Persovereicht.
In do Indische Tolk van het Nieuws van
den Dag levert de hoer v. G. een pleidooi
voor het behoud van den togenwoordigen
Gouverneur-Generaal, die thans 4'/a
jaar aan het bestuur is. Niet voor een bepaal
den tyd benoemd, schijnt de algemeene opinie
den Ondorkoning eene vijfjarige functie als
normalen tijd toe te kennen. Van daar ge
ruchten nu en dan van repatriëering.
Den heer v. G. schijnt dit ongewenscht.
Zeker zal d-j G.G. zelf zich bewust zijn „van
nu en dan te hubben misgetast, zoowel op
wetgevend gebied als bovenal ten aanzien
van beschikkingen en benoemingen." Niomand
make hem daarvan een verwijt! Vooral do
keuze van ambtenaren zal altijd de
moeilijkste taak van den Opperlandvoogd
moeten heeten. „Hoe is het ovenwei mogelijk,
dat de persoonlijke verantwoordelijkheid voor
die benoemingen gedragen kan worden, waar
en zoolang men slechts afgaan en vertrouwen
moet op de billijkheid en juistheid der voor
drachten?" Wil een G.-G. met beleid en
energie optreden, handelen en doorzetten, dan
moet hy vertrouwen hebben loeren wokken
in zijne eigen kennis van personen en zaken.
Eerst d&u ook zal zijne positie tegenover het
Opperbestuur krachtig blijken en dit zich te
onthouden hebben van te veel directe be
moeienis en inmenging.
Mr. Pynacker Hordijk heeft thans zijne
leerschool doorloopen en hij zal lustgevoelen
om veel tot een goed einde te zien brengen.
„Herinnerd moge hier slechts worden aan:
Atjeh (acheopvaartregeling)de regeling der
landrente en dor heerendienatenhet irrigatie-
en daarmede verband houdend boschwezen;
de koffiecultuur, politie, justitie, comptabiliteit
en de gemeenschapsmiddelen- Met dit alles
is men doende of aan 't overwegen, en bij
minder wisseling van personeel ware zeer
veel wellicht alles roeds tot eene bevre
digende oplossing gekomen of genaderd."
Vooral legt de heer v. G. den nadruk op de
Algemeene Secretarie en de hervorming
van den Raad van Indië. Zal het ooit komen
tot eene reductie van do Alg. Secretarie tot
oen „Kabinet van den G.-G.", dan zal gere
kend moeten worden op de persoonlijke kracht
van een reeds geroutineerd Opperlandvoogd.
De Alg. Secretaris is de vraagbaak en voor
lichter, in wien de geheele administratie
samenloopt. „Een nieuwe G. G. heeft dus in
den Alg. Secretaris wel de hoogste wijsheid
en kennis te zien en zicb, althans aanvan
kelijk, voornamelijk naar dezen te gedragen.
Niet gemakkelijk is het zich aan eenmaal
ervaren invloeden te onttrekken."
„Begin 1881, kort voor het aftreden van
den G. G. Van Lansbergen, werd een maat
regel getroffen, die den arbeid van do Secretarie
nigszins moest vereenvoudigen dooi luimere
opdracht aan de chefs der Departementen van
Algemeen Bestuur. Zulk een maatregel, voor-
looper van afdoender en ingrijpender her
vormingen, kan zich slechts een regent
verstouten, die een bijna zesjarig bestuur
achter zich had. Er valt niet aan te twijfelen,
dat de inrichting der Alg. Secretarie voor
eene veel ruimer vereenvoudiging vatbaar is,
niet alleen met voelbare bezuiniging, maar
wat meer nog zegt: tot ernstige bevordering
van de zelfstandigheid en het gevoel van ver
antwoordelijkheid der dopartementschefs". Zoo
lang dezen hunne adviezen weten blootgesteld
aan de vaak hypercritiek der Algemeene
Secretarie, zal er geklaagd kunnen worden
over teleurstelling, ontmoediging en gebrek
aan serieuze samenwerking. Eene in stijl en
redactie kranige nota van een betrekkelijk
jong en onervaren socretarie ambtenaar kan
by den G.-G. aan de besto intentièn van
een in naam verantwoordelijk departoments-
chef den bodem inslaan, terwijl het toch
immers deze laatsten z\jn, die de volle ver
antwoordelijkheid togenover den Opperland
voogd moeten dragen en gevoelen.
„Ware het alleen tor wille van Atjeh, het
odium, dat sinds 20 jaren ons koloniaal be
stuur, ja, onze gansche heerschappij bedreigt,
zou het wenscheiyk, zelfs dringend noodig
zijn, don thans ingeslagon weg te vervolgen
en dien volkomen af te leggen met energie
en gestrenge, doch matige krachtsinspanning."
Daarom gunt de heer v. G. aan Mr. Pynac-
ker Hordijk een tweede vijfjarig tijdvak.
De Friesche Courant schrijft de oorzaak der
ongunstige toestanden in vele streken van
Friesland niet zoozeer aan het absent eïs-
m e der grondeigenaren toe. In Ierland kan
dat het geval zijn, waar duizenden en nog
eens duizenden hectaren behooren aanEngel-
schen, die door rentmeesters hunne eigen
dommen in Ierland laten beheeren. Maar in
de eerste plaats vindt men dergelijke groote
grondeigenaars niet in ons land, en in do
twoede plaats is de afstand tusachen Friesland
en Den Haag of Yelp lang niafc zoo groot als
tusschen Engeland en Ierland. Al mogen hier
eentgo grondeigenaren een tusschenpersoon
gebruiken voor het verhuren en beheeren
hunner landerijen, zoo kan de pachter den
eigenaar zeiven als 't ware dagelijks spreken
als hjj dit verlangt, en zijne belangen mon
deling voordragen en bepleiten. Dat het absen
teïsme dus in dit opzicht zoo ongunstig zou
wei ken, is aan gegronden twijfel onderhevig.
Bovendien, als een grondeigenaar eeaige
boerenplaatsen heeft, die in onderscheidene
gemeenten liggen, zou hjj toch maar in éóne
gemeente kunnen wonen.
Wel werkt het absenteïsme, of liever het
verhuizen van kapitalisten naar andere pro-
vin ion, zeer nadeelig ton aanzien der verba
zend hooge gemeentebelastingen. Velen ver
huizen, niet alleen groote kapitalisten, maar
ook minder gefortuneerden, doch die in den
hoofdelijken omslag nog een aardig duitje
bijdragen. Ook steden lijden hieronder; men
deoke aan Amsterdam! Ook Leeuwarden ver
liest door overlijden en vertrek meer kapita
listen dan er in komen, terwijl de onver
mogende bevolking daar ook het sterkst
toeneemt.
Het is eene bespottelijke regeling, dat men
in de eene plaats van het land, bij een gelijk
inkomen, 20- 30-maal meer belasting moet
betalen dan ln het andere. Plaatsen, door
ligging, natuurschoon of andere omstandig
heden begunstigd, trokken de gefortuneerden
tot zich en zulks ten koste van vele anderen,
die verarmen. Om dit zooveel mogelijk te
voorkomen, wil men de uitwonende eigenaars
speciaal belasten, doch het is de Fr. Ct. nog
nooit duidelijk gemaakt of geworden, op welke
wijze dat op goede cn billijke gronden zal.
kunnen geschieden.
Geeno gemeente mag in hare inkomsten af
hankelijk worden gesteld van het overladen
van een gefortuneerde. De wetgever moet de
gomoonten in staat stellen, dat zü hare in
komsten uit andere bronnon kan trekken dan
uit hoofdelijke omslagen. Het gold indertijd
voor oen zeer liberalen maatregel, om do in
gezetenen naar hun inkomen te belasten en
dan nog liefst progressief; doch de ervaring
heeft geleerd, dat dit geheel misgezien is.
Het Rijk heffe eene inkomstenbelasting,
waarin dan alle ingezetenen, die in de termen
vallen, deelen, en waarin allen, met een gelijk
inkomen, evenveel betalen, onverschillig
waar zij wonendoch de gemeenten moeten
zonder dit middel in hunne uitgaven kunnen
voorzien. De hoofdsom der grondbelasting,
met name die der ongebouwde eigendommen,
zal aanmerkelijk verminderd moeten worden,
opdat daarop veel meer gemeente-opcenten
kunnen worden geheven, en voor zoover
het Rijk niet een groot deel der gemeente
uitgaven wil overnemen, zal het aan de ge
meenten eene belangrijke uitkeering van den
gedistilleerd-accijns moeten doen, berekend
naar de bevolking, een maatregel, die vroeger
al eens in overweging is genomen.
Voor Friesland vooral is de herziening der
gemeentebelastingen „een dringende eisch des
tijds." Wel ontvangen enkele gemeenten eene
toelage uit 'sRyks schatkist, maar ditbetee-
kent weinig, terwijl andere, ook zwaar ge
drukte gemeenten, mede moeten voortgaan
met hot heffen van hooge omslagen. Geen
wonder, dat den besturen de schrik om het hart
slaat als een gefortuneerde ingezetene op
sterven ligt of het voornemen heeft om de
gemeente te verlaten!
De regeering make, wat de gemeeDtofinan-
ciön betreft, deze afhankelijk van absente
isme; verder zal er verbetering kunnnen komen,
indien, in den geest der interpellatie van don
heer Pyttersen, de gemeenten aan arbeiders
kleine stukken gronds kunnen afstaan,«waar
mede Schoterland reeds wenscht te beginnen.
Eindelijk, on niet hot minst, zal er veel
afhangen van de energie, den ijver, de zelf
beperking en de spaarzaamheid der bewoners
van ons gewest en van den goeden wil der
grondeigenaren, door zooveel mogelijk te
letten op de zedelijke verplichtingen, die
vooral het grondbezit oplegt, nl. om te bevor
deren dat de bodem meest productief worde
ten bate der algemeene welvaart. Indien er
dan ook weer eens gunstiger tijden aanbre
ken, bestaat er alle hoop, dat Friesland weder
eens eene welvarende provincie kan worden
genoemd.
In de Boodschapper lezen we
Er is in de Residentie eene kleurlooze of
neutrale vereeniging van Haagscho Journalis
ten opgericht.
Op zichzelve eene goede zaak.
Er kunnen toch omstandigheden zich voor
doen, waarin gezamenlijk optreden van de
journalisten in het belang is van de pers,
onverschillig" van welke richting omdat de
pers toch ook de belangen van hot algemeen
heeft te dienen. Eene dergelijke vereeniging,
die neutraal wil zijn, behoort derhalve het
oog te hebben op de belangen van alle bladen,
van heel de Haagsche pers.
Wat ziet men nu? Dat aiieen de vertegen
woordigers der bladen, die leden zijn van den
„Ned. Journalistenkring", zijn uit-genoodigd
tot het vormen van eene Haagsche journalisten-
voreeniging. En aangezien, door het vergaderen
op Zondag van dien Kring, feitelijk iedere mede
werking van de zijde van anti-rev. redacteuren
onmogelijk wordt gemaakt, staat ons blad
buiten dien Kring en dus ook buiten de nieuw
opgorichte vereeniging.
Nu willen wij geen oogenblik twijfelen aan
de goede bedoelingen van de oprichters en we
willen gaarne aannemen dat de Haagsche sprok
kelaar voor het Utr. Dagbladaltijd er naar
strevende zijn lezers een bundel van geurige
en frissche bladen uit het nieuwsboek der
Residentie aan te bieden, niets dan waarheid
hoeft gesprokkeld.
Maar óóne vraag zij ons toch geoorloofd.
Waarom moest nu eene vereeniging worden
opgericht, bestaande alleen uit leden van
den Ned. Journalisten-kring?.
Engelsche prentkunst Tan Walter
Crane en anderen.
„A thiDg of beauty ia a joy for ever".
Eeata.
Niet genoeg, (altijd voor liefhebbers van
kunst) kan de aandacht worden gevestigd op
de bijzondere gelegenheid, die zich thans aan
biedt, nader en vollediger kennis te maken met
het zeer superieure werk van Engelscho
illustreerders.
Hier, te Leiden, heeft zeker reeds menigeen,
vol bewondering, vertoefd voor een der ramen
van don heer Ytsma, waar nu, tusschen
meerdere boeken van Crane, ook diens kapitale
gravure „The Triumph of Labour," („De
Zegepraal van den Arbeid") is geëtaleerd.
Zoo, op 't eerste gezicht, zou men allicht
meonen met eene bijzonder mooie proeve
van oud-Duitsche houtsnijdkunst Ie doen te
hebben, maar by aandachtiger beschouwing
blijkt al spoedig, dat 't hier een werk van
zeer recenten datum geldt.
Trouwens, het onderschrift wyst 't reeds
dadelijk uit: „ontworpen ter gedachtenis aan
den internationalen arbeidersdag op 1 Mei 1891."
Ten volle kan hier het oordeel van den
heer A. C. Loffelt worden onderschreven:
„De strengheid en de verheffende stijl van
het classicisme treden hier weer op den
voorgrond, hoewel verzacht door renaissance
gevoelens." „Ik betwijfel, of sedert de dagen
der oude Duitschers zulk eene omvangrijke
en stijlvolle houtsnede het licht heeft gezieu
als „The Triumph of Labour."
Nog méér dan in zijn buitengewoon knap
geschreven werk „The claims of Deco
rative Art" heeft Crane m. i. zich in deze
superbe schepping, als te eken aar, idea
listisch socialist betoond, en als artist heeft
hij hierin bovendien glansrijk de moeilijk
heden overwonnen, noodwendig aan zuJk eene
ingewikkelde compositie verbonden.
In de Kunstzaal van het Genootschap
„Pulchri Studio", te 's-Gravenhage, is thans
eene rijke, uitgebreide collectie van Engelsche
prontkunst bijeen.
In eigendom toebehoorende aan den vol-
yverigen verzamelaar, den heer Loffelt, is zij
door dezen, met oordeel en smaak tevens,
uitgestald.
Doch daarenboven heeft genoemde heer de
kunstminnaars niet weinig aan zich verplicht,
door oen beschry venden catalogus het licht
te doen zien, die tevens eene allerbelang
wekkendste inleiding van zijne hand bevat.
Te breedvoerig om in zjjn geheel te worden
opgenomen, ontleenen wy aan dit Voorwoord
echter het begin, dat aldus luidt:
„Voor de liefhebbers der fraaie, geestige
en karakteristieke Engelsche teekenkunst
waren de jaren 1875 tot 1880 een genot
brengende tijd. Tegen Kerstmis 1875 verscheen
Randolph Caldocotts artistieke vertolking van
Washington Irving's schets „Old Christmas",
gekozen uit het immer frissche „Sketch Book"
van den beroemden Amerikaanschen humorist.
„Er ging dadelijk een groote roep uit van
dit geïllustreerde Kerstgeschenk en kunste
naars van smaak en kennis houden nog steeds
vol, dat er geea boek bestaat waar de geest
van den teekenaar en die van den schrijver
zoo uitnemend samonstemmen. Eet wie te
huis is in de kennis van het Engelsche volk,
zyne zoden en gewoonten en Irving's fijn-ge
ciseleerde schets bewondert, zal dat oordeel
niet overdreven vinden. „Old Christmas", ge
ïllustreerd door Caldecott, ia ia alle opzichten
oen juweel, ook ala artistieke behandeling
van een boek.
„Tegen Kerstmis van het volgende jaar,
187G, (het titelblad draagt als jaartal 1877)
verscheen „Bracebridge Hall", ook een bundel
schetsen van Irving, waar Caldecott niets
minder geest en kunst aan den dag legt,
doch de teekoningen misschien iets te groot
voor het formaat van het boek zyn.
„Overigons is hot moeilijk te kiezen tusschen
de twee voortreffelijke kunstuitingen.
„Byna gelijktijdig verbaasde Walter Crane,
wiens naam, dank zffn serieën gekleurde kinder
prentenboeken, reeds een „household word"
in de Engelsche gezinnen was, den liefhebber
van prentkunst met zijn „Baby'6Opera", eene
stijlvol en vernuftig geïllustreerde en georna
menteerde verzameling oude kinderrijmen
met muziek. Hoewel voor kinderen bestemd,
is dit wonder van kleurendruk en houtsnede,
uit de ateliers vau den smaakvollen Edmund
Evans, de rechterhand der Engelsche kinder
boekmakers, een „bijou" voor de kunstkast
der fijnproevers. De stijl van Crane en de
kleurendrukkunst vau Evans overtreffen hier
in klassieke schoonheid en decoratieve vinding
rijkheid bij verre zelfs do fraaiste zesstuivers-
en shillings-prentboeken, die tot op dat
tydstip van hem verschenen waren. Twee
jaren later, in 1879, kreeg „Baby's Opera"
haar pendant in „Baby's Bouquet", geheel
in denzelfden styi en van gelyksoortigen
inhoud, doch ook rijmpjes en liedjes van
Franschen en Duitschen oorsprong bevattende.
Datzelfde jaar 1879 bracht een ander wonder
van oorspronkelijkheid en keurigheid van de
hand eener jonge vrouw, die reeds tal van
kinderboeken versierd en Kerst- en Sint-
Valentynskaarten geteekend had, doch thans
artisten en leeken stormenderhand veroverde.
Dit boek was „Under the Window" van
Kate Greenaway; versjes uit het kinder
leven, teedere en guitige dichtjes van de artiste
zelve, geïllustreerd in een styi, herinnerende
aan de modes van 't begin dezer en het
laatst der vorige eeuw, maar toch geheel
oorspronkelyk in klassieken eenvoud en be
wonderenswaardig fijn gevoeld in de karak
teriseering der kinderwereld." (Slot volgt.)
Leiden,
23 Mei 1893. C. W. H. Verster.
Gemengd Nlenwm.
In verschillende gedeelten van
Den Haag was het met de Pinksterdagen
nogal rumoerig. Op het Huygensplein sloeg
een beschonken persoon de ruiten van eene
herberg in.
Verschillende vechtpartijen vielen voor. Van
een gezelschap heeren en dames, dat Zondag
avond naar het Holl. Spoorwegstation ging,
werden enkelen ernstig mishandeld door een
troep jongens.
Doch vooral do Groote Markt was 2den
Pinksterdag het tooneel van twist. Zag men
daar vorige jaren slechts joelende, pretmaker.de
Scheveningsche jongelieden, dit jaar werd er
van 6 tot 8 uren des avonds niet zelden slag
geleverd tusschen de Scheveningers en de Hage
naars, waarby ook toeschouwers dikwijls klop
kregen.
De agenten hadden dan ook handen vol
werk nu eens hier dan weder daar de ruzie-
makenden te scheiden. Zy konden echter niet
voorkomen dat verscheidene personen bloe
dende wonden bekwamen. Eene enkele maal
maakten de politie agenten van hun wapenstok
gebruik.
In vele jaren was het op Pinkster-Maandag
niet zoo druk te Schoveningen als eergisteren.
Duizenden zochten or ontspanning 6n ver
lieten eerst tegen den avond, toen koude zee-
dampen opstegen, het dorp. Geen enkel onge
luk is er te betreuren. Alles liep er in de
beste orde af. Slechts enkele bekeuringen
wegens dronkenschap, dierenmishandeling enz.
werden gedaan.
Tusschen 8 en 10 uren Maandagavond
werden aan het Haagsche Holl. station spoedig
op elkaar volgende treinen als 't ware be
stormd door huiswaarts keerende feestgangers.