perioverklchV De voileden week Vrijdag door den minister van financiën by de indiening van. de Staats begroting ovor 1894 gehouden M illioenen rede is natuuriyk door de pers besproken, evenals dit met do Troonjrode het geval was> Toch is het gebleken dat laatstgenoemde ge- liefkoosder of belangijker onderwerp geacht werd dan de eerste. Hieruit volgt dat ook ons overzicht van de beoordeeiingon der MillioenenspeeGh niet do afmetingen zal aannemen van die der rede van H. H. do Koningin Regentes. Wy zullen ons best doen daarover zoo kort mogelyk te zyn. Het Haagsch Dagblad spreekt van dn cyferrede, omdat zy „werkeiyk schiei enkel cyfers bevat." Blykbaar had het blad meer beschouwingen gewenscht; Immers, het zegt: .Minister Pierson breekt geheel met de tra ditie, om enkele beschouwingen aan de cyfers vast te knoopen en daardoor den finantiëelen toestand de3 Ryks, zooals de Regeering die opvat, voor hoorder en lozer duideiyk te maken." Het Dagblad merkt ook aan dat, al waren die beschouwingen dikwyis slechts eeneproove van „l'art de grouper les chiffres", zy in elk geval getuigden van de studie, welke de mi nister aan den finantiëelen toestand des lands had gewyd. Het Vaderlandhet Handelsblad, de Nieuwe Rotterdamsche Courant en De Telegraaf hebben geenszins geklaagd over de soberheid der rede. Uitgezonderd altyd de betuiging van leedwezen, die wy in De Telegraaf en de N. Rolt. Ct. met nog meer nadruk dan in het Dagblad vinden uitgesproken, wegens het zwygen des ministers in deze zyne rode gelyk in de Troonrede over de door hem beloofde lier ziening van het Personeel. De N. Rott. Ct., na uit de finantiëele rede des ministers de conclusie te hebben getrokken, waartoe ook de minister zelf komt, dat do toestand gunstig is, laat zich over dat zwygen des ministers aangaande zyne verdere plannen aldus hooron „Dezo gunstige finantiëele toestand maakt het echtor te meer bevreemdend, dat ook in de millioonenrede van den minister met geen enkel woord gowag wordt gomaakt van eenig verder plan tot belastinghervorming in de naaste toekomst, met name van de verbete ring der porsoneele belasting. Deze verbete ring, op zichzelve reeds gewenscht, wordt by hot tot stand komen der bedryfsbelasting urgent, indien men niet aan sommige klassen der bevolking een te zwaren druk wil opleg gen. Dat de herziening van het personeel niet zonder schade voor de schatkist 3a] kunnen geschieden, ig zeker, Maar juist d isrom moet zy worden voorgesteld in oen i\jd, dat de fiuantiöole toestand niet ongunstig is; want wyzigt deze zich later in minde gunstigen zin, dan is do kans, dat dergelyko hervormin gen tot stand komen, gering. W(J blyven er dus op aandringen, dat aan do herziening van bet personeel, zy het dan ook eeno partiëele, zoo spoedig mogelyk de hand worde geslagen." En De Telegraaf schryft in haar Kamer overzicht, na eveneens tot het resultaat ge komen te zyn, dat de finantiëele toestand gunstig is: „Die toestand is zóó gunstig zelfs, dat wy nauweiyks begrypen, hoe in de Troonrede de aankondiging van eene partiöele herziening der personeelo belasting in het belang van den middenstand heeft kunnen ontbreken. Het moge waar zyn, wat de minister ver klaarde, dat hem nog onmisbare gegevens ontbroken voor de kennis van do vermoede- lyko opbrengst der vermogensbelasting, maar dat hot tot dusver hem bekend gewordone geen steun geeft aan de verwachting van eene opbrengst boven de raming, dit is geen afdoende grond, om de ondernomen belastinghervorming voorloopig te staken. Voorzichtig financier te zyn is zeker eene verdienste. Rechtvaardigheid en biliykheid to betrachten is oven zeker eene niet mindere verdienste. Wy hopen en vertrouwen dat een krachtige aandrang van de Tweede Kamer zal uitgaan, om ook den minister te brengen tot de verwezeniyking eoner goede politiek, die een offer van de schatkist zal eischen, maar die de goede financiën niet in gevaar zal brengen." Het Vaderland merkt teu dezen in den zelfden geest alleen aan: „Zeer zek«.r zullen wy ruimschoots in staat zyn in de eerstvolgende jaren do gewone uitgaven te jestryden, en uiets behoeft den minister *?an financiën te weerhouden zyne herziening der personeels belasting aan de orde te stellen, waarvan wy tot ons leed wezen weder volstrekt niets vernomen. Wordt door doze hervorming aan den middenstand eenigo verlichting geschonken en de vertering der weelde progressief getroffen, dan is do hervorming van ons belastingstelsel in hoofd zaak tot stand gebracht en kunnen wy afwachten, in hoeverre het, door zyne natuur- lyke elasticiteit, in vermeerdering van wel vaart ook de schatkist door hooger opbrengst evenredig doet deelen." Nieuwe Rotter damsche Courant, Telegraaf en Vaderland zyn het dus alleszins met den minister eens dat de finantiëele toestand niet ongunstig mag genoemd worden. Beide eerst genoemde bladen vinden die uitdrukking ken- nelyk zelfs te zwak. Als wy, zegt de N. R. Ct., aangaande do begrooting van 1894 f 2,700,000 kunnen amortiseeren en verder alle uitgaven, ook die voor vestingwerken en voor uitbreiding der marine, door de gewone middelen kunnen dekken, met uitzondering alleen van die voor de drie genoemdo werken, die hunne vol tooiing naderen, dan zal men de qualificatie van den minister niet van optimisme kunnen beschuldigen. En De Telegraaf merkt het volgende aan omtrent het overzicht, dat de minister van den finantiëelen toestand geeft: „Wat het beste van de zaak is, dat overzicht bevat niet óón cyfer, waarop aan merking te maken is, niet ééne groepeering van cyfers, die van den wonsch om do balans te flatteeren getuigt. De jaren 1891 (met een minimum tekort) en 1892 (met een bolang- ryk overschot) zyn boven verwachting goed uitgevallen. Eu ziet men niet twee, maar vyf jaren terug, dan constateert men eene totale uitkomst van even 23 ton tekort, terwyi toch voor groote, buitengewone openbare werken enkel en alleen in de twee laatste jaren byna 10 millioen en voor amortisatie (Indië's aandeel niet meegerekend) ook enkel en alleen in die twee laatste jaren ruim 5 millioen bestemd zyn. Het loopend dienstjaar 1893 zal waarschyniyk sluiten met een tekort van 57 ton, terwyi toch (naar wy ons uit de Begrootingen meonen te herinneren, iriaar in deze miliioenenspoech niet opgogeven vinden) byna 49 ton voor groote, buitengewone open bare werken, ruim 25 ton voor amortisatie, en dus voor deze beide doeleinden samen 17 ton meer dan het tekort uitgegeven worden. Eindelyk de nu aangeboden Begrooting voor het jaar 1894, met haar (uit het saldo van het af te sluiten fonds voor den aanleg van Staatsspoorwegen te verkrijgen) buitengewone middelen ad V/2 on haar geraamd tekort ad ongeveer 3 millioon, stelt nagenoeg ditzelfde bedrag, nl. f 4,447,000 voor spoorwegen, Rotterdamschen waterweg en Maasmond, en buitendien ruim 27 ton (Indië's aandeel niet medegerekend) voor amortisatie beschikbaar, zoodat de minister ten volle gerechtigd is tot het maken van zyne conclusiedo toe stand is ongeveer aldus, dat (by eone zeer behoorlyke en geregelde amortisatie) alle jaarlyks terugkeerende en byzondere uitgaven, „wat deze laatste betreft ook die voor vesting werken en uitbreiding der Marine", gedekt worden door de gewone middelen. Waariyk, wel een gunstige finantiëele toestand 1" De N. R. Ct. noemt ook den terugblik op de uitkomsten der jongste begrooting al even bevredigend als de begrooting voor het toe komende jaar. Het Handelsblad vindt het antwoord op de vraag of do finantiëele toestand van hot oogen- blik inderdaad bevredigend is te noemen, niet zeer gomakkolyk te geven. En dat wel om verschillende redenen. Vooreerst reeds wegens het ontbreken van deugdeiyke gegevens omtrent de gevolgen der finantiëele maatregelen van 1892 en 1893 De onzekerheid wat de vermogens- en de be dryfsbelasting zullen opbrengen, maakt, naar het Hdbld. aanmerkt, eene goede beoor deeling van den toestand elgeniyk reeds on- doeniyk. Doch bovendien dringt, zegt het Hdbld., do vraag zich op of onze financiën van dien aard zyn, dat zy het hoofd zuilen kunnen bieden aan de eischen, die op elk gebied in do naaste toekomst aan den fiscus zullen wor den gesteld. Dat de minister de nog over- blyvende uitgaven voor spoorwegaanleg, voor den Rotterdamschen waterweg en voor den Maasmond zoo noodig door leening wil dekken, zal, meent het Hdbld. hoe men overigens ook over het, stelsel van geldleening moge oordeelen ©ns finantiëel niet te gronde richten, %<)ch zou, merkt het Hdbld. terloops aan, eene raming van hetgeen voor deze werken vermoedeiyk nog gevorderd zal worden, niet ongewenscht zyn. Maar wanneer van dezo uitgaven het einde te zien is, van hoovele andere, vraagt het Hdbld., aanschouwen wy niet aan den, gezichteinder het begin? Hier- by komt, voegt het Hdbld. er by, de toe stand der Indische financiën, die by eeno beoordeeling van den staat der Nederlandscho geldmiddelen nooit uit het oog mag worden verloren; de Regeering scbynt, althans voor loopig, af te zien van Indische restitutiën, want die blyven in de beschouwingen des ministers ditmaal geheel buiten aanmerking. Ook Het Vaderlandofschoon toegevende dat de toestand alleszins bevredigend is, slaat een blik naar de hoogere uitgaven, die in de toekomst waarschyniyk noodig zullen blyken. „Dat," schryft Het Vad., „op den duur hoogere eischen aan die schatkist zullen worden gesteld, mogen wy ons niet verhelen. Hoe betrekkeiyk bescheiden de begrootingen zyn, by het loopende jaar vergeleken, hot treft toch de aandacht, dat de cyfers, voor trakte menten en pensioenen, voor de gewone uitga ven van den dienst byna doorloopend hooger zyn, en ook in de toekomst is licht styging dezer uitgaven te verwachten. Voorts weten wy nog niet hoeveel Binnenlandsche Zaken wel voor invoering van leerplicht noodig zal hebbenhoeveel de zorg voor oude en invalide werklieden zal eischen; hoeveel het meer en meer toenemend subsidiestelsel voor locale werken en voor noodlydende streken zal ver slinden welke lasten de regeling der gemeente- financiën op de Ryksschatkist zal leggenvoor welke oventualiteiten de spoorwegovereenkom sten ons stellen kunnen." Maar Het Vad. acht toch den toestand van dien aard, dat wy de studie en oplossing van al die vraagstukken zonder te grooten schrik en met eon zeker vertrouwen kunnen te go- moet zien. Keeren wy, zoo besluit Het Vad., het oude en bekende woord van den Franschen financier om, en danken wy den minister van financiën, die ons goede financiën geeft en ons daardoor in staat stelt goede politiek te doen. Ook het Handelsblad zegt trouwens ten slotte: „Alles samengenomen, dan is voor het heden do toestand onzer geldmiddelen verre van ongunstig". Aan voorspellingen voor de toekomst zal het echter, voegt het Hdbld. er by, boter zyn zich voorloopig niet te wagen, want daartoe ontbreken de gegevens, zoowel wat do uitgaven, als wat do ontvangsten betreft. Bepaald ongunstig evenwel omtrent den toestand is het oordeel van het Haagsch Dagblad. Gesteld al, zegt het 0. a., dat de opbrengst der middelen gedurende de laatste vier maan» don van het loopende jaar zich eenigszins herstelle, dan nog zal de slechte uitkomst van '93 blyven drukken op do algemeene finantiëele positie des lands, welke, naar het Dagblad meent, „volstrekt geen verband houdt met het uitzicht, dat als gevolg van de be- lastingpolitiok van minister Pierson der natie werd geopend." Tegen die politiek in 't algemeen heeft het blad naar aanleiding der rede bezwaren. Tot hiertoe, zegt het Dagblad, werden lasten opgeheven of verminderd, die volstrekt niet drukten; in de eenvoudige kringen wordt geen enkele juichtoon over de opheffing dor zout belasting en de vermindering van de zeep belasting gehoord, terwyi de nadeelige ge volgen voor den minderen man van de in voering van de vermogensbelasting nu reeds openbaar worden en later nog duideiyker zullen aan 't licht treden. Aan klachten over de werking der bedryfsbelasting zal het „te be kwamer tyd" niet ontbreken; hiervan kan men zeker zyn. Voor het Nederlandscho volk bestaat er en dit is de conclusie van het Dagblad— allerminst reden om zich, „ook uit het belas tingoogpunt, te verheugen over het optreden van het tegenwoordig Bewind." Ware het vorige Kabinet nog aan het bestuur, dan zouden do Ryks-financiën zich in bloeienden staat bevinden en de gemeenten van hare geldelyke moeilykheden ontheven zyn. Er kwam, merkt het blad aan zelfs geen licht omtrent de plannen des ministers met het Personeel. Dat voor materiëel en personeel der Zee macht weer veel minder aangevraagd is, vindt het blad misplaatste bezuiniging. Evenzoo dat voor eeredionsten byna f 20,000 minder dan Yoor '93 is uitgetrokken. De hoogere raming van den post voor kunsten en wetenschappen, voor wolkon ruim f 32,000 meer wordt aangevraagd, doet het Dagblad. echter genoegen. Htt Centrum zegt dat men op al de beschouwingen en berekeningen niet al te zeer staat kan maken. Er is te veel zwervends in, terwyl bovendien de voorspellingen niet zelden rooskleuriger zyn dan de uitkomsten. Een staaltje: Het vorige jaar werd becyferd dat het tekort over 1893 slechts ƒ3,800,000 zou bedragen; maar thans is het in de be rekeningen des ministers reeds tot f 5,700,000 geklommen. En wie zal durven zeggen dat het, zoodra de feiten zullen gesproken hebben, niet nog. grooter zal zyn? Het is bekend dat ons goede Leiden vooraan staat in de ry der steden mot v e 1- eenigingen. Telkens komen er by, geheel nieuwe of stukjes van andere, oude, die als gloednieuw op zichzelven gaan staan als vereeniging. Omdat Leiden zoo ryk is aan vereenigingen,. laten we hier volgen wat we lazen in het Nieuwsblad voor het kanton Oosterhout, onder het opschrift: „Eene groote kwaal". Ieder lezer van het „Leidsch Dagblad", die lid is van de eene of ander vereeniging, denke er dan het zyne van! De tallooze vereenigingen, waarin wy ons mogen verheugen, en die dag aan dag met nieuwe, als paddenstoelen uit den grond op- ryzend, vermeerderd worden, zyn eene der groote kwalen van onzen tyd. En om haar- zelve, èn om haro gevolgen. Men kan byna niemand meer vinden, die niet lid is van de eene of andere veroeniging; en in de anekdote van twee vrienden, die, beiden lid van geene enkele vereeniging, besloten met nog een vriend van hen eene vereeniging tegen de vereenigingen op te richten, schuilt veel waarheid. Op zichzelve is vereenigen goed, pryzens- waardig; een eenling kan niets, velen te zamen vermogon veel. Dat dus zij, die hetzelfde beroep uitoefenen, dezelfde belangon hebben, zich aaneensluiten tot eene corporatie, die aan haro leden steun verschaft, hun raad en wenken geeft en, zoo noodig, by het openbaar gozag voor hen en in hun naam optreedt, is niet enkel te be grypen, maar verdient zelfs aanmoediging. Doch wat in beginsel en verstandig toe gepast goed was, is door dwaze imitatie- zucht, door eone bespottelyko overdryving ontaard. Van do burgemeesters en notarissen tot de kruiers, van de dames, die een liefdadig djel beoogen, tot de „vrye vrouwen", alles voreonigt zich, en deze beweging gaat nog steeds crescendo, zoodat na verloop van tyd ook de schoolkinderen vereenigingen zullen opgericht hebben. Op de eerste plaats heeft de quantiteit de qualiteit bedorvendoor de groote massa is het peil aanmerkelyk gedaald. Hy, die van vyf, zes of meer vereenigingen lid is, kan, natuuriyk, onmogolyk al de plichten, aan het lidmaatschap daarvan verbonden, als het by- wonen der vergaderingen, het lezen der ver slagen, hot behartigen der belangen, het be- studeeren van gewenschte verbeteringen, en wat er verder aan vast is, behoorlyk nakomen. Yeelal bepaalt de heele praktyk van het lid maatschap zich tot het betalen der contri butie, hetgeen, hoe loffeiyk ook, toch op den duur alleen niet den bloei en de instand houding eener vereeniging verzekert. Maar het groote euvel der vereenigingen in het algemeen is hot aankweeken der uit huizigheid, het allengs, maar zeker losmaken der banden van het huisgezin. De heer des huizes heeft overdag zyne bezigheden buitenshuis; des avonds moet hy nu naar deze, dan naar gene vereeniging. Vandaag is er vergadering hier, morgen uitvoe ring daar, overmorgen een feestmaaltyd ginds, en zoo is het altyd wat. Do Zondag, de rustdag, de dag by uitnemendheid voor het gezin, is zoo mogelyk nog meer bezet. En zoo kan het gebeuren, dat iemand, die yvert voor Zon dagsrust voor anderen, die er redevoeringen voor houdt, waarin hy het nut en de wen- schelykheid er van aantoont, zichzelven geen cogenblik rust gunt, noch in de week, nocb des Zondags.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 6