N°. 10175.
Maandag 24 April.
A0.1893.
fezt (Jouraat wordt dagelijks, met aitzonderiag
van (gon- en feestdagen, uitgegeven.
Het Stadhuis te Leiden.
Feuilleton.
TWEE VOOR ÉÉÈU.
LEILSCH
DAGBLAD.
FBJJS DEZER COURANT:
foot LddM per S BAAndta.77.77..7.' l.lt.
*tadoa p«r pott7. .'.7.7.:..™ L40.
Afo>nd«rltfk» Ntmmtrs7.7.»^.... 0.06.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
Tab 16 regel» ƒ1.05. Iedere regel meer /0.17|.
Grootere lettere baat pltAUruiBte. Toor het
teeAeteeree baiten de eted wordt ƒ0.06 berekend.
Eerste Blad.
Er zijn weinig steden in de Nederlanden,
aar men een raadhuis vindt, dat door zyne
antieke bouworde zóó in het oog springt als
hot. Leidsche. Tot den bouw er van werd
besloten, nadat het vorig stadhuis, hetwelk
aan den Blauwen steen stond, in 1481, tijdens
ie tweespalt tusschen Hoekschen en Kabel-
auwschen, door het onvoorziens vuurvatton
?an het buskruit, hetwelk onder de raad
kamer bewaard word, in puin was verkeerd.
Hieruit volgt, dat men het opschrift „in 1597
is gemaeckt" zóó heeft te verstaan, dat het
raadhuis toen gei e6taureerd is, waartoe de
regeerders der stad konden overgaan, omdat
de welvaart, eertijds zoo groot en eenige jaren
vóór het zware beleg aan het kwijnen, geiyk
z(j het uitdrukten:
„U hand ons had gheraeckt, Heer", weder
door de kom3t der zuidelijke broeders was
herleefd, zoodat zij betuigden:
„M\jn mond u gonst nu smaeckt, weer."
De stedelijke inkomsten vermeerderden der
mate, dat zij ten jare 1597 de uiterlijke ver
siering van hot stadhuis tot stand brachten.
Er verrezen namelijk vier sckoone, van
witten Bonthemor steen zeer kunstig gehouwen
en met verschillende beelden on lofwerk
prijkende gevels, door kleine pilaren en ander
sieraad aan olkander verbonden.
Een wederzijdsch 22 treden hoog bordes
leidt tot don ingang. Do leuningen er van
zijn voorzien van pilaartjes, waarop eenige
leeuwen slaan, die het stedelijk wapon vast
houden. Andere pilaartjes vertoonen twoe
kindertjes, dio de snelheid van den tijd voor
stellen het eene rust op een zandlooper en
het andere met het elloboogje op een doods
hoofd.
Aan de deur zijn twoe groote steenen
beelden, waarvan het eene de Gerechtigheid
en het andero den Vrede verbeeldt.
Met wolgevallen staart het oog op deze
heerlyko gewrochten van bouw- en beeld
houwkunst, die getuigenis afleggen van den
kunstzin onzer vaderen, en nog heden ten
dage de bewondering wekken van allen, stad-
genooten zoowel als vreemdelingen, die onze
goede stad eon bezoek brengen.
Niet minder wijdt mon zijne aandacht aan
de opschriften, waarmede het stadhuis prijkt.
Ze verplaatsen den beschouwer ja in het
verleden, maar bevatten nog menigen behar-
tigenswaardigen wenk voor het heden. Zij
spreken tot een iegelijk, die vaderlandsliefde
en andere deugden weet op prijs te stellen.
25 jaren waren verloopen sedert het bange
beleg van 1574, maar wie had destijds
durven of kunnen voorspellen, dat Leiden
nog vóór het einde dier eeuw als verjongd
eene bloeiende fabrieksstad weder zou ge
worden zijn, en eene Hoogeschool zou bez tten,
die heinde en ver beroemd was?
Met alle recht kon Leidens bestuur boven
den ingang van de deur vermelden
„U hand my had gheraeckt, Heor,
Mjjn mond u gonst nu smaeckt, weer."
Droefheid en vreugde, voor- en tegenspoed
wisselen elkaar af. Leiden had het onder
vonden. Het slaakte de bede, die iets hooger
werd gesteld
„Bewaert, Heer, Holland, en salicht Leiden."
De strijd met Spanje was nog lang niet
vol8troden. Het geluk begunstigde wel Maurits'
wapenen, maar die zegepralen, wie deed ze
den wakkeren held behalen? Tot Hem, die
hulp en bijstand kon schenken, zagen zy op
en smeekten Holland te bewaren en aan stad-
genoöten het hoogste goed: de zaligheid, te
schonken.
Leidon mocht hot niet vergeten, tot in het
verste nageslacht niet, hoeveol het gedurende
het zware beleg had geleden, hoe velen aan
den honger en de pest waren bezweken. Van
daar dat hiervan kond worat gedaan in het
opschrift boven de deur links beneden aan
de straat. Waren de vaderen kloek en stand
vastig, zij verwachtten in het barnen van
het gevaar niet minder van hunne nazaten.
Fier mag ieder Leidenaar, ja ieder Neder
lander zjjn op do daden van het roemrijke
voorgeslacht, waar het vrijheid en recht,
die kostelijke goederen, geldt. Hunne onver
saagdheid en volharding hebben niet weinig
bijgedragen tot de heerlijke uitkomst, die na
een 80 jarigen worstelkamp tegen het mach
tige Spanje werd verkregen. Maar niet aan
zichzelven moesten zij dat geluk, toeschrijven,
o noenhot was God, die voor- en tegenspoed
kan schenken, en niet wil, gelijk het opschrift
rechts aan de benedenzydo van de straat
leert, dat iemand trotsch is, maar Hem inte
gendeel in alles den dank moet toebrengen.
Of wie zal in het ontzot van Leiden niet
Gods machtigen bijstand erkennen?
I Was het niet naar waarheid, dat de admi
raal Lodewyk Boisot aan Z. H. den Prins
van Oranje berichtte, dat zoo de Heer met
den wind niet genadig was (eerst woei de2e
uit het noordoosten, waardoor men nog meer
water verloor), bij geen kans zag de stad te
ontzetten, en zie den 29sten Sept. 1574
koerde de wind on woei uit het noordwesten.
Nu moesten de Spanjaarden uit alle schansen
de vlucht nemen voor het wassende water
en konden Boisot en zijne vrijbuiters met de
schepen door den Vliet in do stad komen en
de hongerige Leidenaars spijzigen.
In werkelijkheid: al verstomde hun mond,
de steenen zouden spreken van het heuglijk
feit van Leidens vorlossing, waarvan Gode de
eer werd toegekend, die ter juister tyd uitkomst
schonk, toen menschelyke hulp niet kon
baten, wijl de stad door eene talryke vijan
delijke legermacht nauw werd ingesloten,
die niet anders verwacht had, of zij zou toch,
hoo hardnekkig zij zich ook verdedigde, in hare
handen vallen, nu de honger en de pest er
vree8elijk woedden en zoo menigeen deden
bezwijken.
Wie zal ook Gods hulp niet erkennen, als
hy bedenkt, dat de stad nauwelyks ontzet
is, of de wind keerde en het water, waarmee
het kostelyke land was overstroomd, weder
wegdreef. Uit waren vroomheidszin werden
voor tijdgenoot en nakomeling de groote da
den, waarover Leiden zich had te verblyden,
in steen gehouwen, vermeld.
Tot roem van de Leidenaars moge niet
verzwegen worden, dat trots hen, die twee
dracht onder de burgery trachtten te zaaien,
zy standvastig zijn gebleven en liever honger
en gebrek hebben geledon dan de stad over
te geven, die gewis het lot van Haarlem en
andere steden had moeten doelen, welke
hare poorten voor den vjjand hadden geopend,
die geen mededoogon kende. Hunne stand
vastigheid werd mot de hoerlykste uitkomst,
de verlossing hunner stad, bekroond. God had
hun vertrouwen niet beschaamd. Hem loofden
zy, als z\1 uitriepen: „Leiden ontzot! God zy
geprezen 1" Zy hebben de waarheid van het
spreekwoord ondervondenNa lydon komt
verblyden.
Gemengd Nieuws.
Het aantal schouwburgen te
Amsterdam is weder met éón vermeerderd,
en wel met het theater „De Yoreeniging,"
ingericht op de plaats van het vroegero meubel-
magazyn der heeren H. F. Jansen en Zonen
in de Kalverstraat. Do ingang bestaat uit eene
galery, waar o. a. eeu „bar" zal ingericht
worden. Ter linkerzyde bevindt zich een trap,
welke naar het balkon voert, rechts de ingang
der zaal. Beneden kunnen ongeveer vierhon
derd, boven een tweehonderd personen plaats
vinden. Tevens bevindt zich op de eerste ver
dieping een foyer, overdag ook voor vergade
ringen beschikbaar. Het tooneel. is geheel
volgens de eischen ingericht, om eene snelle
decoratie-verandering te kunnen bewerkstel
ligen. Daarachter zyn eenige kleedkamers,
eene stemkamer en een „foyer des artistes."
Voor nooduitgangen en maatregelen tegen
brandgevaar is de noodige zorg godragen.
Verwarming en luchtverversching is doelmatig
ingericht; de verlichting geschiedt door electri-
citeit. Als zitplaatsen dienen yzeren klapstoelen
met bekleede zittingen. Het geheel is ont
worpen door den architect H. J. Wigman.
Specialiteiten-gezelschappen en een Amster-
sche operettentroep zullen elkander daar af
wisselen.
Door een der bladen wordt de
volgende comische regimentsorder gesigna
leerd „Van heden af is het houden van honden
beneden den graad van sergeant-majoor in
de kazerne verboden".
Om torren te verdry ven word t
aan de „Bakkorscourant" als probaat middel
genoemd de geur van sinaasappelen. Men
werpt de schillen onder den oven en de torren
gaan dood of marcheeren af. Daar ook niet-
bakkers wel eens last hebben van die onge-
noode gasten, is het wellicht nuttig dit middel
meer algemeen bekend te maken.
TeMetzisdeze week's nachts oen e
vrouw van verdachte zeden vermoord door
een jongen man, die kort te voren had ge
poogd eene andere te verworgen. De dader
is spoorloos verdwenen. Hierdoor werden de
herinneringen aan Jack the Ripper weer op
gewekt.
Een karreman te Liverpool
had eergisterochtend ruzie met zyne schoon
moeder, die nog te bed lag. De man werd
zóó driftig, dat hy een broodmes naar de
vrouw wierp, met het ongelukkig gevolg, dat
dit terechtkwam op zyn zoontje van vyftien
maanden en by het kind in do longen drong.
Hy nam het op en liep er mee naar den
dokter, maar onderweg stierf het bloedende
kind al.
Afgryselyk. Een Chinees in
i Queensland pleegde dezer dagen zelfmoord
I op eeno wyze, welke tot nog toe ongehoord
mocht heeten. Op eene spoorwegbrug legde
hy 's nachts eene matras neer op de rails.
Daarna legde de man zich op de matras
te slapen, met het gevolg, dat de morgentrein
hem verpletterde.
15.)
Mamsel Vilain, by wie het plan om mevrouw
Haverkamp te worden, ondanks haar „pas
si béte" inmiddels steeds ryper werd, be
proeft het Lantaarntje te ontcyferen, eene
poging, dio totaal schipbreuk lydt, omdat
die schipbreuk aanleiding geeft 's buurmans
hulp voor die ontcyforing in te roepen.
„Ik ondervind nu toch, dat het verstaan
van een taal gemakkelyker valt dan ze te
lezen. Zoudt u zoo heel vriendeiyk willen zyn,
me op weg te helpen?"
De bankier adresseert haar zoo beleefd
mogeiyk aan de achterburen en mamsel
rekent zich tot eersten plicht hare domheid
te verdedigen om iemand voor eon doel aan
te zooken. dat hy onmogelyk bereiken kon.
Zy had er niet aan gedacht, dat meneer
Haverkamp zóó streng zyne eigen taal voor
stond, dat hy nooit to bewegen was zich van
eene andere te bedienen. D«*l vond z'y mooi!
Zoo niets Hollandsch! Zoo echt Frunsch.
Dat was eerst eigen taal op prijs stel)- n
en den vreemdeling dwingen zich die eigen
te maken.
Meneer Haverkamp liet zich die echte
Fransche en zoo niets Hollandsche eigenschap
aanleunen, alsof hy werkeiyk, trots den beste,
vreemde talen spreken kon, al ware het
alleen maar Fransch, doch uit nationaliteits
gevoel niet wilde.
Nanda vertelt inmiddels dat het eerste stuk
van het programma heet: Het bankbiljet van
duizend gulden.
Om haar den titel, zoo beknopt mogeiyk,
duideiyk te maken, kry'gt de bankier zijn
zakboekje en laat haar eenigebankbiljetren zien,
waarvan het bovenste er juist een was van
duizend gulden.
„Mon Dieu! AVat 'n geld!" zegt zij naïef.
Misschien dacht zy dat de tientjes ook dui
zenden wartn.
De bankier lacht en knipoogt tegen zyn
achterbuur, alsof hy iets dergtlyks zeggen
wuu. Inmiddels raken de loges niet bezet.
Het parterre te beter, de galery en ook. Maar
beau monde schittort door afwezigheid, zoo-
dai mamsel Vilain min of meer verlegen
wordt m<t haar aristocratische figuur en sler-
l k toih t tusschen het plebs.
G lokkig heft het orkest eindelyk zyn
vr olyi: preludium aan en wordt het gordjjn
op "haald.
Luiks van het tooneel zat een meisje bloe
men te maken, rechts zat hare moeder aan
eeno ontbyttafel, en haar oom, by wiebelden
inwoonden, verdiept in de courant.
Het meisje zegt iets; de moeder staat op
en zegt ook iets; daarna gaat ze weer zitten.
Do oom zegt ook al iets... maar wat?
Men hoort spreken, doch verstaat geen
lettergreep.
„'tLykt wel een pantomime!" pruttelt de
bankier.
„Ik versta er geen woord van. Zyn 't
Hollanders? De Hemel beware! Wat 'n
styvo teuten! God betere 't! 't Verbeeldt zich
actrice te zyn."
„Stil toch, papa!" smeekt Nanda. Wantin
zyno veroolgenheid spreekt do bankier zóó
luid, dat deze en gene in het parterre omziet.
„KijkKyk 1" begint bij weer, maar zachter.
„Ze staan waariyk op als zo wat te zeggen
hebben en gaan weer zitten als 't er uit is.
Heb je ooit! Precies als in den ouwen tyd!
't Is dol 1 Komaan, willen we maar heengaan
Hfl staat op.
„Stil toch, papa! Och! Asjeblieft, ga weer
zittei'. Bedenk toch dat liet liefhebbers zyn
Ze ziin zeiven nog een beetje verlegen."
„Wat! Liefhebbers!... En 't ia een con
cours Die concurrooren wij, moot toch be
slage ten ys komen, dunkt me, maar met
zóó. Als je niet wilt dat ik nog luider spreek,
laat me dan door. Ik ga in de koffiekamer
een sigaar rooken. Wil jelui je vervelen?
Goed; ik pas er voor."
Uit vrees dat hy de bedreiging zal uit
voeren, staan Nanda en Herder op, om hem
door te laten.
„'t Is eigenlyk geen wonder", merkt de
laatste op, „dat papa heengaat. Zoo'n spel
is beneden critiek."
„Och, 't zyn maar liefhebbers", vorgoe-
ïykt Nanda.
„Zyn al uw tooneelisten van dien rang!"
spot Vilain en, saus compliment, draait zy
met stoel en al bet tooneel den rug toe.
„Als uw Franschen slechter waren, zoudt
gy ze misschien pryzen", verwyt Nanda ver
drietig over dio onbeleefdheid tegenover de
tooneelisten liefhebbers.
„Franschen? Franschen spelen altyd goed.
Ze spreken ton minste al'(ld verstaanbaar.
Wat zegt u, meneer Harder?"
Ofschoon Herder 't volkomen met haar
eens is, wil hy Nanda met afvalleD.
„Nanda... fi done! Wat babbel jo toch!"
knort mamsel Vilain, wie beider gefluister
reeds lang had geérgerd
Wordt vervolgd