N°. 10163 0k A A. fc:; "- ••-- jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. HOFFELIJKHEID. ?Vj[.ajEm<ïii<£ lO April. A0,1833. fv T\ FRIJ3 DEZER, COURANT: Voor Lfliden por 3 maandenf 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 16 regel» ƒ1.05. Iodere regel meer 0.17$. Grootere letters Daar plaatsruimte. Yoor het incasseeron buiten de stad wordt f0.05 berekend. Mei" den hoed in de hand, Komt men door 't ganscho land. Ziedaar een oud rijmpje, dat Je eigenschap i>esit cat men er in zekeren zin vari kan naken vrat men wil, en dat deze schaduwzijde heeft, dat mon bij eon al te letterlijke opvat ting in een uiterste dreigt te vervallen, dat eker niet minder is af "te keuren dan onbe leefdheid. Toch ligt or zeer veel goeds en waars in dit Jjnipje, dat zich als 't ware een zeker burger- ecbt heeit verworven, en door zoo menig vader f moeder aan het kind dat de wereld ingaat oen gulden les wordt meegegeven op de evensreis. Goede vormen zijn aangenaam en daargelaten a of uit een gezondheidsoogpunt misschien niet beter en verstandiger was, om een meer geschikt eerbetoon te bedenken dan het gedu rig afnemen van den hoed en 't herbaaldelyk blootstellen van het hoofd, nu eens aan de bran dende zonnestralen en dan eens weer aan een (regenbui of kouder) wind, vindt iemand, dio een gepast gebruik weet to maken van de gebrui kelijke beleefdheidsvormen, gewoonlijk een goed onthaal. Een gepast gebruik, want niet zelden meent men ia dat opzicht niet te ver te kunnen gaan, er. daarmede maakt men een zot, een bespottelijk figuur. De mensch moet eigenwaarde bezitten, en die eigenwaarde moet het kompas zijn, waar naar hij -zijne gedragingen tegenover zijne medemeüschen moet richten. Hoe meer men tracht natuurlijk en waar te zyn, hoe grooter waarde elke handeling verkrijgt en dit in |ft bijzonder wanneer die anderen geldt. In sommige oogen zijn vormen iets ovor- 'tolligs en geheel nutteloos't kan wel zonder al die complimenten, meent men, en toch is niets minder waar dan dat, want zij zijn 't kruid der samenleving. t Is waar, men kan den maaltijd ook zoo gebruiken uit de potten of pannen, waarin de spijzen bereid zyn, desnoods met de vingers, zonder lepel of vork, maar niemand zal 't ontkennen dat 't toch aangenamer is, en dat alles er toch veel ooglyker en smakelijker uitziet, wanneer een holder laken op de tafel uitgespreid en de spijzen worden netjes opgedischt, dan dat 't er zoo maar in den wilde heengaat. Zoo is mót goede vormen eveneens gesteld. Maar wat is in deze nu de goede weg? Wol 't antwoord ligt gereed; de beste weg is ook hier de middenweg. Er zijn menschen, wier hoffelijkheid als 't ware met zekeren weerzin vervult, omdat men er zoo door heen ziet, dat't niet oprecht kan gemeend zijn't is al te mooi, hunne beleefdheidsbetuigingen zyn al te onderdanig, te kruiperig. Dat is niet goed, zoo mag de eene mensch zich niet gedragen tegenover den anderen. Elk mensch heeft zijne eigenwaarde, de lager geplaatste volstrekt niet minder dan do hooger geplaatste in de maatschappij, en die eigen waarde verbiedt hem eene slaafsche onderdanigheid aan den dag te leggen. Anderen weer meenen, dat 't betamelijk is zich steeds te voegen naar de meening van menschen, die boven hen geplaatst zijn of die tot hunne welvaart kunnen bijdragen, 't zij door clandisie, aanbeveling als anderszins, on zjjn or gaarne toe bereid om alles mooi en goed te vinden, zelfs to prijzen als hun belang "t. meebrengt. Ook dat is af to keuren. De maatschappij is geen militaire troep, waar allen zwijgon als do bevelhebber spreekt zij is een keten van vrije mannen, waaruit geen schakel kan worden gemist, en waarin dan ook iedere schakef zijn eigenaardige plaats inneemt en zijn. waarde en betoekenis hóeft. Eik lid der maatschappelijke samen leving heeft een onvervreembaar recht op een eigen oordeel, een eigen meening, waar voor hij bescheiden, welwillend, doch beslist moet uitkomen, als de omstandigheden het vorderen. En vleierij past daar al heel weinig, want vleierij is, op den koper beschouwd, niets anders dan logen en dat nog niet eens uit bestwil, neen, eenvoudig uit berekening, uit eigenbelang. Maar er is nog een categorie van menschen, dio meonon dat de brutalen de helft, of mis schien wel hot grootste deel van de wereld bezitten, en kort en goed zich niet ophouden met al die kunsten. Zij zijn gemakkelijk te herkennen. Waar zy komen, vrager, zo niet, neen ze eischen, want ze hebben er immers rechtop. Ja wel, dat is ook zoo, recht hebben ze cr veelal wel op, maar als ieder slechts vraagt naar zijn recht en niet in de eerste plaats naar z\jn plicht, dan wordt 't er ook al niet beter op in de samenleving, want waarlijk tegen over het recht van den een, staat weer een recht van den ander, en dan gaat 't vaak hard om hard en leer om leer. Komt gij met hen in aanraking, waarom zouden ze u met welwillendheid of voorko mendheid bejegenen, zij zyn immers niet minder dan gjj? Alsof de meeste in voorkomendheid en goede gezindheid, in hulpvaardigheid en vriendelijk heid, in één woord in hoffelijkheid, de minste zou z(jn? Dwaas vooroordeel, inderdaad Zjjfc ge eene andere meening toegedaan op staatkundig, op godsdienstig of op welk gebied ook, dan zij en mocht ge met hen willen rede twisten over uw beider standpunt, waag er u maar niet aan, want uwe nederlaag is bij voor baat verzekerd, en wordt ge niet uitgemaakt voor een gek, oen bedrieger of iets dergelijks, of lacht of fluit men u niet in uw gezicht uit, dan komt ge er goed af. Ze hebben immers do wijsheid in pacht, en de waarheid voor z ch alleen. Dat eon ander er ook een gezond oordeel en eene eerlijke overtuiging op na zou kunnen houden, och kom, 't is al te gek. Doet ge iets met do beste bedoeling, zij zjjn er om er een valseli licht op te worpen, en uw handeling toe te schrijven aan zelfzucht of bekrompenheid. Zij weten 't, zy alleen, laat 't maar aan hen over, dan zult ge eens zien hoe wijs en goed zij 't alles doen. Ook zóó moet 't echter niet zijn tusscheu de menschen onderling. Zoolang er menschen zijn, zal er wel ver schil van opvatting blijvou bestaan, maar dit is zeker, hoe meer elk zich beijvert, elk zon der uitzondering, om hoffelijk en welwillend te zijn tegenover zijn evenmensch, onver schillig of hy. is werkgever of arbeider, winkelier of kiant, of hy is heog of laag geplaatst, of bij met iemand in 't zelfde schuifje vaart, dan wel zijn tegenstander is, hoe beter elk vraagpunt kan worden opgelost naar den eisch en in den geest des tyds. Zoo min slaafsche onderdanigheid, kruiperij of vleierij past in de samenleving als aan matiging. Sommige menschen stellen er bijzonder prijs op, liet eerst te worden gegroet, eerst dan groeten zy terug. Dat komt hon zoo toe, meenen zy, maar is dat eigenlyk niet wat belachelijk hoog moedig? "Wat doet 't er toe wie 't eerst groet, en zie: de meeste in hoffelijkheid, dat wil zeggen in welgemeende en gepaste beleefdheid en vriendelijkheid is waarlijk niet de minste onder do broeders, en daarom is 't inderdaad niet vernederend iemand 't eer-ct te groeten, ook dan niet, al meende mon, dat de ander 't zy om verschil in leeftijd of maatschappe lijke positie, 't wel eerst had kunnen doen. Ook hierin zouden we met eene kleine wy- ziging van een gedichtje van een onzer beste menschen mogen zeggen: Ken u zeiven, ken uw waan, En wat groot u schyn, Weet dan, dat wie hoog wil staan, Meer dan kleen moet zyn. Gemengd Nieuwg. Donderdagnamiddag brachten te Rotterdam een vijftal personen de Zandstraat en omstreken in opschudding door verschil lende tapperyen, enz. te bezoeken, zonder be taling weg te gaan en wanordelijkheden te plegen. In de Schavensteeg gekomen, maande de agent 3de klasse J. Krabman hon tot rust aan, maar in plaats van hieraan te voldoen, grepen zy dien aggnt aan en dienden hem oenige slagen toe. Op zyn signaal kwamen toen in korten tyd andere agenten ter hulp, één van welke, D. K. Kauvverda genaamd, van een der geweldenaars met een boksbeugel een hevigen slag in het aangezicht kreeg en bovendien by het pareeron daarvan aan de liand verwond geraakte. Hy werd daarna onder den voet geloopen, getrapt en geschopt. Burgers waarschuwden nog meerdere politie, zoodat binnen korten tyd meer dan 20 agenten met een paar onder-inspecteurs aan het hoofd in de Zandstraat aanwezig waren, en daar met uitgetrokken sabels de menigte uiteendreven. Successiovelijk werden nu 5 belhamels opge spoord en aangehouden, deels op straat, deels in woningen, van waar zy naar het politie- bureel aan de Pauwensteeg gebracht zyn. Deze aangohouden straatsiypers zyn by de politie overbekend en behoorden tot die lieden, die des daags en 's nachts de Zandstraat en omstreken onveilig maken on ook niet terug deinzen voor groote misdryvon, indien het in hunne kraam te pas komt. (N. R. C.) Het Parysche „Petit Journal" schreef verleden jaar eeno prijsvraag uit voor den öoelmatigsten en meest „humanen" hondenmuilkorf. Thans heeft het redactie comité den eersten „prys" toegekend aan een muilkorf van den wapensmid Campagnac. te Bordeaux, die zóó is ingericht, dat de hond drinken kan, den neus vry heeft en toch niet kan byten. F'euilletori. Johns Spaarpot. Een verhaal uit Amerika VAN B. REIXHOLD. 1.) -Eene kromnio familie, Boz! Ha, ha, ha! Wie waefc of wy er nog niet eens een onge- lak mee krypen. Het gebeurt tegenwoordig zoo dikwyisl" De kleine, dikke man, die by het schijnsel van de elektrische lamp by de locomotief stond, wees lachend naar de groote vergulde cyfers op den zwarten stoomketel, welke het getal 333 aanduidden. Hy nam nu een geel- lederon ét ai uit zyne zware overjas en liet dien den conducteur zien. „Neem aan, Boz, een fijne Virginia. Ha, ha 1" Wel, dat gebocheld klaverblaadje vind ik RU eigenlijk toch wel wat heel grappig." „Nu, geen complimenten; gy weet: een spoorwegbeambte geeft gaarne." De conducteur had zich nieuwsgierig over de yzeren leuning gebogen en reods zweefde hem eene onvriendelijke vermaniDg op de lippen, toen, by het zien der heerlyke sigaren, zijne goede luim terugkeerde. „Welzoo, kameraad", zeide by, terwyl hy omzichtig eene sigaar uit den étui nam. „Ik veronderstel dat mijnheer op een verlofsreisje is; vervelend in dien waggon, bè?" „.Ta, dat is het ookik wil me eens wat verzetten en ga een oud vriend bezoeken in het Antilopendal, die eene boerdery heeft en heel ryk is. Maar kom, geene complimenten onder boambten neem nog eene sigaar, dat is goed nu nog eeno voor den stoker Hè, John! Verstaat gy het niet? Dezelfde soort rookt Jay Gould ook. (Jay Gould is chef van veel stations). Het is het fijnste, dat Chicago oplevert. Maar zeg eens: hoe lang blyven we hier staan?" „Tien minuten", antwoordde Boz; „wy kruisen aanstonds den trein, die oosteiyk opgaat." „Wel, dan hebben wy juist tyd genoeg om eene hartversterking te nemen aan het buffet Kom, Boz, laat ons een glaasje „ale" nemen „Dat gaat niet; wy weten hoe streng de wet in dit opzicht is." „Nu, dat komt er niet op aan; gy blyft bij den wagen, nietwaar, John?" „Zeker, Boz", knikte de stoker. „No. 333 is zoo volgzaam als een kind." „Kom mede! Oom Ruben trakteert", riep de vreemdeling. „Gy kont trij toch?" ging hij voort. „Ik reis al veertig jaar tus- schen Chicago en het noordwesten. Ik heet Ruben Alleman!" De verleider bereikte zijn doel. Na nog'oon vluchtïgen blik op den manometer geworpen te hebben, liep de conducteur de steenen trappen af en volgde zyn collega naar do van planken opgetrokken kraam, welke tot wachtkamer diende. De reizigers, dio in een dorde-klasse-waggon zaten, bespeelden oer.e harmonica; het Yankee- Doodle klonk ver over de vlakte. Een ander gedeelte der reizigers ging luid pratend het platform op eD neer, terwyl zy van tyd tot tyd een blik naar het westen wierpen, om te zien of de verwachte trein nog niet in hot gezicht was. „Een koude wind van avond, Boz," zoide do dikke man, vooruitstappend; „het besto wat mon er togen doen kan, is geducht stoken 1 Wacht, ik zal u een drank naar onzen smaak laten bereiden! Een glas ale, Jim Nog een nu, een beetje zwarte peper er in, dat ver warmt, nietwaar? Goed roeren; dat valt in de maag als een vonkje electriciteit in olie." „Voortreffeiykmompelde de conducteur, het geledigde glas neerzettende. „Maar niets nieuws voor ons, die in Chicago wonen! Nu nog eene snede schapebout voor ieder!" „Wat zyn wy schuldig, Jim?" „Tien cents per persoon voor beambten „Nu, wy allen hier zyn beambten." „Machinist, hoe is uw naam?" „Meyers, Jack Meyersmaar gy hebt gelijk wy zyn allen beambten. Het oponthoud schynt de heeren in de zaal gelokt te hebben. Zie, daar hebben wy nog een beambte van den sneltrein, mynheer Father. „Aha," zeide de dikke man. „En den anderen conducteur, mynheor Mig gers. Laat my de heeren voorstellen Mynheer Fathor, mynheer Miggers," ging hy voort. „Wel, dat doet me genoegen, heeren, bij zonder veel genoegen. Twee glaasjes bitter, Jim, voor de heeren; maar wacht, ik moet toch eens naar myne bagago omzien, ik heb dio den courantonjongen in bewaring gegeven. Eene minuut, heeren Terwyl de „heeren" hot donkere vocht met welbehagen opdronken, leunde de conducteur Boz onverschillig tegen het buffet en liet de blauwe rookwolkjes van zyne Virginia met welgevallen in de lucht stygen. {Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 9