N°. 10359.
Maandag 27 November.
A0. 1893.
<§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blacl.
Leiden, 25 November.
Femilleton.
NONDUM.
TBSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER, COURANT:
Voor Leiden per 3
maanden. 1.10.
v 1.40.
Franco per post- v
Afzonderlijke Nommers0.05,
jajtcaaüfjisf-i'
- v. .A vu~ a\
PRIJS DER ADVERTEUTIË1I:
Van l-'6 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17 J. - Grootere
letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad
wordt 0.05 berekend.
Dit nommer bP8ta.it uit DRIE
Bladen.
Onze dienstboden.
(Ingezonden.)
Het hoofdartikel in uw blad van Maandag
13 dezer, gewijd aan de voor vrouwen nood
zakelijke cienstbodeu-qnaestie, deed mij de
pen opnemen, en ik wensch daarvoor eene ge
dachte, een antwoord in ruil to geven, on
zoo mogeiyk anderer opinie uit te lokken.
Of er van „vereerd zijn" sprake is, nu voor
ditmaal „oene eereplaats" wordt gegund aan
dit vrouwonartikel, zal ik onbesproken laten.
Dat de vrouwen „dankbaar" zullen zijn, na
de lozing, kan ik, wat mijzelve betreft niet
beamen. Dit zou 't geval kunnen zijn, indien
een middel aan de -hand werd gedaan, eone
raadgeving, een voorbeeld werd gegeven, om
meer tevredenheid, meer eenvoud, meer
degelijkheid te wekken in den stand onzer
dienstboden.
Het voorbeeld, dat volgens uw blad, do
Amerikaansclie vrouw on3 ter navolging geeft,
door zelve meer aan te pakken, ja zoo mogelijk
zich geheel van dienstboden te onthouden,
zou in een Hollandsch huisgezin een gansc'non
ommekeer teweegbrengen. Een huishouden in
don doftigen stand toch ten onzent is zoodanig
geregeld, dat do huisvrouw hoogere plichten te
vervullen heeft, die haren tyd in beslag nomen
eone degelijke huismoeder behoeft nooit te
vragen"Wat zal ik doeD noch haren tijd zoek
te brengen met onnutte bezoeken af te loggen,
al sluit dit geenszins uit, dat ook de beschaafde
vrouw op dat gebied plichten heeft na te
komen, die noodzakelijk, gowenscht, ja veel
tijds zeer gewaardeerd z\jn.
De hulp der dienstboden is in zoodanig
gezin geene overtolligheid, en geoft daardoor
aan dien stand een nuttigen werkkring. Het
kind uit een groot of klein gezin uit den
handwerksstand of kleinen burgerstand kan,
wanneer het eene goede mevrouw treft, veel
leoren, wat het levenslang ten nutte komt;
haro diensten zullen gewaardeerd worden en
de omgang met hare meerderen, die haar
nooit laten voelen dat zty dienstbaar is, die
liefderijk en voorkomend zjjn, moest haar
dwingen tot dankbaarheid en waardeering.
Er kan een innige band ontstaan tusschen
meesteres en dienstbode; dit weet ik bij
ondervinding maar dit zijn uitzonderingen,
niettemin lichtpunten by zoovele bittere
teleurstellingen.
Menig kind zou op don gooden wog be
houden blijven, indien de moeder deugdzaam
on braaf het belang van het kind alleen in hot
oog hield. Waaraan worden de meeste kinderen
reeds zeer jong opgeofferd? Aan do geldzucht
der ouders! Schijnbaar notte ouders schamen
zich niet voor hun kind reeds op twaalf- a
dertienjarigen leeftijd een dienst te zoekon
als dagmeisje, waar het als moid-allóón het
werk, ook het vuilste, met de kleine handen
moet verrichten. Als 't kind met kachel-
poetsen en ander ruw poetswerk do te°re
vingor3 openscheurt, en thuis het volk ver-
wenscht, dat haar zoo gebruikt, zal moeder
er nog een hartig woordje by voegen en haar
kind leoren hare meerderen te vervloeken.
Maar wie is hier de hoofdschuldige? Zy, de
moeder, die haar kind aanbiedt, om enkele
stuivers meer loon, in plaats dat zy een
plaatsje zocht, berekend voor de jeugdige
krachten.
Wordt in zoo'n gezin nog bovendien aan
een of meer studenten, wat in deze stad maar
al te vaak het geval is, eene kamer verhuurd
en moot hot kind reeds vroeg die heeren
dienen, dan is do jeugdige ziel wel dubbel
te beklagen. Het kan haast niet anders of
zy leert afkeer opvatten tegen hare gebieders,
en sluipt er haat in het jong gemoed tegen
degenon, die misbruik maken van de jonge
arbeidskrachten. Maar nogmaals: aan wio de
schuld? Aan de moeder alleen. Geen macht
ter wereld kan zoo'n reeds vroeg bedorven
kind tot edeler gevoelens brengen en ver
keerde opvattingen uitroeien. Later gaat het
kind hooger op, en biedt het hare diensten
aan in de deftige gezinnen, hierboven aange
haald. Het is bovattelyk, en wordt allengs
gevormd tot oene goede dienstbode, heeft
veel geleerd, waarvan het vroeger geen besef
had, maar zal geen dankgevoel bezitten, noch
voor liet ruime loon, noch voor degelyk
voodsel en huisvesting, omdat het voorgoed
bedorven is.
Moeder weet steeds een oog te sluiten, als
het kind ver van goede handelingen betracht;
hare oudore zuster is er tot dusver ook al
gekomen, en geeft menige les, welke, nage
volgd, aanvankelyk het hart wel doet bouzen
en kloppen, van onrust on vrees, maar daar
zijn de lougons good voor; moeder heeft er
om gelachen hoe handig haar kind zich uit
alles weet te redden, en haar geweten wordt
telkens in slaap gesust, wanneer zy thuis al
haro bcöriegeryen heeft verteld. Goen gods
dienstonderwijs, geen kerkbezoek kan hier
helpen; het kwaad zit te diep. Predikant en
godsdienstonderwyzeros worden zoo heel ge
makkelijk misleid; men praat zoo zoetjes mee
met den dominee en met de juffrouw by het
huisbezoek. Ik ken gezinnen, waarvan de
kinderen trouw ter catechisatie gaan en voor
de belydenis zyn opgeschreven, en toch met
volle goedkeuring der moeder den Zondag
avond ontwyden door danshuizen te bezoe
ken en door het gif in te drinken, dat lang
zaam, maar zeker ten verderve leidt.
Hoe keeren die meisjes 's avonds in hare
diensten terug? Met verhitte kleuren, met
oogen rood van tabakswalm en helaas van
drankgebruik. Zy zetten den eersten voet op
hat breede pad der zonde met volle goed
keuring van de natuuriyke opvoedsters harer
jeugd. Al is hare meesteres zich ten volle
bewust dat er eene heilige plicht op haar rust,
wanneor zy eeno jeugdige dienstbode onder
hare leiding neemt: al gevoelt zy dat er een
jeugdige ziel haar is toevertrouwd, voor welker
behoud zy heeft te waken, zy belydt zich
weldra hare onmacht niet dan na vruchto-
loozen stryd.
De lessen en vermaningen beginnen do
dienstbode te vervelen, thuis wordt er om
gelachen, en haar bevolen zich hoegenaamd
niet te storen aan alles wat mevrouw (den
liefiyken naam, veelal daarvoor in de plaats
gezet, laat ik achterwege) zegt. „Ga veel
liever weg, zoek een anderen dienst, waar
meer loon wordt gegeven en minder gelet
op hetgeen de dienstbode in zedeiykheid te
kort komt, als het werk en hare diensten
voldoende zyn", zegt hier de moeder.
Zoo gaat het grootste doel van het dienst-
bodenpersoneel ten gronde, en worden later
door huweiykon opnieuw ongelukkige gezin
nen gekweekt. Wat hier tegen te doen? Samen
werking in de allereerste plaats van beschaafde
vrouwen; geen opdryven van belachiyk hooge
loonen, waar reeds voldoende, ja ruim kan
voorzien worden in eigen onderhoud. Zy, die
het hardst roepen om meer loon, besteden
het aan belachlyken opschik, welke onze
dienstboden toch nooit in dames zal kunnen
veranderen.
Wie kan hier raad schaffen om paal en
perk te stellen aan de hooge eischen van den
dienstbodonstand, en onszelve meer macht in
handen te geven zooals onze ouders on groot
ouders bezaten? Nu stelt menige dienstbode
de wetten. Dat kan en moet anders worden.
Een goede dienst wordt belasterd, eene goede
meesteres met de vuilste namen bestempeld.
Zoodanige dienstbode moest uit nette diensten
geweerd worden, waar zy weldra opnieuw
hetzelfde kwaad bedryft. Als de vrouwen
elkaar meer steunden in deze richting, zou
er meer rust en minder last in de huisge
zinnen gevonden worden.
Voordat ik eindig, nog eene gedachte, gewijd
aan de goede, de bravo, ja, de edele zielen,
die in het nederig kleed der dienstbodo met
nauwgezetheid en toewyding zich kweten van
hare zaak.
Aan dankbaarheid en liefde heeft het u
niet ontbroken van de zyde uwer meeste-
rosso; waardeoring en achting maakten de
verhouding zooals zy behoort te zyn onder
leden van hetzelfde huisgezin. Maar zonder
uitzondering bezaten zy den giootsten schat
op aarde, eene brave, liefhebbende moeder,
die door woord on daad hen leidde langs het
smalle pad der deugd. Wie dat voorrecht
derft, is reeds half verloren voordat zy by
vreemden in huis als dienstbode worden op
genomen. Een gevoel van smart en mede-
ïyden vervult ons, wanneer eene zoodanige
dienstbodo ons huis verlaat zonder om te
zien: wy hadden haar zoo gaarne behouden
op den goeden weg!
Leiden, Nov. 1893.
In de gisteren gehouden vergadering van
Gedeputeerde Staten van Drente ia tot adjunct-
commies late klasse ter provinciale griffie
benoemd mr. P. Bjjl, te Leiden.
Gisteravond had te Valkenburg de tweede
algemeone vergadering plaats der jjsclub
.Valkenburg". Statuten en huishoudelijk regle
ment werien goedgekeurd, terwijl tevens
voorzien werd in de vacature van voorzitter,
ontstaan door het als zoodanig Sedanken van
den heer R. F. C. De Bru(jn.
Het bestuur bestaat nu uit de heeren W.
H. Van Oordt, voorzitter; C. M. Van Sillevoldt,
penningmeester, en J. Seuff, secretaris, be
nevens de commissarissen J. C. Van der Nagel,
A. Peet, Abr. Oosterleo, A. Bol Az., C. Van
Steijn en L. Noppen. Do ijsclub telt 43 leden.
De eerste zitting van den militieraad zal
voor de gemeente Warmond te Leiden plaats
hebben op Dinsdag den 12den December a. s„
des middags te 12'/, uur.
Men schrijft ons uit Bodegrave: Een
talrijk publiek, waaronder velen van elders,
was gisteravond opgekomen om te luisteren
naar de voordracht van prof. dr. J. Ten Brink,
uit Leiden, die optrad in eene openbare ver
gadering van ons Nuts-departement.
In oene sohoone rede schetste spreker, op
eenvoudige en toch boeiende wijze, de ge
schiedenis der Nederlandsche kunst in hst
algemeen, doch moer in 't bijzonder die der
letterkunde. Tal van aanhalingen van schrijvers
uit vroegerea en latoren tijd deden ons de
ontwikkeling en den vooruitgang der kunst
zien, terwijl tevens duidelijk werd getoond
hoe de levenswijze, de geschiedenis, de volks
aard zich afspiegelen in die kunst. Hij daed
ons zien hoeveel schoons en goeds ook onze
letterkunde heeft aan te wijzen.
Jammer dat de geachte spreker zich eonigs-
zins moest bekorten. Gaarne hadden we nog
wat meer willen hooren.
In Den Haag is overleden de gepen-
sionneerde generaai-majoor van de cavalerie
Jhr. W. I. A. Storm de Grave, die in alle
rangen bij het officierscorps van dat wapen
eone hoogst verdienstelijke plaats heeft inge
nomen en later als inspecteur aan hot hoofd
daarvan is werkzaam geweest.
In 1869 met het 1ste rogiment huzaren
als ritmeester te 's-Gravenhage in garnizoen
gekomen, bleef hij in de residentie ook bi)
zfine bevordering tot de hoofdofficiersrangen
geplaatst, alwaar hjj als kolonel bet com
mando over het 3de regiment huzaren, dat
sedert niet meer naar een ander garnizoen
verlegd is, voerde.
Door wijlen Z. M. den Koning benoemd
tot adjudant in buitengewonen dienst, werd
de overledene in 1891 als zoodanig bij H. M.
de Koningin bestendigd.
Zjjn naam zal by de Noderlandsche cavalerie
steeds in hooge oere wordon gehouden; hy
was een bemind chef en degelyk aanvoerder.
Do begrafenis zal Maandag a. s. plaats
hebben.
Het Genootschap ter bevordering van
Natuur-, Genees- en Heelkunde te Amsterdam
heeft besloten de prijsvraag, die in 1887
uitgeschreven is en waarop vóór 1 Januari
1893 geen antwoord ontvangen werd, weer
opnieuw uit te schryven.
Zy was in het programma van 1887 aldus
omschreven
„Het Genootschap vraagt eene geschiedenis
der Nederlandsche geneeskunde en der Neder-
landsche geneeskundigen na den dood van
Boerhavo, tot aan de wet op het hooger onder-
wys van 1875. Gouden medaille en ƒ300."
Er bestaat geene volledige geschiedenis der
Nederlandsche geneeskunde. Ludeking gaf
eene belangryke studie tot 1575, door het
Genootschap in 1847 met de zilveren medaille
vereerd. Het Genootschap schreef in 1859
een vervolg op dat werk uit; Banga gaf dit
in 1868 door tot en met Boerhave de genees
kundigen te schetsen. Eene behandeling van
het daarop volgende tydperk is zeer gewenscht.
Het antwoord moet vóór 1 Januari 1896
franco worden toegezonden aan den alge-
meenen secretaris, prof. dr. D. Van Haren
Noman, (Heerengracht 134, Amsterdam) en
geschreven met eene andere hand dan die van
den schryver, in de Nederlandsche, Fransche,
Hoogduitsche, Engolecho of Latynscho taai,
met eene zinspreuk onderteekond zyn en ver
gezeld gaan van een verzegeld biljet, ten op
schrift hebbende dezelfde zinspreuk en inhou
dende den naam des schryvers.
De bekroonde verhandelingen warden in de
werken van het Genootschap uitgegeven.
Als advocaat en procureur by den Hoogen
Raad ie beóedigd mr. H. W. B. Thomas.
By koninklyk besluit is benoemd tot
bewaarder van de hypotheken, het kadaster
en de soheepsbewyzen te Dordrecht, J. S.
Kaempff, thans inspecteur der registratie en
dom. van de eerste klasse in de 32sto divisie
te Deventer.
De kapt. op non-act. J. D. Van der Vyvor,
van het wapen der infanterie, op zyno aanvraag,
op pensioen gestold, en het bedrag van het
pensioen bepaald op ƒ1300 's jaars.
De met verlof hier te lande aanwezige kapt.
der inf. van het leger in Ned.-Indió, J. W.
Libosan, op zyn verzoek, eervol uit den mili
tairen dienst ontslagen, mot toekenning van
pensioen.
Opnieuw benoemd by het personeel van
den geneesk. dienst der landmacht, voor een
tydvak van vyf jaren, in hunne tegenwoor
dige betrekking, de reserve-officieren van go-
zondheid der 2de kl. dr. H. J. Hart, arts te
Amsterdam; B. Smits, arts te Bunnik, en A.
N. Vechtman, arts te Ferwerd (gemeente
Ferwerderadeel).
Benoemd tot ambtenaar van het openbaar
ministerie by de kantongerechten in het arrond.
Roermond, ter standplaats Roermond, mr. A.
A. Cnopius, thans kantonr. plaatsvervanger,
advocaat en procureur te Breda, tevens be-
eedigd klerk ter griffie van de arrond. recht-
bank aldaar.
Benoemd by het wapen dor inf. tot lsten
luit-, de 2de luit. R. C. Van Heekoren, van
het wapen, thans op non-activiteit; by het
lste regiment, tot laten luit-, de 2de luit.
M. Van de Siepkamp, van het corpsby het 3de
regiment, tot lsten luit., do 2de luit. M. L.
Pll08ter, van het corps; by het 5de reg. tot
kapitein, de lste luit. J. Stroeve, van het
corps; H. J. F. Van Ovorveldt, van het reg.
gren. en jagers, en A. J. Ebeling, van het
corps; by het 0de reg., tot kapitein, de lste
luit. C. D. De Roon, van het reg. gren. etl
jagers; by het wapen der artillerie, by heb
lste reg. vesting-artillerie, tot leten luit.,
do 2de luit J. Van Gasel, van het corps.
Roman van
B. KOOPMANS VAN BOEKEItEN.
65.)
En geen wonder, voorwaar! dat de jonge
man zich triest en naargeestig gevoelde, want
hy zat zich te verdiepen in beschouwingon
over het verlies van het kostbare bankbiljet,
en dat zoodanige beschouwingen niet roos
kleurig of verkwikkeiyk waren, beseft ieder.
Natuuriyk slaakto hy daarby de bittere ver
zuchting: Och, had ik maar naar Van Corn-
putte s raad geluisterd en dus terstond het
geld den oudenheor ter hand gesteld, of was
ik ten minste maar niet naar die verwenschte
biljai tparty gegaan 1 En dan die volslagen
machteloosheid, die gedwongen berusting,
waartoe hy door ae omstandigheden, is ge
doemd Door de omstandigheden, zeg liever,
zoo bestrafte de stem der consciëntie, zeg
liever door eigen overtreding, door hande
lingen, die het daglicht niet konden zien en
dus in 't donker, in 't geniep moesten be
redderd worden, zoodat gy ook niet op het
kantooruur naar de heeren Germs durfdet
gaan, maar dit deedt op een tyd, dat men
lichtelijk met een niet-thuis by de deur kon
worden afgewezen.
Even vóór achten werd er aan de deur
geklopt en op het binnen! van den bewoner
trad Smit, de oude oppasser, in de kamer.
„Neera my niet kwalijk, mynheer Stresf-
landl" zoo begon de goede man, „houd my
ten goede, dat ik u een oogenblik kom storen
in uw work, maar ik moet u noodzakeiyk
even spreken."
Was het, doordat Floris eonigszins ver
wonderd en daarby niet zeer vriendeiyk keek
by zyn binnentreden, dat vriend Nondum deze
woorden sprak op oenigszins verlegen toon?
Zooveel is zeker, dat de student wezenlijk
wat knorrig keek, hetzy omdat hy, wrevelig
onder don indruk zyner pynlyke overpeinzing,
zyn gelaat nog niet in aangenamer plooi bad
weten te brengen, hetzy omdat dit onver-
wachto bezoek hem wezeniyk niet welkom
was. In ieder geval, van langen duur was
die knorrigheid niet, want zyn gelaat hel
derde al weer op, terwyi hy zei„Zoo, zoo,
Smitl Hadt je my iets te zeggen? Ga zitten,
man i en vertel mywat heb je dan
„Als 't u blieft, mynheer!" zei Smit, met
lichte hoofdbuiging, waarna hy langzaam een
stoel nam en nog langzamer ging zitten.
Daarop zag hy den jongeling met vasten blik
en uitvorschend in de oogen en zei toen, byna
fluisterend, maar op een manier, al6of hy
zorgen wilde, dat niet alleen elk woord ver
staan werd, maar de hoorder ook bemerken
kon, uit welke letters het was samengesteld
„U vermist geld, nietwaar? En nogal veel,
is 't niet?"
Indien de grysaard, terwyi hy zitten ging,
het insigne van een ambtenaar der politie
voor den dag gehaald en verklaard had:
„Mynheer Steefiand! ge zyt mgn gevangenel"
de aangesproken persoon had niet vreeeelyker
kunnen ontstellen dan hy 't nu deed by de
eenvoudige, hem gestelde vraag. „Groote
God, Smit!" stamelde hy, half opspringende
van zyn stoel, „hoe weet jy dat?"
„Dat zal ik u straks verklaren", ant
woordde Nondum gestreng. „Maar nu", voegde
hy er by, „nu kan ik u vaat onder 't oog
brengen, hoe gelukkig het is, dat uw vader
u niet hoort. De vrome man zou zich dood
ergeren."
Floris, nog verbysterd door den schrik,
begreep den oppasser niet goed, daar hy
meende, dat deze zyne blydschap te kennen
gaf over het feit, dat de oudeheer niets af
wist van de geschiedenis der verloren geld
som. In dat geloof zei hy dus: „Ja,ja,Smit!
dat is heel gelukkig en wy zullen ook wel
zorgen, dat papa er nooit iets van te
weten komt."
„Dat zal nog de groote vraag zyn, myn
heer Streeflandl of wy daarvoor zorgen
mogen. Wat ik daar juist zeggen wilde is
dit, dat het den dominee zeer diep zou grie
ven, wanneer hy zyn zoon den naam des
Heeren zoo vreeselyk hoorde misbruiken. Maar
laten wy nu de zaak geregeld bespreken. Gy
hebt dus geld verloren. Driehonderd gulden,
als ik my niet vergis."
„Ja, Smit!...." fluisterde Floris, opnieuw
verbleekende, „maar ik bezweer je, man! hoe
weet jy dat?"
„Strakjes, mynheer! strakjes. En hebt u
aangifte van uw verlies gedaan?"
„Neen, dat niet."
„Waarom niet?"
„Ik wilde geen ruchtbaarheid aan de zaak
geven."
„'tWas anders waarlyk wel de moeite
waard, al het mogelyke te doen uw verloren
eigendom geheol of gedeelteiyk torug te kry-
gon. Of was 't uw eigendom niet?..."
„Zeg eens, oudje! Je vraagt wat veel!"
„Dat kan wel zyn, mynheer! Maar als ik
veel vraag, dan doe ik dit, omdat ik er het
recht toe heb, omdat ik er toe verplicht en
geroepen ben."
„Wie, wat geeft u dat recht?"
„De omstandigheden, mynheer! Of liever.
God zelf geeft my het recht tot spreken en
wil, dat ik van dit recht gebruik zal maken.
De Voorzienigheid, mynheer Streeflandl heeft
my op zoo merkwaardige wyze in kennis
gesteld van deze belangryke, maar treurige
aangelegenheid, dat ik wel stekeblind zou
moeten wezen, als ik daarin niet oene vin-
gerwyzing zag van hoogerhand, dat ik my
verder met de zaak moet bemoeien. Gy zult
my dus nog verscheidene vragen hooren doen,
en als ik u nu een goeden raad schuldig ben,
dan is het deze, dat gy u niet boos moet
maken over myne vermeende onbescheiden
heid, maar liever alles naar waarheid biech
ten en dit vooral, dewyi 't in uw eigen be
lang is, ja, en ook in dat van anderen, niets
verborgen te houden. Eer ik echter voortga
met vragen, wil ik u nog eene enkele mede-
deeling doen. Zoo kan ik u alvast zeggen:
ik weet reeds, dat het geld van u ge
stolen is."
„Dat gaat te ver!" stoof Floris op, terwyi
hy met de vuist op de tafel sloeg. „Ik zeg
je, dat je liegt."
„Neen, mynheer! Ik lieg niet, maar gy
begrypt my verkeerd. Ik wil by uwen drif-
tlgen uitval ook niet zeggenWien do schoeit
past, trekke hem aan. Neen, over de horkomsft
van het geld spreek ik nu nog niet. Noi
niet, zeg ik, want later zullen wy ook dal
punt behooriyk behandelen.
„Altyd, als ik dit verkies", viel Floris
ongeduldig in.
„Natuuriyk, mynheor Streefland 1 als u ver
kiest, en zooals u vorkiest. Maar één ding
moot ge vooral en altyd bedenken, en goed
in 't oog houden, als ge soms iets wilt ver-
zwygen of verkeerd vooratellen, nameiyk, dat
ik my zonder aarzelen direct tot den ouden
heer zal wenden, als gy my niet te woord
staat, en ook als uwe inlichtingen my onvol
daan laten. Nu dan, toen ik straks zei: ik
weet reeds, dat het geld van u gestolen is,
toen meende ik niet, dat de driehonderd gul
den door u gestolen is, maar dat u dat geld
is ontroofd. Ja, en ik weet ook door wien.
Myn eigen zoon is de schuldige. Gy bemerkt,
mynheer Streeflandl ik schenk u myn ver
trouwen; ja, want door zulke feiten te noemen,
stel ik het lot, ja, het leven van myn eigen
kind, om zoo te zeggen, in uwe handen. Na
tuuriyk, want als gy van myne modedeeling
misbruik wilt maken, dan kunt ge nu naar
het bureau van politie gaan en myn zoon
aanwyzen als den persoon, die u be
stolen heeft.
Wordt vervolgd.)