokto ik myne hand uit om den man te
wekken, die rustig door bleef slapen, toen
eeno bel, dio boven zyn hoofd hing, luide
weerklonk, en hy met schrik wakker werd.
„Mijnheer Phelps," zeide hy, terwyl hy my
verb.usd aankeok.
„Is kwam eens zion of myno koffie
klaar was."
„Ik had don ketel opgezet, toen ik in slaap
viel, mynheer." Hy keek my eens aan en
keek toen naar de zich nog steods bewegende
bel, torwyl eene steeds klimmende verbazing
op zyn golaat zichtbaar werd.
„Indion gy hier waart, mynheer, wie kan
er dan gebeld hebben?" vroeg hy.
„Gebeldliep ik uit. „Welke tel is het dan
„Het is do bel van de kamer, waarin gy
zat te werken."
„Eene rilling voer my door de leden. Er
was dus iemand in de kamer, waar myn
kostbaar tractaat open en bloot op da tafel
lag. Ik liep half krankzinnig do trap op en
do gang in. Er was niemand in de gangen,
mynheer Holmes. Er was niemand in de kamer.
Alles was precies, zooals ik het verlaten had,
behalve - dat de papieren, die aan myne zorg
waren toevertrouwd, van den lessenaar, waarop
zy lagen, waren verdwenen. De kopy was er
nog, maar het origineel was weg.
Holmes zat rechtop in zyn stoei en wreei in
zyne handen. Ik kon zien, dat het eon koiije naar
zyne hand was. „Wat doodt gy toen wel?"
fluisterde hy.
„Ik begroep dadeiyk, dat de dief de trap j
moest zyn opgekomen, die naar den byingang f
geleidt. Ik moest hem natuuriyk onlmoet f
hebben, als hy den anderen kant was gegaan."
Zyt gy er volkomen zeker van, dat hy dien
goheeien tyd niet in de kamer of de gang
verborgon is geweest, omdat ge die gang als
slecht verlicht hebt beschreven?"
„Het is geheel onmogeiyk. Eene rat zou
zich noch in de kamer, noch in de gang
verborgen kunnen houden. Er is hoegenaamd
geeno schuilplaats,"
„Dank uGa voort, als ik u verzoeken mag."
„De portier, die uit myn bleek gezicht wel
had opgemaakt, dat er iets niet in den haak
was, was my de trappen op gevolgd. Wy
liepen nu belden hard de gang door en de
trappon af, die uitkwamen op Charles-street.
De straatdeur was dicht, maar niet op slot.
Wy rukten de deur open en vlogen de straat
op. Ik herinner my dat er juist drie slagen
klonken van eene naburige klok. Het was
kwartier voor tienen."
„Dit is een zeer gewichtig gegeven," zeide
Holmes, terwyl hy eene aanteekening maakte
op zyne manchet.
„Hot was een zeer donkere avond, en er
viel een zoele motregen. Er was niemand in
Charles street, maar, zooals gewooniyk, was
het in "White hall, de straat, welke dwars op
Charles street staat, zeer druk en levendig.
Wy vlogen, blootshoofds als wy waren, de
straat door en zagen aan den uitersten hoek
een politie-agent staan.
„Er heeft een diefstal plaats gehad," riep
ik uit „Er is een document van zeer groote
waarde uit het ministorio van buitenlandsche
zaken gestolen. Is hier ook iemand langsge
komen?"
„Ik sta hier pas een kwartier, mynheer,"
zeide hy, „en in dien tyd is slechts één per
soon voorbygegaan, eene vrouw, groot en niet
jong meer, met een bonten doek om."
„O, dat is myne vrouw maar geweest,"
riep de portier uit „Is niemand anders voorby
gekomen
„Neen, niemand."
„Dan is do dief bepaald den anderen kant
uitgegaan," riep de kerel uit, terwyl hy my
aan myne mouw trok. „Ik nam er echter geen
genoegen mee en de pogingen, die hy aan
wendde om my weg te krygen, wokten myne
vermoedens nog meer op."
„Welken kant ging de vrouw uit?" riep ik.
„Dat weet ik niet, mynheer. Ik zag haar
wel voorbygaan, maar ik had geene byzon-
dere reden om haar in 't oog te houden. Zy
scheen haast te hebben."
„Hoe lang is het geleden?"
„O, nog niet langl"
„Is het ongeveer vyf minuten geleden?"
„Langer dan vyf minuten zeker niet"
„Gy verspildt slechts uw tyd, mynheer, en
iedere minuut is op het oogenblik van be
lang," riep de| portier uit „Geloof my maar
vry, dat myne vrouw niets met de zaak te
maken heeft, en ga mee den anderen kant
uit. Nu, als gy niet wilt, zal ik gaan." En
met deze woorden liep hy den anderen kant
van de straat uit.
Ik had hem echter in een oogenblik inge
haald en hield hem by zyne mouw terug.
„Waar woont gy?" vroeg ik hem.
„Ivylaan No. 16, Brixten," antwoordde hy.
„Maar laat u toch niet op een valscb spoor
brengen, mynheer Phelps. Ga nu mee den
anderen kant uit en laat eens zien of wy daar
ook iets kunnen vernemen.1'
„Het kon geen kwaad om zyn raad op te
volgen. In gezelschap van den agent liepen
wy de straat uit, maar toen wy aan de
dwarsstraat gekomen waren, vonden we er
slechts eene zich haastende menigte, die allen
verlangend waren om met dit natte weer
onder dak te komen. Er was geen enkele
leeglooper, die ons zou kunnen vertellen, wie
er voorby was gekomen.
„Wy keerden daarna naar het ministerie
terug en doorzochten de trappen en de gang,
maar tevergeefs. De gang, die naar de kamer
geleidt, is bekleed met linoleum van eene
lichte kleur, waarop men zeer licht sporen
ziet. Wy onderzochten het zeer nauwkeurig
maar vonden geen enkel spoor.
„Had het den geheelen avond gerogend?"
„Ongeveer sedert zeven uren."
„Hoe kwam het dan, dat de vrouw, die
omtrent negen uren in uwe kamer kwam,
geene sporen naliet met hare modderschoenen?"
„Ik ben biyde dat gy hier ook over valt.
Het bevreemdde my toen ook. De werksters
hebben de gewoonte om hunne schoenen uit
te doen, als zy aan de portierswoning komen,
en pantoffels aan te doen."
„Dit laat zich verklaren. Er waren dus
geene sporen, ofschoon het regende. Ik moet
zeggen: het is een merkwaardig geval. Wat
deedt gy daarna?"
„Wy onderzochten ook de kamer. Er is
geene geheime deur, dit is onmogeiyk, en de
ramen zyn volle dertig voet van den grond.
Zy waren beide aan den binnenkant gesloten.
Daar er een vloerkleed ligt, is de mogeiyk-
heid van eene valdeur ook buitengesloten,
en het plafond is eenvoudig gewit. Ik wil
er myn leven onder verwedden, dat, wie myne
papieren gestolen moge hebben, alleen door de
deur kan zyn gekomen I"
Wordt vervolgd).