N°. 10185 Vrijdag; 5 Vlei. A*. 1893. (jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van <§pn- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit TWEE Bladen. Eerste Blad. ZONDAGSSCHOOL. Leiden, 4 Mei. Feuilleton. TWEE VOOR ÉÉN. LEIDSCÏÏ FRUB DEZER COURANT: foor Lddti p«r t Bund»Lit. franco por post..Lit. Afzonderlijk* Nommers0.05. PRIJS DER ADWERTENTLÊN: Tu 1I regel* ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17J. Grooter* letter* nur plaatsruimte. Yoor bet inoaaseeren buiten de stad wordt ƒ0.05 berekend. De zee is zout en blijft zout. Al bot zoete water uit meren, rivieren, beken, het regen water uit den hemel, laat het alles zyn ont staan aan de zoute zee te danken hebben, wanneer het in de zee terugvloeit, maakt het de zee niet zoet, maar het zoete water wordt weder zout. Deze voorstelling ontstond als eene gelij kenis in onze gedachte bü het lezen der cir culaire van eenige welmoenendo personen, gesteund door het bestuur van den Neder- landscben Protestantenbond, die zich tot eene voorloopige commissie vormden om 6000 of meer bijeen te breDgen ter inrichting van een lokaal tot het houden van bijeenkomsten met fabrieksmeisjes en met fabrieksjongens, welke bijeenkomsten ten doel hebbenonderwijs op de Zondagsschool, omgang met de jongens en meisjes, aan wie lees-, schrijf-, zang-, naai- en kookles zal worden gegeven. De circulaire zegt: „Het is bekend dat de Leidscbe fabrieksbevolking over 't algemeen verstandelijk en zedelijk veel lager staat dan met hare stoffelijke omstandigheden in over eenstemming is. Dat dit zoo is, is voor een groot deel de schuld van ons, die haar aan haar lot overlieten." Mot Ons bedoelen de stellers der circulaire natuurlijk niet slechts zichzelven, maar ieder, die de circulaire leest of lezen kan. In don zin, dat alle menschen zondaars en vol tekort komingen zjjn, mag ieder zich schuldig achten, maar zoo collectief genomen, valt die zonden- last niet te zwaar om hem niet te vergeten. Individueel opgevat is op dat Ons wel iets af te dingen. Het is nu omtrent 20 jaren geleden, dat wij voor het eerst hoorden van Christelijke werk zaamheid onder fabrieksjonguns en fabrieks meisjes van mejuffrouw M. A. De Vriese. Na twee jaren voorbereiding in Talitha Kumi, begon in 1867 deze naar lichaam zeker niet sterke persoon, dapper te strijden tegen de achterlijkheid en het verderf van, zooals het tegenwoordig euphemistisch moet uit gedrukt, de minder bevoorrechten. Hoo een voudig, hoe liefderijk, hoe aandoenlijk waren de mededeelingen, die eens in het jaar heel bescheiden, heel spaarzaam aan belangstel lenden gedaan werden van haar wedervaren in dien strjjdMet eene wijsheid, die enkel uit menscbenliefde en zelfopoffering kan voort komen, vernamen wij naar waarheid hoeveel misrekening en teleurstelling volgden op de biddend ter hand genomen taak. Wanneer wt) de verslagen doorlezen, treffen ons zinnen en vragen als de volgenden: „Zyn de resultaten van het lager onderwijs op de scholen thans gunstiger dan voor 20 jaren? W(j kunnen het niet bespeuren. Sommige jongens, door den eentonigen fabrieksarbeid versuft, onderscheiden zich door dofheid en slaperigheid. Do verwoestingen, door het socialisme aangericht, zijn bij de jeugd steeds toenemend. Dikwijls woont de leugen in de jeugdige harten en dan is het aan ons om te zeggenhet is buiten hope en noch tans te gelooven dat bij God alle dingen mogelijk zjjn. Wat vonden wjj? Een dronken vader, eene ontevreden moeder, een vuilon rommel, naakte kinderen. Wy wisten toen nog niet dat die bijna gansch onkundige meisjes, die den goheelen dag het geratel en gesnor van machines hooren en aan het zelfde eentonige werk staan, hoegenaamd geen begrip van luisteren hebben, en het eenvou digste, kort en duidelijk uitgelegd, niet ver staan. Hoe meer we ons best deden, zoo veel te suffer staarden zjj ons aan." Zulke erva ringen ontmoedigden niet haar, wier antwoord op de vraag: „Wat heeft de mensch van al zjjn arbeid onder de zon?" luidt: „Niets,zoo de grond van ons doon bestaan heeft in hetgeen te niet gaat." In de verslagen over Christelijke werkzaamheid valt doorloopend in het oog dat er meer vreugd is over een, die behouden is of gered schijnt, dan smart over velen, die mislukken. Do slotsom is dan „Dochde mislukkingen zijn het duide lijkst zichtbaar en het eindresultaat zien wij hier op aarde niet." Ieder zedelijk ontwikkeld mensch gevoelt dat alleen in zulk eene van alle zelfzucht vrjje zorg voor den evenmonsch, geheele vol doening gelegen is, en al is niet ieder, al zjjn slechts weinigen tot zulk oene toewijding bekwaam, toch wordt geringschatting te ver gedreven, wanneer wy bekennen dat wy de minder bevoorrechten aar. hun lot overlaten. In Juffrouw De Vriese zien wjj de gods dienstige, zedelyke weldoenster getypifieerd; maar wordt zjj niet, al is het eenigszins van verre, door duizenden vrouwen en meisjes nagestreefd? Overal in den lande bemoeien velen zich om in Zondagsscholen en andere samenkomsten pogingen aan te wenden om het verstand op te klaren en het gevoel te veredelen van in armoede en geestelijk ge brek geboren en opgegroeide kinderen, die jongens en meisjes zijn geworden. Er kan zeker nog veel meer gedaan worden, maar men hoede zich voor overdrijving, ook in schulderkentenis I In de menscheljjke samenleving is weder- keerigheid (mutualiteit) een onmisbaar element Voor alle wetten, alle contracten, alle ver houdingen, zullen zjj nuttig, weldadig en duiir- zaam zjjn, is mutualiteit een vereischte. Het is bovenmenschel|)k om in zorg en liefde voor den evenmensch te volharden tot in het oneindige, warneer die met verstarring in ondeugd worden beantwoord. Zeer zeker moet men geene werken van liefdadigheid beginnen zonder eene groote dosis geduld in 't harte; maar dit kan en mag niet de oogen doen sluiten voor lagen moedwil, waar die tegen een liefdevol tegemoetkomen optreedt, zooais soms gebeurd is wanneer een jong meisje uit den beschaafden stand, dat met haar goed hart in den Zondagsschooldienst een middel vindt om hare minder bedeelde naasten met al hot goede, dat in haar is, bjj te staan, hare dienstvaardigheid uitbreidt tot bezoeken aan de gezinnen, waartoe de kindc-ron harer Zondagsschool bebooren en in de buurt wordt uitgejouwd en bemorst met straatvuil, zonder dat een ouder of oen oudere haar beschermt en de deugnieten berispt en verdryft. O, ja, w(j weten wat de verontschuldiging is en moet zjjn voor zulke en veel erger ongerechtigheden 1 Zjj ligt in bet kwaad, dat wjj met de Zondagsscholen bestrjjden. In armoede of schamele omstandigheden geboren en opgegroeid, slecht gevoed, slecht onder wezen, jong naar de fabriek, geestdoodend eenerlei werk, geljjken tot gezelschap, behalve verschil in kunne, weinig of geen uitzicht op lotsverbetering. Waariyk, wie, die tot in zjjn binnenste keert, kan zulke levensvoorwaarden een bodem achten, waarin een greintje goed zaad niet zal verstikken? Bjj wie of waar de beschuldiging thuis te brongen, die tegenover deze verontschul diging staat? Bjj den industrieel? De be gaafdste, do menschlievendste der industriéelen is niet bjj machte al de genoemde verderf- ljjke invloeden te weren of te koeren. Bjj de industrie? Daarop zouden wjj wel toe stemmend willen antwoorden, maar is de industrie niet een onvermijdelijk product van de maatschappelijke toestanden, en is het dan niet de beschaafde maatschappij in haar geheel, die men verantwoordelijk moot stellen voor de euvels, die haar vooruitgang in zyn wor ding en nasleep meebrengt? Wjj kunnen niet anders dan de schuld collectief voor onze rekening nemen. Het is eene schuld, die bjj miilioenen wordt aangegaan en die Zondags scholen en samenkomsten met dubbeltjes trachten te delgen. Dat gaat zoo wanhopig langzaam. Onze tyd is ziek van ongeduld door de zucht naar....? Het moeten wel toovermiddeien zjjn, die van algemeens toe standen het goede behouden en het kwade plotseling verwijderen. Zulke middelon zjjn niet in ons bereik, maar wjj kunnen helpen aan een lokaal voor eene Zondagsschool, eene school waar den eersten dag der week gedu rende eenige uren personen vol menschen- liefde en toewijding al wat zjj vermogen zullen aanwenden om de Leidsche fabrieks- jeugd geestelijk te verheffen. Waar gaan die jongens en meisjes de overige uren en de andere zes dagen van de week hun bestaan sljjten? In de fabrieken, in de zoute zee, waarin het zoete water zout wordt. Niet opbeurend deze conclusie! Het onder zoek van het bestaande in verband met de vreeze van te leven in a fool's paradise brengt tot wanhoop, wanneer men oen maat schappelijk verschjjnse) geïsoleerd onder het microscoop neemt. Om vrede te kunnen hebben met do nauweijjks merkbare resultaten van gewilde verheffing der menschheid, is een rnimerblik noodig. Men denke aan de miilioenen en miilioenen, die geboren en gestorven, aan de tallooze generatien, die begraven en ver geten z(jn. Hoe weinig sporen lieten zelfs zjj na, die daarin eene voorname rol schenen te vervullen. Hebben die dan tevergeefs ge leefd? Zeer zeker niet. Aan de som van arbeid, die sedert eeuwen in verkwisting ver slonden wordt door den hefboom ter verhoo ging der menschheid, achten wjj in ons ongeduld de verkregen resultaten niet even redig, maar het geloof in de toekomst is en bljjft in ons levendig, onverdelgbaar. Daarom is niemand onnut, daarom gaat geen werk, hoe gering ook, verloren, en daarom kunnen wij in oprechtheid zegen wenschen op de pogingen der Commissie voor een Wjjkgebouw van den Nederlandschen Protestantenbond. Leiden, 4 Mei 1893. D. H. Gisteren wachtte prof. dr. S. S. Rosen- stein alhier eene eigenaardige verrassing. 's Morgens werd zijn Z. H. G. namens de studenten een prachtige bouquet thuisbezorgd. Toen Z. H. G. op collogo kwam, werd hem 39.) Het zaakje zou zich dus wei schikken, mits meneer van het merk S. Y. slechts de vereischte fooien over had voor de sjouwers. De Haverkamps kyken onwillekeurig ang stig rond, maar toen de bel heeft geluid en de laatstkomende reiziger is opgestapt, be ginnen zjj te gelooven, dat het trio een anderen koers heeft genomen, uit veront waardiging over de bejegening zjjner land- genooten. „Zjj zullen zich verslapen hebben", la.ht Herder, terwijl hy bet geluk beeft eerst voor den bankier en toen voor beide dames leunstoelen te bemachtigen op een tochtvrij plekje. Ka tersluiks Nanda even de hand gedrukt te hebben, spoedt hjj zich naar de vrienden, wien hjj zijn secretariaat ale bijster eenvoudig beschrijft. Werkelijk heeft li(j er ook niets meer voor te doen dan voor de bagage te zorgen, en ja, ook tegenwoordig, de beurs te trekken voor reis- en verblijfkosten, want het kassiersschap was den graaf al spoedig te lastig. Hj) verzuimde gedurig te noteeren en kon de beide beurzen niet zuiver genoeg uitéénhouden. Die meneer Herder was er toch voor. Sedert had hjj met hem menig punt van aanraking, wanneer het noodig was eens af te rekenen. Inmiddels had de graaf den landgenoot, met wien hjj het den vorigen dag terstond zoo druk had gehad, voorgesteld als zjjn vroegeren secretaris, die thans eene gemeen telijke betrekking bekleedde en voor deze op reis was. 't Spijt monsieur ie baron danig, dat by geen Duitsch verstaat, maar dit neemt niet weg, dat by opmerkt, met hoeveel onder scheiding de oud-secretaris den „Gnadlgen Grafen" bejegent. Ware Herder oorgetuige geweest van de woordenwisseling, tegelykertyd door dezen met de dames gevoerd, zyn laatste twyfel aan 's graven identiteit zou zyn weggenomen. Althans, dit was alleszins zoo by mamsei Yilain, die daardoor het uiteriyk van den graaf minder „afgeleefd" begint te vinden, ja, vanlieverlee heolwat voornamer en meer aristocratisch dan haar dit aanvankeiyk had toegeschenen. En toen de oud-secretaris eens te veel op hing van het voorouderiyk slot des graven, met zyne bosschen en parken, van zyne stoetery en rytuigen, toen helde de schaal onverhoeds zeer over tot den straks voor den bankier verworpene. Gravin werd men buitendien maar niet zoo dagelyks. Zonder den bankier minder voor komend to behandelen, wydt zy zich tosh meer dan ooit aan den graaf. Als deze zich echter in een gesprek met zyn ouden zaakgelastigde verdiept en wel onbeleefd genoeg in eene taal, die zy noch Nanda verstaat, daalt hy wederom in hare schatting. Als de bankier, styf van 't zitten, zich een oogenblik gaat vertreden, voegt zy Nanda fluisterend toe: „Hoor oens, of Je 't me wilt verbergen, ja dan neen, ik merk het toch. Biecht eens op. Hoe ver staat het tusschen u en Herder?" „Wat bedoel je?" viaagt Nanda, verschrikt over die gewetensvraag. „Hoor eens, kind, wees niet bang dat ik je zal verraden, 'k Ben óok achttien jaar ge weest. Spreek daarom gerust, dan hebt ge u ten minste nog maar voor twee te geneeren en dat's, dunkt me, allicht iets waard." Nanda wordt doodverlegen. Zy weet niet wat te antwoorden. „Je schynt me niet meer zoo te vertrou wen als in den tjjd op school", verwyt ze. „Dat spyt me! Want ik dring me niet op uit nieuwsgierigheid, maar tot je eigen bestwil. Net als ik je indertyd op school onder nipn vleugelen heb genomen, zou ik dit ook nu doen, om je te heipen en te raden naarmyn beste vermogen." „Goede Marianne! Ik wantrouw je in do verte niet, maar. „Maar je hebt zeker niets te vertrouwen Nu.ook goedt Toch weot ik wat ik weet. En ais je waariyk ge!uk):ig mot hem denkt te worden, heb ik er vrede mee. Je bent ryk, dat ia in zoo'n omstandigheid ook al een groot voorrecht. Je weet nu genoeg. Geneer je verder nu nr-aar niet meer voor my en verte! hem straks, dat ik dit ook aan zyn adres doe weten." Nanda ziet haar; met schitterende oogen aanze is door en door verrast. Onwillekeurig drukt zjj de hand, die Marianne haar toesteekt, waarna zeeindelijK woorden vindt. „Zie je, Marianne, wantrouwen... neen! dat deed ik je. niet. Maar 't geheim behoorde my niet aileon toe. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 1