Per«oy*r»i«ht Onder liet opschrift „Op dit punt pal ge- staan!" maakt Het Volksbladorgaan van de vereeniging „Volksonderwijs", melding van de beweging, die sedert geruimen tyd reeds op touw gezet is onder de vrienden der bij zondere gesubsidieerde scholen, om, wegens gebrek aan onderwijzend personeel, op wijzi ging aan te dringen van het kon. besl. van 18 April 1890, wat het bepaalde betreft omtrent de eischen, van 1 Jan. 1894 tot 1 Jan. 1899 ge leidelijk gesteld aan do getalsterkte van het onderwijzend personeel aan de gesubsidieerde bijzondere scholen. De voor zitter en de secretaris van den Schoolraad, de heeren H. Pierson en R. Derksen, hebben in eene audiëntie bij don minister van binnen- landsche zaken op vermindering dier eischen aangedrongen, en te oordeelen naar de stem men in de anti-revolutionnaire en in de katholieke pers, neemt de beweging in om vang toe. Nu eenmaal het beginselsubsidie aan het bijzonder onderwijs in onze wetgeving is op genomen, zou Het Volksblad tegen verhooging van het subsidie, indien daardoor het peil van het onderwijs slechts rees, hoegonaamd geen bezwaar hebben. Maar des te ernstiger heeft het blad bezwaar tegen een maatregel, welke vorhooging van dat peil zou tegenhou den. En bovendien, do groote moeilijkheid, waarvoor zy met 1 Januari 1894 zullen staan, hebben de besturen van bijzondere scholen alleen aan ziehzolven te wijten. Sedert April 1890, dus sedert ruim 3 jaren, wist men, welk personeel er met 1 Januari 1894 in de school moest werkzaam zyn, en toch is men maar steeds voortgegaan, vaak zonder toereikende middelen, byzondere scholen in het leven te roepen, in plaats van het rykssubsidie en de inkomonde liefdegaven te besteden aan eene verbetering der bestaande scholen door ver sterking der onderwyskrachten. Nu is het waar, dat de warme y veraars voor hot kerkelyk getint onderwys overtuigd zyn met het uit breiden van het aantal hunner scholen eene roe ping te vervullen, aan een plicht als christen te voldoen, maar op de overheid rust daartegen over de plicht, welken zy niet mag verzaken in het belang van do toekomst, dat het geheel of gedeeltelijk uit do openbare middelen bekostigde onderwys zoo degeiyk mogoiyk zy. En met dien plicht hadden de schoolraad en zyne jpodeklagers in de allereerste plaats rekening kunnen en ook moeten houden. Voor het overige stemt Het Volksblad ge heel in met de opmerking der redactie van Het Schoolbladdat de eischen, waaraan de byzondere scholen moeten voldoen, verre van overdreven zyn. De geest der wet van '89 is, dat deze scholen slechts dim de rykssubsidie zullen ontvangen, als zy in talrijkheid van onderwyzend personeel golyk staan mot de openbare. Op deze voorwaarde is de subsidie aangeboden en aanvaard, doch met een over- gangstydperk van 10 jaar, om de scholen in staat te stellen, zich voor het voldoen aan dien eisch voor te bereiden. Die overgang is inderdaad geleideiyk genoeg. Gedurende vier jaren, van 1 Jan. 1890 tot 1 Jan. 1894, zullen de scholen de subsidie genoten hebben, zonder dat zy aan eenige verplichting omtrent het getal onderwyzers in verband met het getal leerlingen behoefden te voldoen, on eerst op laatstgenoemden datum zullen ze, als het ge tal leerlingen boven de 40 is, «i-ón enkelen onderwyzer moeten aanstellen, terwyi eerst wanneor het getal tot 145 is gestegen, ze een tweeden daarby behooven te voegen, waarmee zy volstaan kunnen tot 255 leerlingen toe. Er kunnen zoo in den loop van 1894, het hoofd der school meegerekend, meer dan 80 leerlingen op één onderwyzer komen, en dat zou, vyf jaar nadat de wet in werking is ge treden, nog een te zware eisch zyn Naar aanleiding van het ingezonden stuk in Het Vaderland van den heer Eraile Dene kamp, omtrent winkeliers-coöperatie, waarvan het vorig overzicht gewag heeft gemaakt, schryft een ander inzender, de heer Jac. Hoogeveen, in hetzelfde blad het volgende: „Aangenomen, dat het denkbeeld van den inzender voor uitvoering vatbaar is, wat zou dan het directe gevolg zyn, eene Vereeniging als bedoeld haar streven met 6ucces bekroond ziende? Het antwoord ligt voor de hand. De winkeliers, deze Vereeniging vormend, zouden dan, het beginsel der coöperatie huldi gend, tevens medehelpen de verderflyke ge volgen daarvan uit te breiden, meer te doen gevoelen, in andere lagen der ma&tschappy. Indien eene dergelyke vereeniging, grc/fct en machtig, alles uit de eerste hand kocht, waar moest dan weer de breede stroom "van groothandelaren, commissionnairs, enz. blijven Natuuriyk werden dezen dan onnoodigs Kwam dus een maatregel in bedoelden zin den winkelstand ten goede, de maatschappe lijke samenleving zou er onder lydenop die wyze werd er nog eens ©en schakel gelicht uit de keten, waarvan we allen deel uitmaken. Ofschoon in beginsel het eens zynde met den inzender, dat alleen samenwerking, zy 't dan ook op eene andere wyze door hem be doeld, leiden kan tot betere conditie voor den winkelier, vermeen ik dat by de uitvoering van zijn denkbeeld de remedie erger dan du kwaal zou zyn, behalve nog, dat de handelaar, daaraan deelnemend, zich schuldig zou maken aan de grootste inconsequentie." In het jongste nummer van De Nederlandsche Sport komt een artikel voor van den heer H. F. Bultman IIz., te Haarlemmermeer, over 't fokken van paarden, geschreven naar aanleiding van het adres, uit naam van de verschillende harddraverij-comité's aangeboden aan de ministers van oorlog en binnenland sche zaken. Men kan daar, zegt de heer Bultman, tusschen de regels doorlezen dat bet fokken van remonte-paarden als de aangewezen fokinrichting voor Nederland wordt beschouwd, terwjjl naar zyne bescheiden meening Neder land «en zwaar wagenpaard met hooge knie beweging moot produceoren. In de eerste plaats omdat dit meer winstgevend is: een dorgelyk paard is meer waard dan de prys, dien de remonte commissie besteedt, en het kost minder. Op 2yj-jarigen leeftyd is het voldoende ontwikkeld om licht handwerk te verrichten en begint dan reeds do kosten van onderhoud te verdienen. Is het eene merrie, dan houdt men het tot het vyfde jaar en tracht er nog éón of twee veulens van to krijgenin 't tegenovergesteld goval maakt men het op 4 jarigen leeftyd voor den handel klaar. Zonder al te grooto krachtsinspanning te verlangen, kan men de veulenmerries ook mede laten werken en op die manier kan de landbouwer met bolangryk finantiüel voordeel te» ens paardenfokker zyn. Het bowys, dat deze theorie juist is, vindt men in het feit, dat in die deelen van Europa, waar men bovenge noemde richting volgt, de landbouwers het grootste voordeel van de paardenfokkory ge nieten. Men spreekt in Holland veel van de paar denfokkery in Ierland, Oost-Pruisen, Honga rye, Zuidelyk Frankryk, in 't algemeen van die streken, waar men romonte-paardon fokt, maar wanneer men daar geweest is en men bezoekt dan Normandië, Engeland, Oldenburg, Hannover en meer landen, waar men zich toelegt op hot voortbrengen van zware tuig paarden met hooge gangen, dan komt men by onpartydigo booordeeling tot de overtui ging, dat de landbouwers hier oneindig grooter voordeelen gonioton dan daar, waar remonte- paarden worden gefokt. Men zegt wel eens dat het toch zoo jammer is, dat het geld, voor den aankoop van remonte-paarden noodig, buitenslands uitgege ven wordt, maar als het buitenland voor pl. m. tl. 550 goscbikte remonte-paarden kan leveren en de Nederlandsche paardenfokkers hunne paarden voor hoogen prys (hoofdzake- lyk weer naar 't buitenland) kunnen verkoo- pen, dan kunnen de Nederlandsche paarden fokkers van hun standpunt toch tevroden zijn. Het Handelsblad verzet zich, in eene be spreking van het te 's Gravenhage gehouden vierde internationale matigheids-congres, tegen allo overdryving en allen dwang in zake de be perking van drankmisbruik. Het schaart zich aan de zyde van hen, die met den Engel schen geneesheer Sir Dyce Duckworth, met Dr. Charcot en Prof. Stokvis, in matig gebruik geen kwaad zien. Onmogelyk is het met dwang het misbruik tegen te gaan. Dan zou, indien men het al kon winnen, het volk opium gaan schuiven of hennep rooken of morphino inspuiten. Het blad kan zich ook niet vereenigen met het denkbeeld, dat in een aan de redactie gerichten brief haar stadgenoot Dr. H Fabius uitsprak, om alle branders, stokers, slyters, tappers als stemgerechtigden te weren en dezen evenmin verkiesbaar te stellen voor lands gewesteiyk of stadsbestuur. „En dan", %raagt het blad o. a, „zy, die duren wyn aan den man brengen?" Wat onze wetgeving aangaat, van haar vraagt het Handelsbladbehalve de drankwet, niets meer dan maatregelen om vervalsching togen te gaan. Voor 't overige moet alle hulp verwacht worden van indirecte bestryding door betere woningen, kindervoeding, bestrij ding van de werkloosheid, kookscholen, volks- kofnehuizen en dergelijken. Geheel anders De Amsterdammer. Voorop stellend dat het congres zeker wel wat goeds zal gedaan hebben, gewaagt het blad van zyne teleurstelling, als het let op de houding van de vaderlandsche politieke personen, die er eene rol in speeldenvan Mr. Heemskerk, die van zyne liefde voor do zaak breed op geeft en gedurende zyn herhaald ministerschap niets deed om den band tusschen drankmis bruik en fiscale belangen losser te maken van Mr. Borgesius, met diens uitweiding over de drankwet, terwijl de Staat nog 24 millioen jaarlyks opsteekt aan accyns, behalre de op brengst der vergunningsgelden aan de ge meenten. Waar het toe komen moet, betoogt De Am sterdammer zy 't, dat dit niet anders dan zeer langzaam kan geschieden is: vermin dering en eindelyk opheffing van staats- en gemeen'ebelang by sterkedrank-misbruik. Het vele, wat Staat en gemeente met het accyns- en vergunningsgeld hadden kunnen doen, om het misbruik te keer te gaan, en de vele zedelijke middelen, die de Staat in zyne hand heeft, somt De Amsterdammer op. Doch vooral wyst het blad er op, dat personen en vereeni- gingen tot dusverre al te weinig hunne aan dacht gericht hebben op den steun, dien zy met recht van Staat on gemeenten kunnen vorderen, om ten slotte aan te dringen op een nationaal congres, „ter bespreking van enkele hoofdpunten, die in eene nieuwe drank wet voor ons land zouden moeten worden vastgesteld." „Nu het: „Sluit .Schiedam" de leus begint te worden van het proletariaat-zelf, mogen de particulieren, de wetgevers en de vereenigin- gen wel eens bedenken, dat het tyd wordt van woorden tct daden over te gaan, althans elkander daartoe aan te sporen." Voorts wordt aan De Amsterdammer ge schreven „Omtrent het door den kapt. v. d. Veur, te 's Gravenhage, beweerde, als zoude de dronkenschap in het leger slechts sporadisch voorkomen, zoude ik gaarne, als oud-militair, het volgende in het midden willc-n brengen. Dat de heer v. d. Veur het glad mis heeft zullen alle eorlykemilitairen my toegeven dat hy hot te goeder trouw mis heeft, geloof ik eveneens. En waarom? Kapt. v. d. Veur zal zyn afgegaan op de strafregisters, die inderdaad niet veel straffen voor dronkenschap aanwyzen. Maar hoe komt dat? Alleen door, misschien verkeerd begre pen, kamoraderie. Wanneer toch een soldaat dronken thuiskomt, zal ieder minder militair zich beyveren hem spoedig ongemerkt „onder de wol" te brengen, terwyl de meerderen, korporaals en onderofficieren, het meestal „flauwe kul" zullen vinden zoo'n dronkaard „er by te lappen." Ik weet ten minste by ondervinding dat in de kazerne „Oranje Nassau", des Zondags avonds in den regel tooneelen worden afge speeld als in de stad zelve alleen gezien worden op hartjesdag. Echte bacchanalién, zwetsen, vloeken, schreeuwen en lawaaischoppen, geen gebrek. Tusschenbeide zelfs vechten. En men moet al een heele kwade wachtcommandant zyn, die dadelyk rapport van zulke dingen maakt of wel het moet zoodanig de spuigaten uitloopen, dat hy er zelf van walgt, en dat wil wat zeggen Neen, als kapt. v. d. Veur, op het gebied van dronkenschap in het leger iets constatee- ren wil, dan moet hy eens aan den ingang der kazerne gaan zitten, b.v. eene week lang maar, iederen avond van 7 tot 12 uren, dade lyk rapport maken van iederen dronken of aangeschoten militair en dan, den Zondag meegerekend, want dan zyn er uit den aard der zaak de meesten, dat lijstje eens optel len en ik geef hem de verzekering dat hy zelf dan verbaasd zal staan over zyne, te goeder trouw, maar dan toch met overyling en licht vaardigheid uitgesproken meening. En ik spreek niet van jaren geleden, want ik ben reeds soldaat geweest, zelfs milicien- onderofficier en pas 27 jaren oud." Ook „Jan Holland" vestigde in De Tijd de aandacht op het congres, doch slechts om, na eene verwyzing op den onderlingen stryd tusschen geheel-onthouders en matig heidspredikers en na losse, spottend^ opmer kingen, vooral aan het adres der vrouwelijke spreeksters, de stelling uit te werken, dat geheel-onthouding onmogelyk is in ons klimaat en voor menschen, die geene natuurmenschen meer zyn. „Wy hebben te doen met verwende onnatuur schepsels, die met geene mogelykheid meer ontwend kunnen worden. Naar deze omstandigheid moeten de maatregelen ge nomen worden." En waarom zullen zy, die wilskracht genoeghebben om het by „een kleinen maag- en zenuwprikkel" te laten, geheel onthouders worden'? De schr. ziet niet in, „dat er iets is, 't welk ons hiertoe verplicht." Ook vreest hy, dat „eene moreele deugd", uit eigen belang beoefend, allicht gepaard kan gaan „met gruwelyke ondeugden op ander gebied", by welke vrees den schr. een voorbeeld voor oogen stond van een eertyds „in zyne onmatigheid goedhartigen en inschikkelyken kerel", die „in zyne onthouding een monster van hoogmoed en eigen vaan" werd. KOLOM l": N. BATAVIA, 22—28 Juli. Vervolg.) De „Java Bode" schryft in haar Mail overzicht De exploitatie van de Ombilil-n-kolenvelden. is niet gelukkig begonnen. Eene lading van 2000 tons, voor de marine bestemd en naar Soerabaia gevoerd, bleek uit gruis te bestaan eu nat te zyn, zoodat de geheela voorraad onder de noodigo voorzorgsmaatregelen moest worden gelost en alleen voor gebruik op de marine-werf kan worden bestemd. Met den spoorweg ter Sumatra's Westkust treft men het beter: er is in de Aneikloof weer bandjir geweest en ditmaal zyn weg en werken niet vernield, geiyk den vorigen keer. Van Makassar schryft men aan de „Loco motief", dat de gouvernements-veearts aldaar met spoed naar Rotti is gedirigeerd, om den toestand na te gaan van en maatregelen te treffen tegen de besmettelyke ziekte, welke aldaar in zulk eene hevige mate onder de paaiden en buffels uitgebroken is, dat in ééne maand tijds naar schatting 3000 paarden en 3000 buffels gestorven zyn Uitvoer van dieren van Rotti is streng verboden. Van de schade, beloopen by den grooten brand te Padang, is vier ton in Europa ver zekerd. Het moeilyk blusschen werd veroorzaakt door het afbranden van 9000 pikols copra. Men is het vuur thans zoo goed als meester; voornamelyk door do hulp der militairen, bleven de aangrenzende panden, do Factory en het kantoor van Daendels ongedeerd. De Handelsvereer.iging te Batavia gaf het „Bat. Nbl." welwillend inzage van onderstaand, door haar ontvangen telegram: De schade wordt getaxeerd op ƒ700,000, waarvan betaalbaar: door maatschappyen in Europa tfbor 350,000; de Tweede Koloniale Zee- en brand-assurantie-maatschappy voor ƒ110,000; de Brand verzekering-maat- schappy Oost-Java voor ƒ68,000; - deBatav. Zee- en Br.-assurantie-maatschappy voor ƒ31,000; - de Br.-assurantie-maatschappy Sumatra voor 20,000; - de Brand-assurantie- maatschappy de Oosthoek voor ƒ3000; de Brand-assurantie-maatschappij Padang voor ƒ7000; de Brand-assurantie-maatschappy Veritas voor ƒ11000. De brand is thans vrywel bedwongen; hij begon Zondagmiddag in de toko van Boon en Schluter, welke in den kortst mogelijken tyd geheel in lichterlaaie stond. De oorzaak van den brand is tot nog toe onbekend. De heer Boon bevond zich Zondag 11 uren nog op zyn kantoor. Door hevigen zeewind sloeg de brand over op de omliggende huizen en was redding on mogelyk, toen het dak instortte. Kort daarop werd het stroozakkenpakhuis der Factory aangetast, vervolgens de Handels- vereeniging, de toko's van Gebroeders Vet.h, Holtzapffel, Limkimlay en een gedeelte van de Pasarborong. Totaal verbrand zyn de toko's van Boon en Schluter, Haacke en Co., met de aanwezige cassia, copra, dammar, gutta percha, en het pakhuis van de Gebroeders Veth. Veel schade werd toegebracht aan het zakkenpakhuis van de Factory, de toko's van Holtzapffel en Limkimlay en de onverzekerde Chineesche huizen en goederen. In het toelatingsexamen tot aeHoogere Krygsschool zyn geslaagd de 1ste luitenants C. H. Van Rietschoten, H. L. Bense, P. J. Spruyt en J. J. Stolk van het wapen der infanterie; de 1ste luit. H. R. Mac Gillavry van het wapen der artillerie en de 1ste luit. A. M. C. J. Van Exter van het waien der cavalerie.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 6