Pcriorenicht. Uit Centrum wfist op oen ernstig belang van het bijzonder onderwijs. Ter geleidelijke uitvoering der bepalingen van de Wet op het Lager Onderwijs, werd by koninklijk besluit van den 18den April 1890 voor de bijzondere scholen, die voor de rijks bijdrage in aanmerking komen, het getal onderwijzers bepaald als volgt: Gevorderd getal Aantal leer onderwyzers op lingen. 1 Jan. 1 Jan. 1 Jan. 1 Jan. 1894 1895 1897 1899 41- 90 1 1 1 1 91-144 1 2 2 2 145-199 2 2 3 3 200-254 2 3 4 4 255-309 3 3 4 5 310-364 3 4 5 6 365-419 4 5 6 7 420-474 5 6 7 8 475-529 6 7 8 9 Aan scholen met meer dan 629 leerlingen wordt op 1 Januari 1894 voor elk tachtigtal, op 1 Januari 1895 voor elk zeventigtal, op 1 Januari 1897 voor elk zestigtal en op 1 Januari 1899 voor elk vijf-en-vijftigtal leer lingen boven de 475 een onderwijzer meer vereischt. Onder de onderwijzers, in dit artikel be doeld, zijn de hoofden van scholen niet begrepen. By het vaststellen van deze tabel is onge- twyfeld een misslag begaan, eene onbedacht zaamheid bedreven. Wat toch is het geval? Kleinere scholen zyn verplicht vroeger, zelfs veel vroeger het vereischte getal onder wijzers te hebben dan grootere scholen. Deze bepaling is ontegenzegiyk eene on regelmatigheid en kan op geen redeiyken grondslag rusten. Op eene school toch met een klein getal leerlingen heeft het hoofd veel meer tijd en gelegenheid om persoon lijk onderwijs te geven dan op eene school met talryker bevolking. Hoe kleiner boven dien het getal leerlingen op eene school is, des te gemakkeiyker zyn de voor het onder wijs noodzakeiyke rust en orde te handhaven. Men kan hiertegen aanvoeren dat het verschil van ontwikkeling der leerlingen op eene kleine school evenzeer bestaat als op eene groote, en daardoor verschillende afdeelingen met onderwys-krachten noodig worden. Dit is zoo. Maar op eene kleinere school zullen die afdeelingen zeer klein zyn en gemakkeiyk te onderwyzen, zoodat dit onderwys beter door kweekelingen, onder leiding en toezicht van een onderwyzer, kan gegeven worden dan op eene grootere school, terwyi zelfs op de grootste scholen, boven het in '99 vereischte getal ondorwyzors, een zeker getal kweekelingen noodig zyn. Volgens art. 88 der Wet op het Lager Onderwys moest het koninkiyk besluit strekken, om de voorschriften dezer wet betrefFende het getal onderwyzers, op 1 Januari 1899 vereischt, geleidelyk te doen uitvoeren. Door bovengenoemd koninkiyk besluit worden echter scholen van 41 90 leerlingen reeds op 1 Januari 1894, scholen van 91 144 reeds op 1 Januari 1895, scho len van 145—199 en van 200 254 leer lingen reeds op 1 Januari 1897 verplicht het vereischte getal onderwyzers te hebben, ter- wyi grootere daartoe pas op 1 Januari 1899 genoodzaakt zyn. De byzondere dorpsscholen tellen meestal 91144 leerlingen. Nu is het een feit van algemeene bekendheid, dat do moeiiykheid om onderwyzers te verkrygen ten platte land© het grootst is. Daar toch is voor den onderwyzer minder gelegenheid tot uitspan ning, tot het geven van privaat-lessen, tot het zich voorbereiden voor den rang van hoofdonderwyzer. Er bestaat ongetwyfeld schaarschte aan onderwyzers, en zoo lang deze duurt, zullen zeer veel dorpsscholen dus in do onmogeiykheid verkeeren, om meerdere onderwyzers te verkrygen. Het bijzonder onderwys getroost zich tegon- woordig vooral de grootste moeite en kosten voor de opleiding van onderwyzers. Daarvoor is echter tyd noodig, en 5 of 4 jaren, dat is van 1S94 of 1895 tot 1899, is vooropleiding van ondenvyzcrs oen hoogst belangryk tyds- verloop- Gedurende deze jaren kunnen veel onderwyzers opgeleid worden on er bestaat veel moer vooruitzicht, dat de schaarschte aan onderwijzers op 1 Januari 1899 dan op Januari 1894 of 1895 opgehouden zal hebben. Wy vermeenen dus dat het koninkiyk bosluit van 18 April 1890 veranderd zal behooren te worden. Geschiedt dit niet, dan wordt het byzonder onderwys zeer zeker wederom in moeilykheden gebracht en gaat een belangryk voordeel van de Onderwys-wet te loor. Niet alleen zouden deze moeilykheden het byzonder, doch ook het openbaar onderwys treffen, daar dit laatste zou moeten voorzien in de leemten van het eerste. Dat het openbaar onderwys kostbaarder is dan het byzondere, behoeft geen betoog, n evenmin, dat do gemeente-kassen reeds to veel door het openbaar onderwys be zwaard zyn. Herziening van het koninkiyk besluit van 18 April 1890 moet dus by de Regeering vel de overweging waard zyn. De Nieuwe Tijd gaat steeds voort te polemi seer en tegen Recht voor Allen. Thans weder spreekt het eerste blad in een artikel, ge- i eekend T.(roelstra), zyne afkeuring uit over het feit, dat R. v. A. geweigerd heeft, het reglement der socialistische sprekersgroep op te nemen. Wel zeker zoo eindigt het artikel ook dit zal door de party geslikt worden! Nog is de tyd niet daar, dat de meerder heid zich geheel heeft losgemaakt van de gewoonte om wat R. v. A. doet als wel gedaan te beschouwen. Nog wordt hy, die de arbeiders niet vleit, maar hun hard de waarheid zegt, eerzuchtig genoemd, in plaats dat men juist diegenen wantrouwde, welke den arbeiders naar den mond praten. Maar toch is or kentering to bespeuren en vragen velen niet meer: „Wie heeft dit of dat gezegd?" maar: rWat is er ge zegd?" En al moge zulk een despotisch sluiten der kolommen van ons partyorgaan door de redactie voor iets wat de geheel© beweging aangaat, al moge dat nu nog worden toegelaten, de vrienden van D om e 1 a Nieuwenhus zullen wól doen, hem te waarschuwen, dat als hy de party workeiyk voor vol aanziet, hy spoedig de bakens zal dienen te verzetten. In De Seingeverorgaan van den Bond van Spoorwegpersoneel, wordt, naar aanleiding van het gebeurde te Roer mond met ds. Bax, eene oproeping gedaan aan de „spoorwegmannen", om eene krachtige beweging tegen de Roermondsche barhaarsch- heid in het leven te roepen. „Rusten wy niet", zoo wordt gezegd, „al vorens de bloedige smet, die men op onze afd. Maastricht heeft geworpen, is uitgewischt. Bereiden wy ons voor, eerstdaags in grooten getale en goed van verdedigingsmiddelen voorzien, de Roermondsche straten als flinke, fiere mannen binnen te' treden, tot het doen doorgaan onzer openbare vergadering. „Ook alle partygenooten uit den omtrek (Maastricht, Nymegen, Arnhem) doen aan dien zegetocht mede. Zy zyn dat verplicht en zullen er ook wel aan voldoen. „Toonen wy door dezen eendraehtigen maat regel, geene kinderen te zyn, die zich, by gebrek aan politie-bescherming, als stof voor den wind laten wegjagen. „Wy willen gelykheid voor de wet, des noods met de knuppels in de vuist, om die woorden tot waarheid te maken. En waar de politie ons die, met behulp van de R.-K. geesteiykheid, onthoudt, zullen wyzelven voor politie spelen!" Wy lezen in De Standaard De toestand van onze groote stad A m - sterdam is, niet het minst in den jongsten verkiezingsstrijd, zóó van alle kanten bezien, dat voorloopig wel geene commentaren meer noodig zullen zyn op onze leege havens, onze leego schatkist en onze zware schuldbrie ven. De jammer van Amsterdam liep de laatste jaren by heel ons volk in het oog. Maar nu gaat er ook de mare van naar buiten; over onze grenzen. De Arasterdamsche correspondent van de Köïnische Zeitungdie terdege goed op de hoogte van de feiten blykt te zyn, hangt in dit blad een allerbedroevendst tafereel op van Amsterdam. Wy sullen uit dat epistel niet citeeren. Het zou herhaling zyn van de dingen, die nu onder ons volkomen bekendheid hebben. Maar het feit verdient toch vermelding, dat in een blad als de Köïnische Zeitung een boekje over onze eerste koopstad wordt open gedaan, onder het opschrift van„Eine noth- leitende Groszstadt". Scherp teekent zich daartegen de toestand af van onze tweede koopstad aan de Maas. Het vakblad De Scheepvaart wijst er in zjjn jongste nummer nog op, hoe men in Rot terdam steeds op tijd klaar was met de haven- en kadowerkon, daar de handel be hoefte aan bleek te hebben. Rn daar gaat men mee voort. Aan die werken worden wei groote schatten gelds besteed, maar zij komen ter juister tyd tn rendeerden dan ook onmiddellyk. JVie denkt hierby niet aan de scherpe critiek, in eene der verkiezingsmeetings uitgesproken -Amsterdam is duie havenwerken gaan bou wen, toen de handel weg was." De haven van Rotterdam schynt een steeds krachtiger magneet voor den handel te wor- •ien. Over de jongstgepasseerde maanden Juni en Juli bedroeg het aantal binnenga- lóopen schepen alweer 151 meer dan In do- zelfde maanden van het vorige jaar. Blykens de maandelyksche opgaven ging het daarentegen met Amsterdam in dienzelf den tyd juist weer den kreeftengangvermin dering in aantal schepen en in tonnemaat. O, Amsterdam, gy noodlijdende we reldstad! Voor eenige weken werd de quaestie van 't nemen van internationale maatregelen tegen de vervalsching van levensmiddelen in het Britsche Hoogorhuis aan de orde ge steld door den hertog van St.-Albar.s, die de vraag stelde, of het Engelsche Gouvernement niet, in vereeniging met vreemde regeeringen, stappen kon doen, om den invoer van ver- valschte voedingsmiddelen, ais boter, kaas, reuzel, enz. te weren. Het antwoord luidde, dat de regeering, met name Lord Flayfair, geene hoop kon geven, eene internationale conferentie aan te vragen. Het Maandblad tegen de Vervalschingen acht geen der argumenten, die door genoemden minister te berde gebracht werden, steekhou dend in het algemeen teiang, waaronder niet alleen het speciaal Engelsche, doch het belang der natiën in het algemeen is te verstaan. Het blad acht nu waarlyk eindelyk den tyd ge komen, om te handelen, en vraagtwaar spe ciaal van uit Holland telkens en telkens stemmen opgaan tegen den wassenden stroom van vervalschingen, ligt het daar dan niet op den weg onzer Regeering het initiatief te nemen, indien groote natiën weigeren om eene internationale conferentie byeen te roepen, ter behandeling van het zoo gewichtig vraag, stuk? Waar do vrees voor de cholera, dat „enfant terriole" der medici, in staat is, de beschaafde landen te dwingen, zich te ver eenigen tot eene conferentie, zooals te Dres den onlangs gehouden is, wekt daar die andere groote ziekte, die, behalve aan de gezondheid, in zoo grooio mate aan de volks welvaart knaagt, niet minstens evenzeer eene sterke behoefte aan tegenweer op? Van harte hoopt het Maandblad, dat onze Regeering deze zaak spoedig in ernstige over weging moge nemen. Zy zal dan voorzeker den dank der natiën inoogsten, die ook zelfs by zeer uiteenloopende belangen toch ver eend zullen stryden tegen den gemeenschap- peiyken vyand, die hier wordt bedoeld. In hetzelfde Maandblad tegen de Vervalschin gen lezen we: Door dr. Bulowsky is in het Hygiënisch Instituut te Moskou een onderzoek ingesteld betreflende vergiftige eigenschappen van 36 gutta percha voorwerpen, zuigdoppen, ringen en speelgoed. De meeste monsters waren af komstig uit Rusland, doch er waren er ook by van Duitsche en Fransche fabrieken. Dr. Bulowky's arbeid werd door de medi sche faculteit te Moskou bekroond, en wy achten het belangryk, de resultaten van zyne onderzoekingen te vermolden: 1. Onschadeiyk zyn zwarte guttapercha voorwerpen, wanneer zy op water dry ven, eveneens roode en roodbruine gutta-percha artikelen. 2. Alle gryskleurige gutta-percha voorwer pen kunnen schadelyk worden, vooral wanneer zy, zeoals zuigdoppen, langen tyd In aanraking komen met melk en speekselzy ziln min of meer zinkhoudend. 8. Zeer gevaarlyk zyn zwarte gutta percha artikelen, die in water zinken. Deze bevatten lood, zooals men weet een hoogst gevaarlyk vergif. 4. Dikwyis bevatten de verven, waarmede gutta percha voorwerpen bedekt zyn, vergif, tige bestanddeelen. Maar aanleiding hiervan valt het volgende van practische waarde op te merken: Men geve aan kinderen slechts niet geverfde gutta percha artikelen in de hand of in den monddie voorwerpen moeten vervaardigd zyn van lichtroode, roodbruine gutta-percha, of wel van zwarte, die op water drijft. Gryze, zinkhoudende guttapercha mag niet in handen komen van kinderen. In het algemeen Is bet raadzaam, dat zwarte gutta-percha, die hl wat9r zinkt, niet in huishoudingen aanwezig is, waar kleine kinderen zyn. Dr. A. M. Prins over de methode-Bertels. De afdeeling Neder-Yeluwe van de „Geld. vu Overyselsche Maatschappy van Landbouw" h-.eft, zooals onlangs is gemeld, zich tot dr. A. M. Prins, Ryks-landbouwleeraar te Deventer, gewend, met verzoek, zyne zienswyze over bovengenoemde methode te willen kenbaar maken en zoo noodig het publiek op de hoogte ie willen brengen van den voederbouw en de veevoederpers van den heer Bertels. Het antwoord, 't welk de afdeeling Neder- Veluwe hierop ontving, luidt als volgt: „Ten gevolge der zeer onvolledige toelichting van de wyze waarop de uitkomsten tot nog toe met voederbouw en voederpersing door den heer Bertels te Barneveld verkregen zyn, is het niet gemakkeiyk zich een juist oordeel hierover te vormen, en het verkeerde of waarde- looze te scheiden van dat wat blyken kon eenige waarde te bezitten. Voor zooverre my bekend is, zyn er tot nu toe nog geen gegevens verstrekt over het ver band tusschen de verschillende onderdeelen van het bedryf en biy ven hier tal van vragen open. De heer Bertels schynt het oude stel sel van voederbouw met stalvoeding voor te Btaan, doch zyne opgaven laten niet toe, zich hiervan een juist beeld te vormen. Hot bedryf als geheel ligt nog in een nevel. Ik hoop, dat de door den heer Bertels toe gezegde brochure „Goudmyn voor het Land- bouwbedryt" hieromtrent meer licht zal geven, en stel my voor die dan ook, zoo noodig ambtelyk en publiek, te bespreken. Voor het oogenblik zyn er echter een paar zaken, die in verband met de tydsomstandig- heden de aandacht verdienen, namelyk de pers methode en Bertels krachtvoederplant. By uitgebreiden voederbouw kan het onder, bepaalde omstandigheden noodzakelyk worden genoemd, dat dit voeder ook voor lateien tyd bewaard wordt zonder het te moeten hooien. Als hiervoor dus het persen dienen kan, heeft de eenvoudige persmeihode W3arde. Afgezien van alle theorieën omtrent do voe dingswaarde van het geperste voeder, en alleen lettende op de techniek, kan die pere het beste heeten, welk verlies door verrotting en verkoling langs eenvoudigen weg zooveel mogelyk voor komt en oen voeder levert, dat met graagte door het vee gegeten wordt. Daarvoor wordt en werd reeds lang het aan een hoop gereden groenvoer met een of ander gewicht bezwaard en ineengeperst. Door het toepassen van ket tingen of hefboomen met gewichten trachtte men de oude methode te verbeteren, doch verviel daardoor ook in meer kostbare toe stellen. De heer Bertels keert nu weer tot ae oude manier terug. Zooals ook elders geschiedt, steekt hy de kanten van de geperste myt af om het afgestokene er bovonop te brengen en regelt hy de persing naar de temperatuur. De druk wordt by hem door plaggen verkregen en deze plaggen dienen te gelyk als een dak voor den regen. De heer Bertels heeft de verdienste zyn manier van doen duldelyk te hebben mede gedeeld en te hebben aangetoond, dat jong gesneden groenvoer op de oude manier zonder toestellen tot goed persvoeder kan worden gemaakt. Of dit ook geldt voor heide, aard appelstruiken en byna verrot hooi, zooals de heer Bertels mededeelt, zal waarscbynlyk niet overal door de uitkomst worden be vestigd. Behalve het terugkeoren tot de oude manier van persen beveelt de heer Bertols ook zyn krachtvoederplant aan, zonder aan te geven wat dit voor een wonderplant is. Ik wensch de motleven voor deze geheim zinnigheid niet te zoeken en te beoordeolen. Het komt my echter voor, dat deze altyd in stryd moeten zyn met het doel waarvoor de plant wordt aanbevolen, namelijk het weg nemen van honger en angst in 1893 1894" De landbouwer, die thans voedergebrek heeft of krygen zal, en die zooveel gewicht legt op do eigenschappen vanzyn grond, dat hy dezen, op het zand vooral, indeelt naar de vrucht, welke hy dragen wil, die landbouwer zal nu in zyn nood voorzien door een greep in het 1 duister, door het telen van een gewas, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 2