Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Tweede Blad. N°. 10291. "Vrijdags 8 September, A°. 1893, PRIJS DEZER COURANT: Yoor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 1—G regels ƒ1.05. Iedere rogel meer ƒ0.17}. Grootere lettors naar plaatsruimte. Yoor het incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.05 berekend. lie rami! op de Hotte te Rotterdam. De Begrafenis. Gistermorgen had de begrafenis plaats der ongelukkige slachtoffers, die Zondagavond by do ontzettende ramp zoo noodlottig het leven hadden verloren. Na eerst uit het drenkelingenhuis, waarde lijken bewaard weiden, te zyn afgehaald, had het oerst do begrafenis plaats der beide broeders Pioter en Cornelis Phlipsen. De treurige stoet trok vanaf Crooswyk door de Meermansstraat, langs het ouderlijke huis, waarin deze beide jongelingen woonden, naar het R.-K. kerkhof. Een hunner, Cornelis, was lid der „St. Jozefs- gezellenvereeniging". Op het kerkhof bevonden zich een aantal Jozefsgezellen met de banier der Yereeniging in rouwfloers gehuld. De Eerw. president der Gezellenvereeniging," prior Ver hoeven, verrichtte de plechtigheid, welke de Katholieke Kerk bij begrafenissen heeft voor geschreven. Op de beide kisten lag een krans der diepbedroefde ouders en hunne kinderen. Het luk van Cornelis Phlipsen werd door de medeleden der „St.-Jozefsgezellen- vereoniging" grafwaarts gedragen. Nadat het kerkelflk ceremonieel was afgeloopen, knielden de Eerw. president en de aanwezige Jozefs gezellen by de geopende groeve neder om te bidden voor do zielerust van hun overleden medelid. Overal waarlangs de lijkstoet zich had heen bewogen was eene dichte, zwijgende en deel nemende menigte geschaard en niet het minst in don omtrek van het kerkhof en in de Paradijslaan, waar de stoet moest passeeren, omdat de beide Phlipsen begraven worden op het nieuwe gedeelte. Een andere lijkstoet, ook met twee lijkwagens, verliet omstreeks 9 uren het drenkolingenhuis met de lijken van den ongelukkigen agent van politie J. P.j Kooistra en diens echtgenoote. Achter den stoet ging oen twintigtal agenten van politie, die hun makker de laatste eer zouden bowijzen. Do stoet trok eerst naar het politiobureel aan de Meermansstraat, waar door de agenten het militair saluut werd go- bracht, van daar naar het politiebureel aan de Kaasmarkt, waar eveneens door de en haie geschaarde agenten gesalueerd en een krans op de kist gelegd werd, wijl de ongelukkige tot deze afdeeling behoorde. Van daar ging men naar de politiebureelen in de Witte-De- "Withstraat en do Pauwonsteeg, waar even eens de agenton voor de laatste maal hun overleden kameraad salueerden. Intusschon had op de algemeene begraaf plaats „Crooswyk" do teraardebestelling plaats van het lijk van J. Gotsenberger. Op het kerkhof gekomen, werd het lij K van Kooistra door twaalf zijner kameraden graf waarts gedragen. Do kist was gedekt met don krans, welke op de Kaasmarkt er op was gelegd. Nu volgde de kist der echtgenoote van don agent, gedragen door do bidders, en daar achter kwamen de verwanten van de beide ongelukkige slachtoffers. „O God, mijne arme zuster, hare arme kinderenzoo klonk het snikkend van de lippen van eene zuster der overledene. En weinige oogenblikken later een zwakke gilen de oude vader van Kooistra zakte bewusteloos ineen. Door eene flauwte getroffen, moest men hem wegleiden Yan dien grooten somberen kuil, waarin zooeven het lijk van zijn zoon was neder gedaald. O, 't was een treffend, een aan grijpend oogenblikl Toen de kisten in de groeve, die nu 4 slachtoffers bevatte, waren nedergelaten, trad de agent-brigadier van de 2de afdeeling (Kaasmarkt) J. Kouwenberg, naar voren, om eenige woorden te wijden aan den overleden kameraad. Hij hield eene kernachtige toe spraak en deed uitkomen dat zooeven aan den schoot der aarde waren toevertrouwd een trouw vriend en eene dierbare echt genoote, die door de noodlottige ramp met acht anderen in de kracht van hun leven waren onttrokken aan diepbedroefde verwan ten, aan drie lievelingen, die thans ouderloos zijn. „O, mijne vrienden", dus vervolgde hij, „als de doodo spreken kon, hfi zou u toe- „roepen: ik ga u slechts eene kleine wijle voor." Want hier weder is bewezen, dat 't niet alleen ouden van dagen zijn, die worden weggerukt, doch dat ook zij, die in de kracht des levens zjjn, niet zijn buitengesloten." Aan dit graf wees spr. er vorder op, hoe spoedig het anderer beurt kon wezen. God v/eet wanneer. En daarom hoopte hij dat allen daarnaar mochten leven. De drie jeugdige kinderen van dit ongelukkig echtpaar zullen binnenkort in het R.-K. Wees huis aan den Schiedamschendjjk worden opgenomen. Het zesde slachtoffer, Tountje Snel, werd vervolgens aan don schoot der aarde toevor trouwd. Hierop volgde het lijk van Bastiaan Voth; een twaalftal makkers van den over ledene vergezelde dat lijk naar het kerkhof, waar de oudste van hen een krans op de kist noderlegde. Intusschen kwam tegen halftwoe de familie De Braai op den doodeDakker aan, om de hoop der gansche familie naar het graf te vergezellen. De stoet bestond verder uit het goheele personeel der firma Ph. Van Ommeren, bij wie de overledene in dienst was. Toen de kist, waarop vier prachtige kransen van lovende bloemen lagen, boven de groeve was ge plaatst op korten afstand van de groeve, waar de andere slachtoffers rusten nam ds. Veder het woord, om in gevoelvolle taal den overledene te gedenken en te wijzen op de broosheid van 't menschenleven. Daarna sprak ds. S. De Braai, een oom des overledenen. Evenals op 't kerkhof te Apeldoorn zeide hfi waar eene dochter van den bedroefden vader rust, zoo paste ook hier eene afgeknotte zuil, voor dezen jongeling, weggerukt in den vollen bloei van zijn jeugdig leven. Dit mocht allen en niet alleen hun, wie het 't meest van nabfi aanging, tot leering zijn, hoe korte afstand er is tusschen het leven en den dood. In deze ramp was Gods hand duidelijk te onderkennen, dus ging hy voort, na de godde loosheden van de kermis. Spr. noodigde ten slotte allen uit zich met hem in 't gezang te vereenigen en plechtig klonk het in de open lucht over den dooden- akker: Gelijk het gras is ons kortstondig leven." Vader en broeder van den overledene waren schier te aangedaan, om woorden van dank te uiten. Na deze teraardebestelling werd het lijk van den brandspuitgast Bos ten grave ge voerd. Een aantal familieleden van den over ledene, benevens eene menigte brandspuit gasten, volgden het lijk, dat met twee kransen was gedekt. Deze spuit had bfi den brand van Zondag 11. de eerste premie behaald en uit achting voor den overledene hadden de gtaf- fecteerden het handgeld gedeeltelijk gebezigd tot het schenken van een krans, terwijl het resteerende der moeder vermaakt was. De andere krans was van de hoofden der spuit. B(j het graf werd gesproken door den heer W. A. v. d. Kolff namens hoofden en S. Fuijk namens geaftecteerden. Een broeder van den overledene dankte voor de eer, dezen aan gedaan. De geaffecteerden, allen aanwezig, droegen een band met rouwfloers om den arm. Om halfdrie was de treurige plechtigheid geëindigd. De heer Diederichs, bloemist te Crooswijk, legde een krans van levende bloemen op hot graf der slachtoffers. Hot Ifik van het tiende slachtoffer, don 20- jarigon schippersknecht Jan Nuyfc, uit Blois- wffk, werd heden begraven. Ofschoon men tot gisteravond laat hoeft blijven doorvisschon, heeft men geene lijkon meer gevonden, zoodat het vermoeden bevestigd wordt, dat de ramp tot de tien gevondo slacht offers beperkt blijft. Brieven uit de Legerplaats bij Laren. VI. Verder het kamp ingaande, ontwaren wi) de ambulance, eveneens op do lijn der politie wacht gelegen. Die ambulance is eene bijzondere soort tent en kenbaar doordat er zich voor en achter een groot rood kruis bevindt en tevens vóór den ingang een paal, waar over dag eene nationale vlag en eene witte vlag met rood kruis uithangen, terwijl 's avonds aan bedoelden paal eene brandende roode lantaarn bevestigd wordt. Van binnen is de tent zeer geriefelijk ingericht. Er bevinden zich in die tent 6 houten ledikanten, voorzien van kapokken- of paardenharen matrassen met dito peluw, met 2 dekens en 2 lakens. Uit den aard der zaak is het wel na te gaan dat dit verblijf niet bestemd is voor ernstige ziekendozen worden dan door een zich bfi do ambulance bevindenden ziekenwagen der artillerie naar Naarden getransporteerd. Ook bevindt zich daar eene z. g. verband en medicijn-kist voor kleine forten, waarin alles aanwezig is, noodig voor eersten maat regel bij ernstige ongevallen en tot hulp bij kleine ongesteldheden. Verder is deze tent verlicht met lampen en kan ze zelfs door middel van zeildoek in drie vertrekken worden gescheiden. Voor het „front de bandière" bevindt zich de preekstoel tot het houden van godsdienst oefeningen voor de Protestanten, zooals 11. Zondag. Evenals op het „front de bandière" is bfi elk bataljon een vaandelstoel, waarin zich de bataljons-vaandels (fanions) bevinden, ter wijl in dat bfi het 1ste bataljon van het 4de regiment zich het regiments-vaandel bevindt. Deze vaandelstoel is dan ook kenbaar door dien hij is omgeven door een net en wit geverfd hekje, terwijl bovendien een schild wacht dit heiligdom van het regt. bewaakt. Nu naar achteren gaande, komen wfi het eerst aan de officierstenten. In de eerste rij zijn de tenten van de luitenants, daarachter die der kapiteins en daarachter de tenten der hoofdofficieren met de officieren van den staf. De tent van den heer kolonel Bloem, tevens chef van de kampeerende troepen, is overdag kenbaar doordien zich daarvoor, hoog in de lucht, eene groote nationale vlag verheft, terwfil bfi avond de vlag vervangen wordt door eene lantaarn, half wit en half blauw, waarop geschilderd is het cijfer IV. Tevens bevindt zich nog voor de tent eene kleine vlag van wit en blauw, waarin eveneens het cijfer IV. De tenten dor hoofdofficieren zijn kenbaar doordien zij langwerpiger en grooter zijn, terwijl de overige tenten eon ronden vorm hebben. Op grooten afstand achter het kamp be vinden zich de z. g. latrines. Hierover zal ik nu maar niet verder uitweiden. Het is Zondag-morgen. Reveille gewone tijd, dus om 5 uren, daarna koffiedrinken en oenigen tijd daarna soepeten. Nu en dan hoort men in het kamp het signaal „kerk- parade" slaan; dit is voor hen, die in den omtrek ter kerke mooten gaan, zooals de Roomsch Katholieken, Christelijk Gerefor meerden, enz. De een moet naar Laren, de ander naar Bussum, enz. Alleen voor de Protestanten is hot te 10 uren kerk vóór het „front de bandière." Natuurlijk eenigen tijd daarvoor appèl en te 9l/4 uur stond alles rondom den preek stoel geschaard met de kapel van het „vierdo" aan het hoofd. Do predikant was de heer Fouiileton. Op gescheiden wegen. G.) „Gij? Ja, maar ik dacht eigenlijk meer aan dat kleine dorpskindhoe heet ze ook weer Ze zag er uit als oen Zigounerkind en had zwart, gekroesd haar, als eene negerin." „Uit deze niet zeer vleiende beschrijving van haar voorkomen meen ik te moeten opmaken, dat u Erika Frank bedoelt, die de derde in onzen bond was." „Juist, Erika Frank of, zooals m|jn vader haar noemde, de kobold. Wat is er van haar geworden „Eene zeer bekoorlijke jonge dame, freule." „Dame? Dat is niot denkbaar", zei freule Astrea, terwijl hare schoono lippen zich tot een ongoloovigen glimlach plooiden. „Zoo'n dorpskind kjn op zjjn hoogst eene knappe boerenvrouw worden." „O, somtjjds ook wel raeor; want de ge luksgodin op haren rollenden kogel heeft onze vriendin tot hare gunsteling verkoren. Erika is namelijk sinds drie jaar te Berl|)n, waar zjj voor zangeres wordt opgeleid." „Voor zangeres? Maar ja, 't is waar, ik had het bijna vergeten, destijds speelde het kind reeds gaarne comedie." „Comedio niet zoozeer, freule; maar Enka had toen reeds eene verrukkelijk schoone stem!" „'tKan wel z|jn, ik herinner mij dien tijd niet te best meer", antwoordde freule Astrea, terwijl zij mot eon juweelen ring aan haren vinger begon te spelen. „Maar mijne mama, die een zeldzaam scherpen blik in de toekomst heeft, zeide destijds vaak genoeg, dat er uit het kleine dorpsmeisje nog eens eone theater- prinses zou groeien." „Wol een bewijs, dat mevrouw do barones haar geheel verkeerd beoordeelde", zeide Arnold met ernstig gelaat en met iets erger lijks in zjjn toon, dat Astrea bevreemd de oogen tot hem deed opslaan. „Ik kom tot de overtuiging, dat Erika's meer dan gewone gave u niet bekend is, daar go anders tus schen do benaming thoaterprinses en een genie, of althans een buitengewoon talent, gronzen zoudt weten te trekken. En Erika is, zoo dan al geen genie, toch een zeer begaafd, rijk talent." „Gjj schildert dit zóó warm en met zooveel overtuiging, dat ik werkelijk nieuwsgierig word meer van Erika te hooren. Het valt niet te ontkennen, dat de meeste talenten uit de laagste volksklasse voortkomen; wat daarvan de oorzaak is, hoeft men nog niet kunnen doorgronden. Nu, als Erika werkelijk naam maakt, zal ik zeker wel eens in do gelegenheid komen, de beroemde diva te hooren." „Om haar als de vriendin uwer jeugd te begroeten en de kennismaking met haar te hernieuwen?" „O neen, neen", riep de jongo dame met eenige haast, en een minachtende trek ont sierde haar schoon golaat; „zulk eene toe nadering zou m||ne moeder nimmer gedoogen. Zooals ge u nog wel herinneren zult, keurde zi) reeds onzen omgang als kinderen af." „Die afkeuring strekte zich toenmaals ook tot mjj uit", kon Arnold niet nalaten op te merken. Do freule kleurdo, sloeg do oogen neder en zette het spel met den ring aan haren vinger ijveriger voort. „Ik weet niet, hoo gjj dat bedoelt", ving z|j na eene korte pauze weder aan, „mama was destijds zeer zenuwachtig, kon geen gedruisch velen en vaak genoeg waart go er getuige van hoe zelfs ik hare verwijten niet ontging. Mijn omgang met Erika vond zjj echter niet goed, omdat, nu ja, omdat z(j het voor m|j niet passend vond. Bovendien schijnt het, dat allo Vriendschap, die ik in m(jne jeugd sloot, niet van langen duur mocht zijn. Kent ge misschien ook oen zekeren luitenant Von Eichen?" „'kHeb niet de oer, freule!" „Ook niet b|j naam?" „Ik heb zjjn naam nooit hooren noemen." „Do naam doet hier ook eigenlijk weinig ter zake, ik wilde u alleen even vertellen, welke ervaringen ik reeds moest opdoen van de vriendschap, die ik in mijne jeugd sloot. Ik ben met Otto in éón en hetzelfde huis geboren en ik mag wel zeggen ook met hem opgevoed en opgegroeid; want zjjne ouders waren met de mijne, namelijk de vadors, zoer bevriend. Eerst toon papa ziek werd en w|J hier die vele jaren bij oom doorbrachten, is die vriendschap aan het dalen geraakt. Zoo kwam het dat ik Otto eerst een jaar geleden terugzag; ik kan niet ontkennen, het ver heugde mjj hem te zien, maar h(j ging dadelijk vordor, hij - h(j maakte m|j het hof en deed vormelijk aanzoek om mjjne hand." „En wolk antwoord gewerd hem?" vroeg Arnold met bevende stem, terwijl zijn hart schier hoorbaar begon te kloppen. Wat z|jn oom godacht had, dat niet het geval zou zijn, had hem reeds geheel over meesterd; niet alleen bewonderde h(j het schoono meisje met oogen en zinnon, neen, hl) had haar reeds boven alles lief, want hoe had hij anders reeds bij het bloot vermoeden van oen mededinger om haar bezit, beangst kunnen worden? „01" antwoordde freule Astrea onbevan gen, terwijl zjj zich in oen fauteuil naast don schoorsteen neervlijde: „mama heeft z(jn aan zoek van de hand gewezen." „Op uw verlangen?" „Op mijn verlangen! Zeker, want alle be slissingen, die mama neemt, zjjn ook de mijne." Vervolg ommezijde.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 5