LEIDSCÏÏ DAQBLAD. N°. 10198 Dinsdag; 23 Mei. A0.1833. <§eze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Kikeriki. Pinkstergedachten. Feuilleton. TWEE VOOR ÉÉN. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per poat1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: Yan 16 regels 1.05. Iedere regel meer 0.17$. Grooiero letters naar plaatsruimte. Yoor hefc incasseeren bniten do stad wordt ƒ0.16 berekend. Eerste Blad. Aan de Abonnó's daarop, wordt bij dit Eommer Terzonden No. 35 van Kikeriki. Een eigenaardig kenmerk van onzen tijd is, dat we nogal dikwijls en veel spreken of liever praten, over de maatschappij. Menschen van allerlei slag, al zijn zjj ook van middelmatige ontwikkeling of minder dan dat, weten precies te vertellen, wat aan baar inrichting ontbreekt, en gewoonlijk verkeeren zij niet in twijfel omtrent hetgeen gebeuren moet of gedaan moet worden om haar een allernoodzakelijkste vernieuwing te doen ondergaan. Maar hebben zjj, die gewoon zjjn oen niet gering aandeel te nemen in de bespreking van dergelijke hervormingsplannen, wel ooit getracht zich een voorstelling te maken van een zoo uitgebreid en ingewikkeld samen- btel, zich in te denken in de velerlei ver houdingen, waarin de menschen tot elkander staan, in het netwerk van persoonlijke en collectieve belangen, dat de geheele mensch- heid als het ware omspant, in de oneindige reeks van schakels, die ons onderling ver binden Om ons een begrip te vormen van het wezen der maatschappij, moeten we wel onze toevlucht nemen tot beelden. Hot woord zelf is er reeds een. Immers, het maat zijn steunt op een overeenkomst van gezamenlijk hande len, en deze is niet gesloten. Aan geen sterveling wordt gevraagd of hij goedvindt in de maatschappij to worden opgenomen liot feit van zijn bestaan is daartoe voldoende. Rousseau schreef van een „maatschappelijk contract", dat niet bestaat, en wij spreken van een „maatschappelijk gebouw". Ook dit beeld is maar-, voor een klein gedeelte juist. Want een gebouw is al of niet afgewerkt; in het laatste geval onbruikbaar, in het eerste geheel voor het doel geschikt en weinig of geen zorg vereischende, althans gedurende zekere tijdruimte. Wanneer wij beweren, dat de maatschappe lijke toestanden niet deugen, immers, dat is in den regel de conclusie van onze bespre kingen, dan moeten wo ons niet verbeel den een oordeel uit te drukken over iets buiten ons, tegenover hetwelk wij de rol van critische toeschouwers vervullen. Hot beduidt eenvoudig, dat de verhoudingen, waarin de menschen tot elkander staan, dus ook, elk van ons met betrekking tot al de anderen, niet zijn wat zij behoorden te wezen. Dat er iets gewijzigd, verbeterd moet worden. En, willen we den practischen weg bewandelen, dat is, ons voorshands bepalen tot het onmid dellijk bereikbare, dan moet niet de vraag zijn, wat er gedaan moet worden om tot die zeer wenscbelijke verbetering te geraken, maar: wat kan, wat moet ik doen? De antwoorden op die vraag zullen, het spreekt vanzelf, heel verschillend zijn, omdat goen twee menschen onder volmaakt gelijke omstandigheden vorkeeren. Doch hierin stem men we zeker overeen, dat men metl(jdelijk toezien en afwachten niet verder komt: er zal iets gedaan, er zal gewerkt moeten wor den. Hier zal meer de nadruk gelegd worden op persoonlijke bemoeiingen, met het woord, dat opwekt, gevoegd bij de daad, die als voorbeeld dient; ginds zal weer het zwaarte punt gezocht worden bij hetgeen gedaan kan worden door aansluiting bij gelijkgezinden tot gemeenschappelijken arbeid; elders kunnen gunstige uitkomsten verwacht worden van de aanwending van politieken invloed, ten einde door middel van wettelijke regelingen de maatschappelijke betrekkingen meer te doen beantwoorden aan do bevordering van het geestelijk en stoffelijk heil van al de leden der samenleving. Om met vrucht in oen dezer richtingen werkzaam te zgn, moet eerst het besef bjj ons leven, dat het geluk van onze medeleden ons aangaat. \Vjj moeten ons beschouwen als behoorende met hen tot hetzelfde gezin: ons woord „broederliefde" drukt dit. volkomen juist uit. Die arbeid moet onze ziel geheel vervullen, als het Oéne noodige. Daartoe be hoeven we, Cfode zjj dank, onze natuur geen geweld aan te doen; dat gemeenschapsgevoel is ons aangeboren, we hebben slechts zijn drang te volgen. De Heilige Geest, die den mensch drijft en dwingt, zjjn trachten in te spannen voor het welzijn van anderen, leeft in elk menschenkind, dat zich niet moedwillig onttrekt aan zjjn bestemming; alleen wordt hy onderdrukt, als wjj toelaten dat de eischen van het egoïsme de overhand krygon, en we daardoor het hoogste goed verwerpen om ons te hechten aan dingen van veel geringer waarde. Nu wederom de Christelyke Kerk haar Pinksterfeest viert en millioenen onder ver schillende vormen in hun bedehuizen het feit van de uitstorting van den Heiligen Geest gedenken, is het niet ongepast, deze bekende waarheid nog eens in herinnering tu brengen. En dan rpst tevens de vraag, of die geest wel iets byzonder-Christeiyks is, of er vóör en buiten het Christendom niets van is to bespeuren? Dit te beWeren, zou geheel in strijd zyn met wat het verleden ons leert. Zoolang er menschen zpn, werden hun harten door de vonk der liefde verwarmd. Van den aanvang der wereld was de Heilige Geest hun leids man b\j uitnemendheid. Maar het Christendom is de volmaaktste uitdrukking van het gemeenschapsgevoel, de zuiverste opvatting onzer onderlinge betrek kingen. Het bracht tot groote klaarheid het bewustzyn, dat hetgeen wy doen om anderen ten zegen te zgn, niet is een verdeehng van ons eigen kapitaal van levensgeluk, een offer, waartoe wy noode overgaan, omdat het ons is voorgeschreven, een vermindering van het ons toekomend aandeel; dat daarentegen de toeneming van ons wezenlyk geluk even redig is aan wat wy den broeder schenken van het boste wat wy hebben. De Christelyke levensbeschouwing heeft boven elke andere dit voor, dat zy tot een boven alles begeerlijk ideaal verheft, wat schynbaar een verzaking is van oigen wenschen en belangen. We zouden ons aan opzettelyk zelfbedrog schuldig maken, indien we de oogen sloten voor het feit, dat zelfs in de Christelyke wereld de Heilige Geest nog slechts in zeer onvoldoende mate zyn heerlyke werking heeft verricht. Iets hebben wy er allen van ont waard en gevoeld, en in onze handelingen zyn de sporen van dien invloed zonder twyfel merkbaar. Maar de tegenstand, geboden door de begeerlijkheid der zelfzucht, is nog geens zins overwonnen, zelfs niet verzwakt; er is nog een lange en harde strijd te voeren, vóór de souvbreiniteit van den Heiligen Geest vol ledig tot haar recht zal komen. Ziet rondom u en weent er niet alleen over, - neen, schaamt u, dat er nog zooveel ellende heerscht in de wereld. .Schaamt u, want slechts een gering deel wordt veroor zaakt door machten, tegen welke menscheiyke hulp krachteloos is, is met te wijten aan onze gemeenschappelijke tekortkomingen. Den broeder, die wegzinkt in het slijk der verdier- lyking, - wordt hem de hgnd gereikt, die hem voor ondergang zal behoeden, wordt hy aan zichzelven weergegeven, wordt de byna uitgebluschte vonk van hoop en geloof en liefde by hem aangeblazen tot een levens vlam, of wendt een op eigen voortreffelijk heid roemende hooghartigheid zich vol erger nis van hem af? Och, ze zyn nog zoo weinig talryk, de apostelen der ware mensehenmin, die, vervuld van heilige geestdrift voor do schoonste taak, durven afdalen in de don kerste schuilhoeken onzer, ook aan schaduw zoo ryke maatschappij, om te redden en te behouden! En zyn ook zy niet uw broeders, de beste wellicht onder al de leden van het groote gezin, die staande blijver. te midden van de dagelyksche worsteling tegen armoede en ontbering, op wier treurig levenspad een straal van vreugde zoo zelden schijnt? zyt gjj, zyn wy allen te zamen, niet verant woordelijk voor het leed, dat dezen kwelt? Doch aan den anderen kant laat ons niet overdryven. De Heilige Geest leeft en werkt. Hy werkt zelfs met het hoofd en met de hand desgenen, die met beslistheid loochent dat hy aan het Christendom eenige waarde toekent. Het is de naam, die hem niet aan trekt, omdat hy onder dienzelfden naam zoo veel onheiligs heeft zien optreden; het is zekere afkeer van bepaalde vormen, alsof dezen het wezen der zaak uitmaken. Maar waar komen dan die humaniteitabeginselen vandaan, die hem aansporen een der eersteD te zyn om het gebod der liefde in toepassing te brengen? De Heilige Geest dringt door, en schenkt aan onzen maatschappelyken arbeid een nieuw en opgewekt leven. Men spreekt veel kwaad van onzen tyd en niet alle beschuldigingen zyn onverdiend; doch tegenover dat passief, dat kleiner worden en, hopen we, geheel verdwijnen zal Indien wy meer gaan waar- deeren den grooten schat, dien de godsdienst der liefde zyn belijders schenkt, staat ook een niet onbelangrijk actief. Meer dan ooit houden we ons bezig met het lot van ande ren. We praten wel veel over „sociale quaes- ties", maar er wordt ook wel iets gedaan om ze minder dreigend te maken. Het leger der strijders vult zich aan en wordt beter toe gerust: en met meer nadruk herhalen wede woorden, die na de eerste bezielende predi king op den eersten Pinksterdag uit den mond der toehoorders rezen: „Wat zullen wy doen, mannen broeders?" 00.) XXIV. 's Graven byzondero handdruk, by den gc- bruikeiyken goedennachtwensch, doet Nanda huiveren. De blik, dien hy bovendien op haar vestigt, herinnert haar zyn zonderling huwe- ïyksaanzoek, en, hoe vermoeid zy ook is de trein bereikte eerst te één uur na midder nacht Eisenach zy kan niet naar bed gaan zonder het hart te hebben uitgestort aan Marianne; Marianne, die vanlieverlee 'weder de oude, hartelyke, belangstellende kostschool vriendin werd. Marianne worstelt tegen een overweldigen den slaap, maar de belofte, eene moederlyke vriendin voor de dochter van haren aan staanden echtgenoot te zyn, was te ernstig gemeend, dan dat zy niet ten allen tyde be reid zou wezen haar woord te houden. Is meneer Haverkamp wel niet de persoon, dien zii zich onder andere omstandigheden tot levensgezel zou hebben verkozen, nu hij 't niottenun zal worden, zal zij ook hare plich ten ge .rouw vervullen en die plichten strek ken zich ook tot Nanda uit. Alzoo, nauweiyks heeft Nanda verzekerd, dat zy naar dit oogen- blik van ongestoord samenzyn op de ge meenschappelyke slaapkamer heeft gesmacht, of zy verklaart zich bereid haar aan te hooren. En opdat zy het, ondanks hare vermoeidheid, zou kunnen doen, wascht zy de oogen flink uit, met een „Ziezoo, Nan, nu ben Ik weder wakker! 'tls wel al heel laat, maar ik wil u wel een half uurtje van den toch reeds zoo korten nacht opofferen. Misschien hob ik u ook wel iets te zoggen. Maar wy kunnen ons toch wel onder de hand ontkleeden, hè? Neen, ga niet zitten! Toe, ontkleed je ook, anders vindt de zon ons nog op en we moeten om feien uren klaar zyn voor het Thüringer Wald." Na Nanda alzoo min of meer gedwongen te hebben, haar voorbeeld te volgen, luistert zy met belangstelling naar wat tusschen haar en den graaf was voorgevallen. „En uw antwoord was dus?" „Dat ik in der eeuwigheid zjjn vrouw niet zal worden. En dat zal ik hem telkens weder toevoegen, als hy 't waagt o dat vreeselyk oogenblik te zinspelen." Marianne kijkt haar ernstig aan, voordat zij zegt: „Ik kan my voorstellen dat ge dat met den vereischten nadruk verzekerd hebt, Nan. maar als hy er op zinspeelt en hij hei haalt zyn aanzoek, blyf dan bedaard en. „Bedaard Maar je zoudt toch niet willen dat ik hem voet gaf.Och! Als Herder nu maar met papa sprak, dan was. „Dat zal Herder niet doen. „Niet doen? En dat waarom niet...?" „Och, dat weet ik niet.maar, ik ge loof. ik denk.Hoor eens, Nan", en nu slaat zy den arm om haar heen. „Geloof je dat ik het goed, innig goed met je meen, ja of neen?" „Zeker meen je 't goed.maar. „Nu, volg dan myn raad, hoe hard het je valle! Zet Herder uit het hoofd.Maak een einde aan die liaison." „MarianneGoede HemelEn dat waarom En een liaison.Noem je een innige, op rechte liefdo een liaison?" „Ja, Nanda.Yan uw kant misschien niet, van zyn kant wel. De mannen nemen het zoo nauw niet met een mei6jeshart, lieve kind! En zie je, ik wil wel niet zeggen dat je den graaf zoo dadelijk voet geeft, maar stoot hem niet van jel Hij is een goede party en papa zou hem zeer gaarne schoon zoon noemen." „AhDat heeft papa.u in den mond gegeven en nu spreek je net als hy. O, Marianne, had ik dat ooit van je kunnen denken." „Denk van me wat je wilt, Nan, maar maak een eind aan je liaison met dien Herder." „Met dien Herder 1 En dat zegt gy, Mari anne, die, die.en herinner je de vaart op den Ryn.Je belofte.je.och, ik kan geen woorden meer vinden. En het overspannen schepseltje snikt het uit. „"Wees bedaard, Nanda, en maak je niet overstuur. Denk je niet dat ik voel wat er in je moet omgaan Maar die Herder is je niet waard I Hy speelt met je. „Ha! Marianne, wat'n verfoeilykeiaster. Hoe is 't. mogelyk dat.je.zoo spreken kunt.om papa te believen." „Foei, Nanda.Als papa mo in den arm had genomen om u dit te zeggen.denk je dat Herder nog hier zou zyn? Hy had hem wel eerst naar huis gestuurd. Papa vermoedt niets van uw liefde voor den secretaris, al wenscht by dat je gravin Von Wienerstein zult worden, èn omdat hy den graaf ïyden mag, èn omdat het een zoo schitterende party voor je is." Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1