PerioT«r«ickt.
Voor plaatsen als Delft, Schiedam, Leiden,
Gouda en andere marktplaatsen vraagt De
Delv^mar zich af, hoe het gaan zal wanneer
met 1 Moi 1894 het patent is afgeschaft, nl.
ten aanzien van het volgende:
„Wilde men tot heden van het platteland
uit in die steden een bedrijf uitoefenen van
schilder, aannemer, winkelier, venter, bakker,
melksiyter, enzdan *moest men een sup
pletoir recht in het patent betalen, omdat
bv. Delft eene stad van hoogeren rang Is. Dit
recht werkte beschermend voor de ambachts
lieden en neringdoenden in de stad.
„Nu kan Jan, Piet en Klaas van uit het
platteland de steden overrompelen, het er op
wagon vandaag brood te venten, morgen te
schilderen, overmorgen opperman te zijn, alles
zonder verhoogd recht
„Eene onaangename concurrentie voor onze
neringdoenden, die het toch al niet breed
hebben".
In een hoofdartikel der Nieuwe Veendammer
Courant leest men de hieronder volgende
vry krasse af keuring van leerplicht,
welke te opmerkelijker is, omdat ze voor
komt in oen liberaal blad en dat nog wel
een blad uit het Noorden, waar men zegt
De Maasbode meestal juist van de tegen
orergestelde zienswijze is.
„Welk bezwaar bestaat er togen leerplicht?
Ons hoofdzakelijk bezwaar is gelegen in
den dwang, die daardoor aan do ouders wordt
aangedaan. Slechts bemiddelden en ontwik
kelden, voor wie eene wet op den leerplicht
onnoodig is, kunnen hunne kinderen thuis
onderwijzen of doen onderwijzen, maar voor
de overigen is de leerplicht een fraaie naam
voor schooldwang.
Wie hier voorstanders van zijn, mogen
niet roemen op de vrijheid der vaderen,
neen, ze moeten het laken, dat de krachtige
mannen, die zooveel groots hebben tot stand
gebracht, geen leerplicht hebben ingevoerd.
Wy zyn afkeeng van allen dwang. De
militiedwang is ons een gruwel en den school
dwang achten wy in strijd met de indivi-
dueele vryheid, met hot recht der ouders,
om, zich onbelemmerd met do leiding van
hunne kinderen te belasten.
Wanneer wij zien, hoe m onderscheidene
gemeenten van ons vaderland commissiën
werkzaam zijn ter bevordering van getrouw
schoolbezoek en wel met de gunstigste uk-
komsten, zooals nog onlangs bleek uit het
verslag van de werkzaamheid van zoodanige
commissie te Goes, dan moeten wy erkennen
dat door gepaste middelen de invoering van
den schooldwang overbodig kan gemaakt
worden. Tot nu toe heeft de Regeering ver
zuimd zoodanige middelen aan te wenden.
Als zy er slechts een paar millioen voor
beschikbaar stelde, kon het ontwerp tot
invoeriDg van den leerplicht op het departe
ment blyven rusten.
Is dat ontwerp gestreng, dan wordt het
verworpen, is het zacht en gematigd, dan
zal er het schoolverz iim weinig door ver
beteren.
Het eenige, dat men er door zal vorkrygen,
is een dwang te meer in het hooggeroemde
vrije Nederland."
Door den heer Jae. Koopman, van Rotter
dam, wordt aan de Haagsche Courant ge
schreven
De slechte uitslag der examens voor
gymnastiek L. O. ontgaat zoo hopen
wij - niet aan de aandacht der autoriteiten.
Wien zal hot verwonderen, dat men algemeen
verbluft staat over dien uitslag, terwyl men
zich natuurlyk in gissingen verdiept, zoekende
naar de oorzaak van zulk een slecht resultaat.
Do uitslag van het examen in 1892 was,
in vorgelyking met voorgaande jaren, allerbe
droevendst en gaf veel te denken, ook al
omdat bij de wet sedert geene hoogere oischen
gesteld waren, terwyl het verschil in resultaat
toch plotseling zoo enorm groot was.
Enkele personen, die illusion voeden over
het stichten van eene speciale Kweekschool
voor gymnastiek-onderwyzers (met de baantjes
daaraan verbonden) waren sedert eenigen tyd
doende om do autoriteiten voor hunne plannen
te winnen, en o. a. werd het „Nederlandsch
Gymnastiek Verbond" daar voor gespannen.
O eon middel word ongebruikt gelaten, en zoo
doende gelooft reen nu algemeen, dat het plot
seling slechte resultaat van de exameüsmott
dioust doen. minstens zal kunnen dienst doen
om do noodzakelijkheid van zulk eene kweek
school aan te toouen, terwyi zy daarentegen
onnoodig wordt geacht door het grootste deel
der Nederlandsche vakmannen.
Ook de cursus de rykskweekscholen ter
opleiding voor Gymnastiek deugt niet in de
oogen van de y veraars voor zulk eene speciale
kweekschool. Die cursussen z(jn hun een doorn
in 't oog, vooral sedert hun ih het vakblad
Olympia van 27 Juli me£ officiêele cyfers aan
getoond en bewezen werd, dat de candidaten
van die cursussen op het examen 1892
gunstig uitstaken, ook wat anatomie en physio-
logie betreft, bozen de overige candidaten.
Nu zal de uitslag van het examen 1893
kunnen dienen om te betoogen, dat de opleiding
aan die cursussen ook niet meer deugt. Behoef
ik nog te vragen waartoe?
Het struikelblok, waarover men de meeste
candidaten liet duikelen, is Anatomie en Phy-
siologie,. Althans van iemand, die 't weet,
vernam ik, dat dit jaar by na allen zyn afge
wezen voor onvoldoende kennis in die
vakken, waarin door een zeef bekwaam arts
liet examen werd afgenomen. De goede trouw
v.m dezen arts, die met de kweekschool-intrige
niets uitstaande heeft, is boven eiken twyfel
verhevenmaar de vraag dringt zich op
worden de candidaten beoordeeld alsa.s. heil-
gymnasten? Dr. Salverda waakte daar inder
tijd zeer tegen en zorgde er voor, dat de
examinatoren rich strikt aan het examen
programma hielden.
Zooeven plaatste ik achter het woord „on
voldoende" een vraagteeken en breng thans
de volgende vraag onder de aandacht
Tot hoever behoeft by den candidaat-gym-
nastiokonderwyzer die is toegerust met
voldoende kennis van gymnastiek, practischo
vaardigheid, tact van onderwyzen, enz, de
kennis van anatomie en physiologie zich uit
te strekken, opdat zyn onderwys met vrucht
kan genoten worden door klasse-leerlingen
van eiken leeftyd
Het antwoord op deze vraag geeft de grens
aan van hetgeen de examinator in die vakken
van den candidaat mag vorderenen wan
neer de examinator die grens niet kent of
uit het oog verliest, dan toont hy geen goed
begrip te bezitten van de taak, die hem is
toevertrouwd. Alleen het antwoord op boven
staande vraag, te geven door een ervaren
onderwijzer, hoeft waarde want hoe kan een
arts het weten? Zelfs niet uit ervaring.
Terwyl een gymnastiek onderwijzer na jaren
vari practyk, dus door ondervinding, geleerd
hooft, tot hoever de kennis van anatomie en
physiologie zich noodzakelijk by hot onder
wijs moet uitstrekken,, tast de medicus
ofschoon toegerust met veel meer kennis van
die wetenschappen in den blinde, en spoelt
juist zjjne meerdere kennis hem parten. Hy
zal óf Ie veel óf te weinig (dit zijn twee
kansen) vragen. Wat blijkt hieruit? Dat het
examen ook in die vakken door gymnastiek-
onderwyzers moet worden afgenomen, en dat
de functie van den arts zonder in 't minst
te kort te willen doen aan zyrie meerdere
kennis van die vakken zich moet bepalen
tot het aanhooren en mede-beoordeelen van
de antwoorden dor candidaten. Wanneer het
zoo geschiedt, zullen er minder slachtoffers
vallen, en men kan er gerust op zyn. dat de
akte toch niet onverdiend zal worden uitgereikt.
Een raadsel blyft het voor velen, voor
welken drang of dwang men gezwicht heeft,
waarvan de tegenwoordige wyze van exami-
neeren een gevolg is, en waardoor men van
den wal in de sloot is geraakt.
Invloedryke mannen, die de tegenwoordige
wyze van examineeren op uw geweten hebt,
weest niet doof voor de billyke klachten van
uwe slachtoffers, maar toont opnieuw uwen
invloed en weest eens werkzaam in het wer-
kelyke belang van het vak, door ons woer
uit de sloot op den wal te helpendoor te
erkennen, dat go gedwaald hebt, toen ge
meendet, met iets nieuws iets beters gegeven
te hebben.
Dr. B. S. schreef dezer dagen in de Nieuwe
Rotterdamsche Courant
In sterke mate neemt in de laatste jaren
het getal toe van hen, die hier te lande voor
apotheker studeeren.
Deze toevloed van pharmaceuten laat zich
verklaren door aan te nemen, dat by velen
eene gunstige meening omtrent de toe-
k o m s t van de aanstaande apothekers be
staat.
Het is begrypeiyk, dat, by de g^oote
moeiiykhsid om eene loopbaan te k.czen,
vooral voor hen, dio hot eindexamen van
hoogero burgerschool of gymnasium aflegden,
dikwyis minder gelet wordt op den lust
voor een bepaalden werkkring, dan wel op
de vooruitzichten, welke hij schynt to bieden.
Waar zpovelen de studie voor apotheker
kiezen, blykbaar afgaande op de goede vooruit
zichten, die de algemeene opinie hun hiervan
voorspiegelt, is het van belang, dat het juiste
licht over de toekomst van de pharmaceuten
geworpen worde.
Uit het volgende laat zich het ongun
stige van deze toekomst gemakkeiyk af
leiden. Het getal van hen, die aan onze vier
universiteiten voor apotheker studeeren, be
draagt voor den cursus 1892/93 ongeveer
250
By een gemiddelden studietyd van vyf
jaren zullen dus jaarlyks 50 studenten tot
apotheker bevorderd worden.
Van dezen vinden gemiddeld twee plaatsing
«sis militair apotheker by het Oost-Indische
leger en één by het leger hier te lande.
Verder kan gerekend worden, dat jaarlyks
cón civiel apotheker zich in Nederl. Indiê
vestigt. Er blyven dus 46 tot apotheker
bevorderden over, die in Nederland een be
staan zullen moeten zoeken.
Uit statistische opgaven van den laatsten
tyd blykt nu dat jaarlyks 20 tot 22 plaatsen
voor apothekers door overiyden of andere
oorzaken openvallen.
De kleinste helft van de 46 zal dus óf
eene apotheek overnemen of provisor wor
den. Voor de resteerende grootste helft blyft
er geen andere weg over dan eene apotheek
op te richten.
De toestand van onze apotheken is over
het algemeen echter zóó, dat eene aanmer-
kelyke vermeerdering van haar getal er toe
leiden moet, dat eene apotheek geen redelyk
bestaan meer kan opleveren.
Het is veeleer aan te nemen, dat van de
600 apotheken in Nederland er nog zullen
moeten worden opgeheven, aangezien met
vry gro.ote mate van zekerheid is te voor
zien, dat zelfs by een geiyk blijvend getal
apotheken de inkomsten voor ieder zullen
afnemen.
Daar dus in het oprichten van nieuwe
apotheken geene toekomst ligt, zyn zy, voor
v/ie geene plaatsen zyn opengekomen, alzoo
meer dan de helft van hen, die jaarlyks tot
apotheker bevorderd worden, niet in staat
oen bestaan te vinden.
Vermindert dus do toevloed van pharma
ceuten niet spoedig, dan is eene groote
pharmaceutische overbevolking met al hare
nadoelen, zoowel voor den apotheker als
voor het publiek, onvermydelyk. Reeds thans
begint zich deze overbevolking by enkelen
van hen, die in dit jaar het apothekers-diploma
verwierven, te doen gevoelen.
Moge het bovenstaande er toe bijdragen,
te voorkomen dat velen de dupe worden
van eene onjuiste meening omtrent de vooruit
zichten, welke de studie der pharmacie hier
te lande biedt!
Welhaast zal te 's-Graverihage eene alge
meene vergadering worden gehouden van de
vereeniging voor de staathuishoudkunde en de
statistiek. Aan de orde zal dan komen de vraag
„Welke wyzigingen zyn wenschelyk in de wet
geving met hot oog op den tegenwoordigen
toestand der gemeento-financién?"
De heeren mrs. J. Sickinga, E. Fokker, F.
S. Van Nierop en K. A. Godin de Beaufort
zullon het bestuur der vereeniging- ienen van
advies.
Het bestuur der vereeniging splitste de vraag
in de volgende doelen:
„a. Behoort de Staat lasten, thans op de
gemeente drukkend, geheel of ten deele voor
zyne rekening te nemen?
b. Behoort het belastinggebied der gemeenten
te worden verruimd?
c. In hoeverre moet de uitkeering krachtens
de wet van 26 Juli 1885 (Staatsblad No.
169), thans door do gemeenten genoten, worden
herzien
d. Behoort by de regeling van hetgeraeen-
telyk belastingstelsel te worden onderscheiden
naar de grootte der gemeenten?"
Hel Sociaal Weekblad geeft over deze vragen
onder het opschrift: „De toestand der ge-
meente-financión" een artikel. Het zegt daarin,
dat by do praeadviseurs, ondanks verschil in
de wyze, waarop men dit doel tracht te be
reiken, een streven valt waar te nemen naar
opheffing van de bestaande onbillykheid, dat
do gemeentelasten thans te eenzijdig drukken
op ue ingezetenen der gemeente en dat uit
wonenden, die door grondbezit of bedryf in
de gemeente van de plaatseiyke werken en
C'! Dit cijfer. <1*1 waarschijnlijk liooger Di-'C-t. .ij«.
ib i.ict vo:komcu j-iat oj to ge ven, cii-r feiettlr.
eenigo pluiimaceaUm zich a"a modicc* of aU plii-
losoc/f kt# a inschrijven.
inrichtingen voordeel gtfoieten, niettemin ln
de gemeentelasten óf niets óf veel te weinig
bydragen.
Eene werkeiyke regeling by de wet Is,
volgonshet blad, niet te makenx als zy zal
gelden zoowol voor eeno gemeente al3 Amster
dam als voor eene plattelandsgemeente van
nog geen 1000 inwoners.
Vari tweeën .één: of wel de zoogenaamde
r e g e 1 i n g moet zich bepalen tot het aan
wijzen van döv grenzen der gemeentelyke
vryheid, of wel de wet moet zelve- hefc
verschil in plaatselyke toestanden op het
platteland en in de steden in het oog houden
In het byzonder wordt er' op gewezen, dat
wat Staatszorg is, ook door den Staat dient
bekostigd te worden en geen der praeadviseurs
mag zich van deze hoofdvraag afmaken„Be
hoort onderwys, behoort armenzorg, behoort
politie, enz. in aard en wezen tot de taak van
do grootere gemeenschap, het ryk, of tot die
van de kleinere, de plaatselijke eenheid, de
gemeente?"
De heer mr. Van Nierop koestert vrees
voor inbreuk op de autonomie der gemeenten,
maar hy vergeet, dat het toch niet aangaat,
uitgaven, die alleen krachtens den wil.des
werkgevers op de gemeenten zyn gelegd,
maar die niet tot de inwendige huishouding
der gemeenten behooren, op hare schouders
te leggen.
Het Weekblad wil niet nagaan, hoe het nu
in dit opzicht met de zorg voor onderwys,
armenzorg, politie, burger)ykq stand, enz. ge
stold is.
Het wil er alleen den nadruk op leggen,
dat de vraag van den finantiëelen druk van
de verschillende onderwerpen van ryks-ofge-
meentezorg slechts eene secundaire vraag is
en dat al wat naar zyn aard tot de taak van
het ryk behoort, ook door het ryk, d. w. z.
door alle ingezetenen uit de algemeene schat
kist, moet worden bekostigd.
In De Telegraafte Amsterdam verschy-
nende, lezen we het volgende, geteekend A.
O. en met het hoofd Luchtvaart:
Het ongeval, dat Zaterdag jl. te Utrecht
heeft plaats gehad met den luchtbal „Koningin
Wilhelmina", en dat het leven heeft gekost
aan een der reizigers, schynt eene vermeer
derde, men kan niet zeggen eene verbeterde
uitgave te zyn geweest van hetgeen hier ter
stede eenigon tyd goleden met denzelfden
luchtbal is voorgevallen. "Wat er precies te
Utrecht voorviel, is nog niet volledig uitge
maakt. Terwyl het Utrechtsch Dagblad in zyn
nummer van Zondag mededeelt, dat de heer
Dolman uit de mand werd geslingerd, doordat
deze in aanraking kwam met een schoorsteen,
verzekert ons de kapitein Léon Mary, dat de
heer Dolman uit de mand gestapt is op het
dak en aldaar zyn evenwicht verloren heeft,
zoodat hy omlaag gevallen is. Wat hiervan
zij, zal een gerechteiyk onderzoek ongetwij
feld kunnen uitmaken, daar er wel oogge
tuigen zullen zyn, die het feit hebben waar
genomen.
Het komt ons voor, dat, wanneer men de
luchtvaart bezigt als een middel om reizigers
te vervoeren, die voor hunne plaats betalen,
de regeering toezicht behoort te houden op
de deugde!ykheid en op do draagkracht van
het te bezigen materiëel. Zulks zou gemak
keiyk kunnen geschieden door de ingenieurs
van het stoomwezen of door de officieren
van de genie, die een ballon captif als
oorlogstuig onder hun eigen beheer hebben.
Dat toezicht zou moeten uitmaken in de
eerste plaats, dat de luchtbal niet lek is en
dat zyne klep goed werkt, maar ook in de
tweede plaats, dat hy den noodlgen bpllast bij
zich heeft en dat hy niet meer reizigers
medevoert dan hy flink omhoog kan heffen.
Dit laatste is blykbaar te Utrecht de fout
geweest, want toen do heer Dolman te kwader
ure de mand, hetzy willens of onwillens,
verlaten had, heeft de reis zonder hinder
nissen verder plaats gehad.
Wy meenen dat, wanneer het materiëel
goed in orde is en de reizigers kalme en
koelbloedige menschen zyn, de luchtvaart
veel minder gevaar oplevert dan men oogen-
schyniyk vermoedt. Ten bewyze daarvan
zou men de tallooze luchtvaarten kunnen
aanhalen, die goed afgeloopen zfin. Gevallen
zooals te Utrecht schrikken echter het pu
bliek af en maken de luchtvaart impopu
lair. Toch kan zy van zeer groot nut zyn
voor de verdediging van onze kusten en
verdient zij beoefend te worden, al -ware het
niet om de geheimzinnig aantrokkclykheid
van het vraagstuk, dat door he/ meuschelyk
vernuft nog niet opgelost is.