LEIDSCÏÏ
DAGBLAD.
N°. 10287.
Maandag 4 September.
A0.1893.
feze <Ccu.:znt wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
Komedie-spel.
Feuilleton.
De Blinde van Clermont.
PBIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommera0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIËN:
Tan 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het
incasseeron buiten de stad wordt 0.05 berekend
Offieiëele Konnissevineon.
PATEXTBLAOEX.
De Borgemeeeter, Hoofd van liet Bestuur deT ge
meente Leiden, brengt ter keunis van de belangheb
benden, dat de patentbladen voorde gepatenteerden,
wonende in wijk V, over het dienstjaar 1893/94, bij
het College van Zettere in één der vertrekken van
het Raadhuis dezer gemeente, op vertoon van
het aanslagbiljet, verkrijgbaar zijn op Maan
dag 4 tot en met 9 Sept. 1893, telkens des na
middags van één tot drie uren, terwijl na het ver
strijken van dien termijn de onafgehaalde pateot-
bladen ter uitreiking moeten gegeven worden aan de
Deurwaarders der Directe Be'astingen, alhier, die voor
hunne moeit-e mogen eischen tieu cents, zonder meer.
Leiden, Dj Burgemeester voornoemd,
I Sep. 1893. DE KANTER.
Waarvoor gaan we naar de komedie? Ieder
uwer komt or toch wel eens; indien gy, om
zekere redenen, al geene plaats kunt krijgen
in de loges, dan toch op het „schellinkje";
ge zit ook daar heel goed; 't is toch om de
komedie en niet om de zitplaats te doen.
Waarom gaat ge er heen? Om er een
stukje menschenleven te zien; een stukje
menschenleven, dat vrooiyk of ernstig stemt
en waarvan ge nog een goeden indruk mee
neemt naar huis, ten einde voor zulk een
leven óf u te wachten of het in practyk te
brengen. Daarom noemt men ook de komedie
oene leerschool voor het volk.
Hoe heeft het stuk u soms gepakt! Dat
bljjspel allereerst! Wat een gulle lach kwam
or op uwe lippen, en toen men de eene gees
tigheid op de andere stapelde, was aan het
lachen geen einde. Wat kunnen er in 't leven
van sommige menschen toch allerdolste toe
standen voorkomen!
Nu, dat avondje, het zien van dat stukje
vroolijk menschenleven heeft u goed gedaan
het heeft zyn nut de lever eens te laten
schudden.
Maar ook die keer, dat men een treurspel
opvoerde. Och, wat hebt ge toen te doen gehad
met hem of haar, die zoo diep in het ongeluk
gestort werd! By die scène, toen hy of zy
in de diepste smart gekomen was, toen geene
redding meer mogelyk scheen, kwamen by u
de tranen voor den dag! Ja, blijf daar maar
eens met een droog oog by zitten! Dat is
voor een gevoelig mensch onmogeiyk. Ook
dat stukje somber menschenleven aanschouwd
te hebben, geeft iets goeds, verzoent ons vaak
met eigen leed en leert ons het leven beter
kennen.
Gij en ik, wy gaan zoo maar eens eene
enkele maal naar de komedie en dan maakt
het op ons indruk; wy zien dan telkens een
ander stuk, een ander stukje menschenleven.
Maar die indruk verdwynt, wanneer gy
meermalen hetzelfde stuk ziet; onlangs had
men de 100ste opvoering van hetzelfde tooneel-
spel. Stel u eens voor, dat iemand al die
vertooningen had bygewoond, dan zou hy
100-maal op dezelfce opgewekte wyze die
aardigheid hooren of 100-maal op even roe
renden toon dat onheil hooren verhalen,
maar dan is het te verklaren, dat die mensch
geen indruk meer verkrygt, en alleen er naar
ziet of do tooneelspelers goed spelen, of zy
op hunne woorden den juisten klemtoon leggen,
of zy in hunne manier van optreden volkomen
weergeven, wat de rol van hen eischt.
Wie meer dan eens hetzelfde stuk gaat
zien, gaat er heen voor de tooneelspeelkunst.
Nu, dat is ook niet te versmadenwat hebben
sommigen het ver gebracht in het weergeven
van blydschap of smart, van onverschilligheid
of vrees! Zóó z'n rol te spelen, eischt lang
durige oefening, dat is kunst, waarvoor we
respect hebben.
Dat die acteurs en actrices het wel eens
vervelend vinden 100-maal hetzelfde op dezelfde
wyze te moeten zeggen, laat zich denken;
zy èn 't publiek weten dan goed, dat men
„komedie speelt".
Er wordt, behalve op de planken, heelwat
„komedie gespeeld". Deze volksuitdrukking,
aan het tooneel ontleend, plaatst ons voor
eene droeve waarheid.
Een mensch komt tot u met de verzekering,
dat hy u hoogacht; op vriendeiyke, haast
neerbuigende wyze spreekt hy zyne bewon
dering uit over hetgeen gy gedaan hebt;
harteiyk drukt hy de hand, welke gy hem
reikt, en spreekt van onveranderlyke vriend
schap, uit hoogachting geboren, och, zoo
menigmaal leeft er niets van dat gevoel in
zyne ziel, hy speelt komedie.
Of wel, ge komt in een huis van rouw;
de dood heeft zyne vale vlerken er over uit
gespreid; de nabestaanden ontvangen u en
spreken van het groot, onherstelbaar verlies,
dat zy geleden hebben; zy nemen den zwaren
rouw aan, die op behoorlyken tyd in halven
en dan in lichten rouw zal worden omgezet,
zy meenen er niets van, zy spelen komedie.
Soms doen zy bet zóó natuurlyk, dat gy
er u door laat foppen; de eerste maal zytgy
bepaald onder den indruk van hun nood,
gelooft ge werkelykheid voor u te zien, maar
spoedigd wordt ge ontnuchterd en bemerkt,
dat zy slechts eene rol vervullen, al moet gy
erkennen, dat zy het meesterlyk volhouden.
Hy speelt komedie. Terwyl wy den acteur,
de actrice bewonderen, die „op de planken"
ons, door liooge kunst daartoe in staat ge
steld, een stukje, hun vreemd, menschenleven
vertoonen, treft, als in het dagelyksch leven
een mensch meent, dat hy „op de planken"
is en dus komedie spelen mag, hem onze
verachting.
Ons leven is niet een leven „op de planken".
Wee ons, indien men ooit van ons moest
zeggen, dat wy komedie hadden gespeeld!
Het leven is zoo ernstig in al zyne ver
houdingen.
Geeft u, gelyk gy zyt, weest waar, of
liever, tracht u te geven, gelyk gy zyn moet.
In ons wordt een stryd gevoerd tusschen
lagere en hoogere natuur. De laatste alleen
is het echt menschelyke van ons; de eerste
is het dieriyke, dat eerst door de hoogere
natuur wyding, dus beteekenis erlangt.
Daarom ie onze hoogere natuur geen kunst
vorm des levens, geen komediespel; in die
voortdurende ontplooiing van ons beter „ik"
openbaart zich de hoogste werkelykheid.
Om tot die hoogere werkelykheid te komen,
kan menig tooneelspel „op de planken" ons
eene aansporing zyn.
Oemenf d Nleuwa»
Het Openb. Minist. by het kanton
gerecht te '8-Gravenhage, is in hooger beroep
gekomen van het vonnis des kantonrechters,
waarby de schipper is vrijgesproken van de
aanklacht geen hulp te hebben geboden by
bet verdrinken der twee knapen in den Trek
vliet aldaar.
Door de hoeren Cluyssenaer, direc
teur-generaalEngeringh, chef van den
exploitatie-dienst; Stous Sloot, hoofdingenieur
werktuigkundige, en eenige ingenieurs van
tractie en materieel by de Staatsspoorweg-
maatschappy, is deze week van Utrecht naar
Den Haag een proefrit gemaakt met twee
truck-spoorwegrytuigen naar het reeds vroeger
beschreven systeem van den heer Stous Sloot.
Niet alleen dat d9 volgens dit stelsel ver
vaardigde wagens gemakkelyker loopen, zyn
de compartimenten vooral ruimer en gerief
lyker voor het publiek ingericht.
Tot dusver zyn slechts rytuigen voor
passagiers 1ste en 2de klasse in gebruik. De
twee heden te 's-Gravenhage aangebrachte
rytuigen zyn bestemd voor het verkeer naar
het noorden.
Uit Rotterdam meldt men aan
de „Tel.";
Alhier bestaat eene politie-verordening, waar
by den bewoners van huizen, aan het water
gelegen, gelast wordt om in het ys byten te
hakken of te doeu hakken. Eenigen dier bewo
ners wihen thans oene vergadering beleggen,
om voor gezamenlyke rekening een advocaat
te nemen, en dan den aanstaanden winter het
hakken van byten in stadswater te weigeren.
Zy meenen dat niemand hen kan dwingen
op het ys te gaan, of dat werk aan anderen
op te dragen, er. beschouwen de geheele ver
ordening als het verplichten tot het doen van
heerendiensten.
Aan de te Alkmaar gehouden
harddravery namen slechts 8 paarden deel.
De prys f 250, werd gewonnen door „Sador"
zwarte hengst van den heer D. J. Floryn to
Rotterdam bereden door J. Koster. De 1ste
premie ƒ100, door „Krylaty", schimmelhengst
van den heer J. De Mol, te 's Gravenhage,
beryder P. Van Santen. De 2de premie door
„Bonnie ^L." vosruin, van den heer A. Van
der Lee, te Koudekerk, bereden door M. J.
Oppelaar.
Vele belangstellenden woonden de hard
dravery by, welke in de volmaaktste orde
afliep.
Te Westerbroek (gem. Hoogezand)
heeft eene betrekkelyk jonge vrouw meteen
klein jongetje hare huishouding opgeslagen
in een boschje. Ze is afkomstig van Sappo-
meer en kan daar zoo min als elders onder
dak krygen.
Rooskleurig. - Op het oogonblik
zyn drie laillisementen loopende van hotel
houders op Nieuw Zandvoort.
Op de Schelde had eene aan-
varing plaats tusschen twee pleizierbooteD,
de een met 200, de ander met 120 personen
aan boord. Een der stoombooten zonkable
personen werden gered.
In de Hongaarsche gemeente
Holdmeroe Vasarhelv heeft de zoon van een
herbergier, zyne ouders en 6 kindoren ver
moord, om daardoor in het onverdeeld bezit
van het vermogen zyner ouders te komen.
Volgens opgave van „Bureau
Veritas" zyn in de maand Juli 1893 veron
gelukt 47 zeilschepen (hieronder zyn 6 als
vermist), nl. 3 Duitsche, 7 Amerik., 10 Eng.,
1 Oostenr, 2 Deensche, 4 Fransche, 3 Ital.,
10 Noordsche, 1 Portugeesch en 1 Zwoedsch.
In dezelfde maand vergingen 11 stoom
schepen, waarvan 9 onder Eng., 1 onder
Fransche en 1 onder Mexicaansche vlag.
3.)
„Ik zou eer myn eigen naam vergeten,
ffien van myne moeder en dien van myn
land, dan den naam van dien braven en edelen
man.Wacht even op me, vader Chassagne,
ik ben zoo weer by u", zeide Richard, zyne
hut binnentredende en weldra terugkeerende
met een blad papier en eene lederen beurs in
de hand.
„Houd vast", zeide Richard, de hand van
den blinde drukkende, „ziedaar den naam van
den man op dit stuk papier, en hier", ver
volgde hy, „iets om u onderweg te verkwik
ken; geen dank, buurman", voegde de brave
jongen er by, zich ijlings ver wy derende, „in
dien er by uwe terugkomst nog wat van
■over is, zult gy het my teruggeventot weer
ziens; adieu, Pierre!"
Daarna een lied aanheffende, sloeg hy eene
fraaie kastanjelaan in, die het dorp omscha-
duwde. Hy was in een oogen'olik verdwenen,
toen men nog zyn vrooiyk lied hoorde.
Chassagne en zyn zoon sloegen den Meg
naar Parijs in.
II. De Aankomst.
Den lsten Juli 1829, in den avond, ver
scheen een blinde, door een kind geleid, aan
de grensvesting. Eene ja3 en broek van half
versleten, grof blauw laken, overdekt met stof,
beschutte het zware, gespierde lichaam van
den blinde; het kind was gekleed in oud
bruin laken, eene bruine linnen muts verborg
gedeelteiyk zyn zwart en krullend hoofdhaar.
Beiden waren blootsvoets en stonden stil by
eene herberg, waar verscheidene metselaars,
die van hun werk kwamen, lachende en
pratende hun borreltje dronken. Het kind
nam zyne muts in de hand en met een door
vermoeienis en misschien door den honger
schorre stem, zeide hy tot de werklieden:
„Goede lieden, geefc eene aalmoes als 't u
belieft aan een arm klein kind, dat zyn vader
naar Parys geleidt, om hem zyne oogen te
doen genezen, waarmede hy niets zien kan."
„Vervolg uw weg, deugniet", zei de oudste.
„Waarom bejegent gy dien armen jongen
zoo raw", zeide de jongste, en in zyn vest
zak voelende en er een stuiversstuk uitha
lende, liet hy het in de muts van het kind
glyden.
„God zal het u loonen", zei het kind, ver
rukt door het zien van dit groote geldstuk.
„Zyn wy nog ver van Parys, myne goede
heeren?" vroeg de blinde.
„Gy zyt er, vriend", zeiden de metselaars.
„God zy geloofd", zei de blinde, „ik zou
niet verder kunnen gaan, en gy, Pierre?"
„Ik, vader, ik weet niet."
„Hoe! Gy weet niet?" vroeg de jongste
metselaar, die hem de aalmoes gegeven had.
„Weineen, myn goede heer, sedert wy
het land verlaten hebben, ben ik somtijds
zóó vermoeid, dat ik denk tegen den grond
te vallen; maar nu in 't geheel niet meer;
vader zeide my: laten wy gaan, jongen, en
sedert ben ik niet moe meer!"
„Arm kind!" zeiden de metselaars, de twee
reizigers omringende. „Gy komt dus zeer ver?"
„Wol! Van hot land", zei Pierre.
Een schaterlach begroette dit antwoord.
„Van Clermont, in Auvergne, myne heeren",
haastte de blinde zich tot de metselaars te
zeggen, die om de naïveteit van zyn zoon
gelachen hadden.
„Gy moet u niet boos maken, omdat wy
gelachen hebben, vriend", zeiden de werk
lieden, „het is niet om uwe ellende te be
schimpen, luister slechts; wy zyn brave
menschen, goede werklieden, en als ge met
ons wilt drinken en een stuk eten, bieden
wij u dat van harte aan; geene weigering,
vriend, kom binnen en eet!" De blinds
droogde een traan af, terwyl hy de metselaars
tot in de herberg volgde.
Het kind beschouwde de tafel, de banken en
werklieden, niet wetende of hy met hen
moest gaan zitten, of slechts het eten aan-
kyken.
„Welaan, jongen, hebt ge geen honger?"
zei één hunner.
„O! tamelyk veel, goede lieden!"
„Welnu, ga dan hier zitten."
Met twee sprongen was het kind naast zyn
vader op de bank gezeten.
„Wat komt ge te Parys doen?" was de
eerste vraag, die men tot den reiziger richtte,
toen men zag dat hy verzadigd was.
„Ik ben blind", hernam hy gulhartig, „ik
kan niet werken, ik heb een talryk huisgezin,
dat gebrek ïydt; men heeft my op 't land
van een man gesproken, die my genezen kan.
Ik ben gekomen om hem op te zoeken."
„En hoe heet deze man?"
De blinde haalde een papier uit zyn vest
en reikte het zyn naasten buurman over,
zeggende:
„Lees my zyn naam, als 't u belieft."
De metselaar ontvouwde het papier en las
Dupuytren.
Wordt vervolgd.)