No. 10251
Maandag 24 Juli.
A0.1893.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Tweede Blad.
Leiden, 21 Juli.
Feuilleton.
Uit Mexico.
LEIDSOH
DAGBLAD.
PBJJ0 DEZEB COUHANT:
Voor Leicfon per 3 meenden1.13.
Franco per post1.40.
Afeonderlflke Nommers0.05.
PRIJS DEE JLD VERTENTrÊN
Van 1regels ƒ1.05. Iedere regel meer /0.17J.
Orootere lettere naar plaatsruimte. Voor het
Incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Heden werden alhier tot apotheker bevor
derd de heeren A. C. Huysse, J. L W.
Sehermer en A. F. F. M. Van den Dried.
Zes candidaten trokken zich gedurende
het examen terug.
De Staatscourant van heden bevat bet
verslag der commissie, te Leiden belast met
het afnemen der practische geneeskundige
examens, volgens art. 18 der wet van 25 Dec.
187S. In het geheel hebben zich aangemeld
100 candidaten, van wie zich één terugtrok,
zoodat 99 zijn geëxamineerd, en wel: voor
het eersto gedeelte 43 (21 med. docti. en 22
cand. artsen); voor het tweede gedeelte 56
(24 med. docti. en 32 cand.-artsen). Van de
44, die het eerste gedeelte van het examen
wenschten af te leggen, trok zich één terug.
De 56 voor het tweede gedeelte aangegevenen
zijn allen geëxamineerd. Voor het eerste gedeelte
werden toegelaten 14 med. docti. en 15 cand-
artsen, en afgewezen 7 med. docti. en 7 cand.
artsen. Voor het tweede gedeelte werden
toegelaten 18 med. docti. en 17 cand.-artsen,
en afgewezen 6 med. docti. en 15 cand -artsen.
De namen der geslaagden z\jn reeds vroegor
door ons vermeld.
Ds. D. J. Karres, predikant te Gene-
muiden, heeft het op hem uitgebracht beroep
naar de Ned.-Herv. gemeente te 's-Gravenhage
(vacature-Oorthuys) aangenomen.
De Koningin en de Regentes hebben
samen aan het Ned.-Herv. Diaconessenhuis te
Arnhem ƒ500 geschonken.
Gisteren is te 's Gravenhage aangevangen
het schriftelijk gedeelte van het examen voor
■adspirant-adrainistrateur bij de marine.
Aan dit examen wordt door 16 candidaten
deelgenomen. Er zijn 4 plaatsen.
De volgende week volgt het mondeling
gedeelte.
Van de candidaten voor het Staatsexamen
tot toelating aan de Universiteit, wien een
verlengd examen was toegestaan, slaagde
voor het getuigschrift A. W. H. J. Michiels
van Kessenich.
Twee candidate» werden afgewezen.
De heer Legrand, gezant van Frankrijk
by ons Hof, heeft gisterochtend voor eenige
dagen de residentie verlaten en zich naar
Fpankr|jk begeven.
Baron Bentinck, eerste stalmeester van
H. M de Koningin, is Donderdag-avond uit
Den Haag naar Het Loo vertrokken.
Reeds is melding gemaakt dat de com
missie in zake Neerbosch, om allen schijn
van een partijdig onderzoek te vermijden, nog
een zestiental leden zou uitnoodigen van ver
schillende godsdienstige richting en genoot
schap, die bekend staan wegens toewijding
aan philanthropiscbe instellingen.
Die uitnoodiging is nu, naar de „Prot. Nbr."
met eenige zekerheid kan mededeelen, gericht
tot de heeren: Mr. C. Asser, hoogleeraar te
Leidendr. Behrends, te Nijmegendr. Bruins-
ma, te Steenbergen; G. H. Hintzen, lid der
Tweede Kamer, te Rotterdamdr. J. Hooikaas,
pred. te id.; Hoogeveen, olieslager te Delft;
mr. H. Ph. De Kanter, lid der tweede Kamer,
te Haarlemmr. A M. C. H. De Koek, advo
caat te Utrecht, J. A. Van der Lee, oud
notaris te Aarlanderveenmr. J. De Louter,
hoogleeraar te Utrecht; jhr. mr. Mollerus,
kantonrechter te Apeldoornjhr. Van Nispen,
Stadhouderskade, St.-Jozef-Gezellenvereeni-
ging te Amsterdam; dr. G. Van Overboek de
Meyer, hoogleoraar te Utrecht; mr. N. J. Den
Tex, te Amsterdam; dr. Van der Ven, direc
teur der Hoogere Burgerschool te Haarlem;
jbr. mr. J. B. Verheyen, lid der Eerste Kamer
te 's-Hertogenbosch; A. C. Wertheim, lid der
Eerste Kamer te Amsterdam; de directeur van
Mettray of wel de voorzitter van het bestuur.
De generaal-majoor, inspecteur van het
wapen der infanterie, heeft aan de verschillende
corpscommandanten van dat wapen een schrij
ven toegezonden, waarin wordt gewezen op
het feit, dat in eenige garnizoensplaatsen niet
voldoende do hand wordt gehouden aan de
tenue, de houdiDg en het salueeren op straat
der onderofficieren en manschappen, hetgeen
geen goeden dunk geeft van de krijgstucht dier
troepen.
Ten strengste wordt aanbevolen toe to zien,
dat genoemde militairen, wanneer zy zich In
het openbaar veitoonen, steeds goed gekleed
zijn, in goede houding zich bewegon en het
militair saluut voor de meerderen naar be-
hooren volbrengen.
De Staatscourant van 22 dezer bevat
een rapport van prof. A. P. Fokker, directeur
van het hygiënisch laboratorium der Rijks
universiteit te Groningen, r an den minister
van w., h. en n., omtrent eene proefneming
met het Loefflersche middel tot verdelging van
veldmuizen.
De proef werd genomen in het Oldambt,
dat veel van die dieren te lijden had.
De hoogleeraar komt tot de slotsom, dat
het middel, mits goed toebereid en met zorg
toegepast, uitstekend werkt.
De off. van gez. der iste kl. bij de
zeemacht K. A. E. Seipgens en de officier
van administratie der 2de klasse J. F. baron
Van Heeckeren van Waliën, behoorende tot
de rol van Hr. Ms. wachtschip te "Willems
oord en gedetacheerd aan boord van Hr. Ms.
instructievaartuig „Urania," worden met den
29sten Juli a. s. op non-activiteit gesteld;
terwijl met den 6den Aug. d. a. v. geplaatst
wordt by het hospitaal der marine te Wil
lemsoord, de off. van gez. 2de kl. bij dezee
macht S. O verdiep.
Een korporaal van het Indische leger,
die het gevecht in Tamiang bijwoonde,
geeft daarvan het volgende verhaal aan zijn
vroegeren kameraad, den heer A. Prell, redac
teur van de „Deutsche Wochenzeitung"
„Wij stoomden de Tamiang op, totdat de
versperringen verder voortgaan beletten en
wy op 500 M. van de schansen, die vuur
en vlam spuwden, ontscheept moesten worden.
Eerst werd een salvo gegeven om de man
schappen kruit te laten ruiken en daarna vingen
wy met sprongen op de benting los. Ik had
eene groep Javanen onder mijn bevel, die bij
iedere losbranding der donderbussen plat op
den grond vielen, en nadat een van hen gedood
was, het raadzaam achtten op een 30 passen
afstand van de benting te blijven liggen.
Ik was doorgegaan en bemerkte eerst, dat
z\j achtergebleven waren, toen hunne kogels
om mijne ooren floten. Ik zat nu tusscben
twee vuren, mijne manschappen hielden zich
alsof ze het bevel „voorwaarts" niet hoorden.
Hoelang ik in dien onaangenamen toestand
bleef, weet ik niet, het scheen my eene eeuwig
heid. Eindelijk hoorde ik aan den rechter
vleugel een hoera, dat moesten de mariniers
zijn, die mochten er voor ons niet in. Ik
werkte my door de bamboedoeriversperring,
myne mannen volgden nu ook, doch toen wy
in de benting aankwamen, was het byna
afgeloopen. Slechts drie Atjehers vochten nog
tegen den langen sergeant B. en myne sol
daten. Eén van hen gaf B. een klewanghouw
over de wang van het oor tot do kin. B
vergat van louter verbazing hem met een
kolfslag daarvoor te bedanken en liet het aan
my over hem naar de andere wereld te helpen.
Eenigen tyd daarna was iedere Atjeher, die
zich inbeeldde dat hy nog in het land dei-
levenden vertoefde, tot de overtuiging gekomen,
dat dit niet het geval was.
By onze terugkomst te Medan werden wy
vergood. De „tabaksoomes" moeten voor de
Atjehers wel bang geweest zyn, want ze
voerden ons als schoothondjes en als het zoo
doorgaat wordt in de toekomst een „koloniaal"
met mynheer" aangesproken.
Ik bezocht sorgeant B. nog in het hospi
taal en het gaat hom natuuriyk goed, want de
verzorging is vorstelyk en de liefdegaven liggen
hoog opgestapeld.
Wy allen hopen dat dergelyke onaange
name bezoeken van den vyand meer voorkomen,
de heeren zullen dan tot de overtuiging kernen
dat een „koloniaal" ook een mensch is en
nog wel niet zoo'n „slecht mensch."
Dr. J. H. Gyrath, te Valkenswaard, is
door den Paus benoemd tot ridder der orde
van den H. Gregorius.
Naar het „H. Dagblad" verneemt, is de
samenstelling van een Nederlandsch comité
voor de in 1894 te Madrid ontworpen uni-
verseele internationale tentoonstelling een
goed eind gevorderd en zal de eerste samen
komst weldra plaats hebben. Bereid om er
deel van uit te maken verklaarde zich o. a.
de consul van Spanje te Rotterdam, en ver
zekerde zoowel de gezant van Nederland
te Madrid, als de vice-consul aldaar, dat zfi
van de hangende plannen met belangstelling
kennis hadden genomen.
Naar wy vernemen, luidt het antwoord
des ministers van binnenlandsche zaken, op
de vraag van Gedeputeerde Staten van Noord-
Brabant om nadere inlichtingen omtrent de
onderhandelingen tusschen het Ryk en de
gemeente Den Bosch ter zake van het behoud
der kweekschool voor onderwyzers, dat de
minister geene vryheid vond om de indertyd
met de gemeente gesloten overoenkomst te
verlengen met het oog op den slechten toe
stand der bestaande gebouwen, doch dat de
minister om het groot belang, dat de gemeente
heeft by het behoud dier inrichting, bereid
is, niet tot de voorgenomen verplaatsing der
school naar Nymegen over te gaan, als de
gemeente zich verbond nieuwe scholen te
bouwen, waarvan de plannen vóór 1 Sept.
moeten gereed zyn, ten einde tot de aanbe
steding kunne worden overgegaan. N.Brab
By koninklyk besluit is de heer A. Pruys
van der Hoeven, lid van den Raad van Ned.-
Indiü, op zyn verzoek, eervol uit 's lands
dienst ontslagen met dankbetuiging voor de
langdurige en trouwe diensten, door hem
aan den lande bewezen.
Benoemd tot directeur van het Rykstele-
graafkantoor te Tilburg J. D. Hoekwater, thans
directeur te Vlaardingen.
Met ingang van 1 Sept. a. s. eervol ontslag
verleend aan W. Gauw Jzn., directeur van het
Rykstelegraafkantoor te Deventer.
3.)
„Hij wil u slechts eene kleine poets spelen.
Gy moet namelyk weten, dat elke deskundige,
wien hy zyn schat vertoonde, hem er een
anderen naam voor opgaf en schertsend be
weert hy nu, in dit ééne stuk eene geheele
collectie mineralen te bezitten."
„De steen zou dus volgens hem een
mineralogische kameleon zyn?" vroeg ik
lachende.
„Hm, ik weet het niet, senor! Maar gy
zult toch niet boos zyn om deze plagery?"
„De Hemel beware my! Integendeel, het
zal my zeer aanpenaam wezen, dezen steen
to leeren kennen."
„Dat dacht ik direct, senor! Ik heb nl.
altyd gevonden dat menschen als gy, die
zoo'n bochel op dön neus hebben, altyd grap
pen kunnen verdragen."
Deze vermakelijke physionomisehe waar
neming deed mij opnieuw lachen.
Over het geheel beviel my het vroolyke
humor der senorita buitengewoon en juist
wilde ik haar door eene plagende opmerking
opnieuw uitdagen, toen het jonge meisje
eensklaps een kreet slaakte en naar den
Monte Yerde wees.
„Zie eens, senor! Daarboven moet een
ongeluk gebeurd zyn!"
Inderdaad, daarboven scheen iets Diet in
den haak. Men zag duidelijk uit de opening
der galery een licht wolkje opstygen en de
mynwerkers haastig en verward door elkaar
loopen. Hierop scheen de gansche schaar een
oogenblik als op commando vastgenageld en
terstond daarna scheidde zich eene enkele
gestalte van den hoop af en begon in allo
haast dalwaarts te draven.
„Inderdaad, daar is een ongeluk gebeurd!"
riep ik opspringende. „Excuseer my, senora!"
En myn hoed grypend, snelde ik zonder
afscheid heen, om tien minuten later op myn
paard in snellen draf naar de plaats van het
onheil te vliegen.
Ondanks myne groote haast evenwel had
ik nauwelyks een derde van den weg afge
legd, toen ik den van boven afgezonden bode
ontmoette.
„Wat is or gebeurd?" riep ik hem toe.
„De puin is naar beneden gekomen, de
heer Galarai en twee mannen zyn er onder
bedolven, wy hebben hulp noodig", berichtte
de loodhuid lakoniek en draafde zonder opont
houd verder.
Vyftien minuten later was ik by de
galery. De opzichter, een athletisch gebouwde
mesties, snelde my onmiddeliyk te gemoet.
„Ga naar beneden, senor dokter", zeidehij.
„Gy zult eerst na uren kunnen helpen, zoo
er ten minste geholpen kan worden."
„Er is dus weinig hoop?" vroeg ik
verschrikt.
De opzichter haalde de schouders op.
„Het puin heeft de galery byna geheel
gevuld", antwoordde hy. „Als hot aan de
drie niet gelukt is, in de kleine zygalery te
vluchten, zullen wy slechts lyken vinden."
„Kan ik misschien by het wegruimen be
hulpzaam zyn?"
„Neen, senor, gy zoudt ons slechts hin
deren Voor 't overige zullen wy binnen
een halfuur over genoeg handen kunnen be
schikken."
Neerslachtig ging ik op een rotsblok zitten.
De mynwerkers liepen intusschen onafgebro
ken met de karren. Maar toen de dorpelingen
kwamen om mee te helpen, werden de zware
karren opzy gezet en in bare plaats trad het
overoude transportmiddel der Azteken, zakken
van ongelooid koeleer, die, gevuld door middel
van een om het voorhoofd gebonden riem
op den rug geheschen en door de dragers in
gebogen houding, maar met verwonderlijke
snolheid vervoerd werden. Daarby spraken
al deze lieden nauwelyks een woord en met
name toen de avond viel en de talkfakkels
aangestoken werden, maakte deze stille be-
dryvigheid der meestal groote gestalten met
in den weeischyp der vlammen roodgloeiende
en van zweet druipende gezichten een zon
derlingen, om niet te zeggen huivering wek-
kenden indruk.
Zoo waren vier uren voorbygegaan. Nu en
dan was de opzichter by my gekomen en uit
zyne mededeelingen had ik opgemaakt dat
hy den puinhoop ondergraven liet, om hem
opnieuw aan het vallen te brengen en daar
door den toegang tot de bovengenoemde zij
galerij vry te krijgen.
„Binnen tien minuten zullen wy zekerheid,
hebben", aeide hy nu, terwyl hij naar zyn
post terugkeerde.
Kort daarna werd gecommandeerd de galery
te ontruimen.
Ik stond op en schaarde mij by de man
schappen, die zich zwygend \jm de opening
dor galery groepeerden.
Wordt vervolgd.)