W. 10153 ^laandaa; 27 3Iaavt. A0. 1893. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Het Leidsclie fabriekswezen. Feuilleton. Zwak en toch sterk. LEIDSO F RIJS DEZER COURANT: Toor Lelden per S maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Kommers0.Q5. PRIJS DER ADVERTENTIÈN Tan 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.17$. Grootere letters naar plaatsruimte. Toor het incaaeeeren buiten de stad wordt ƒ0.06 berekend. ii. In dubbelen zin kon Leidens bestuur in het tweeregelig versje, boven den ingang der deur van het stadhuis, naar waarheid vermelden: „U hand my had gheraeckt, Heer." Niet alleen toch had de stad gedurende het bange beleg veel, ontzaglijk voel geleden, maar hare welvaart, eertijds zoo groot, was eenige jaren te voren reeds geheel gaan kwjjnen. Hoe dat kwam? Legden do laken- koopers zich niet moer, gelijk voorheen, op het maken van deugdelijke lakens toe? Ook dat was over 't geheel hot geval niet, maar de goede zaken, die zjj maakten, had de ijver zucht van Duffel in Zuid Brabant opgewekt. In dezo fabrieksstad was men begonnen lakens van gelijke lengte en breedte als te Leiden te vervaardigen. Uiterlijk hadden zjj met deze veel overeonkomst. Ze waren echter lang zoo ceugdelyk niet, daar zij van veel slechter wol en stof waren vervaardigd. Zjj, die ze uit Duffel namen, konden er meer op winnen dan op de Leidsche lakens, eene reden, dat zjj ze liever hadden dan deze, welke zij voormaals aan hunne afnemors verkochten. Dezen lieten zich door het wapen, waarvan ze voorzien waren, verschalken: evenals het Leidsche bestond dat van Duffel uit twee gekruiste sleutels. Dat zjj bedrogen werden, wjjl de Duffelsche lakens niet zoo lang konden godragen worden, ondervonden zij tot hunne schade, doch inmiddels was het debiet van het Leidsch fabrikaat zoo zeer afgenomen, dat het zelfs de regeering van Leiden niet baatte, al liet zij het publiek waarschuwen er vooral acht op te geven, dat onder het wapen Leiden stond, en dit alleen de echte, vanouds deugdelijke lakens waren. Bjj deze min edele concurrentie, wolke do Leidsche lakenkoopers van de Duffelsche ondervonden, kwam de bedrieglijke handel wijze dor kooplieden van Hamburg en andere Oostzeehavens hot nadeel, dat men hier ter stede reeds leed, nog vergrooten. Gelijk elders was ook in die steden de afzet der Leidsche lakens groot geweest. Z(j wisten dat die er b(j voorkeur nog gewild waren, en om zelvon nog grooter gewin te hebben, ontboden zij zo voortaan vóór zjj hier ter stede geverfd waren,-en ontvingen ze daar door zooveel te goedkooper. Doch eene vaste aleur, gelijk hier, vermochten zjj niet te geven. Deze kunst verstond men alleen te Leiden. Die uitheemsche kooplieden lieten de in Leiden bereide lakens nu verder met de minste kosten, door middel van galnoten, zwart maken, hetgeen door het publiek niet scheen gemerkt te worden. Bjj hot dragen, als er kleederen van gemaakt waren, werden ze, zoodra zjj sleets begonnen te worden, ros en kaal en ondervond men de nadeelen van dergelijke cigengevorfde lakens. De vraag naar Leidsch laken verminderde gaandeweg. Het duurde evenwel een geruimen tjjd, eer men het bedrog der uitheemsche kooplieden vernam. De menigte hiervan onkundig, schreef dit aan minder goede qualiteit of slechter bewerking der in Leiden vervaardigdo lakens toe, waardoor dit fabri kaat zelf in minachting geraakte. Te laat werden de heeren van het gerecht en de waardjjns met dezo laakbare praktijken in kennis gesteld, zoodat het niet meer scheen te baten, dat zij tot echtheid der in hunne stad gemaakte lakens deze nog van een bjjloodje of zegeltje voorzagen. Jammer dat het toezicht hier ter stede door de groote concurrentie eenigszins was begonnen te verslappen en de waardjjns bij de keuring weieens te oogluikend waren te werk gegaan, otn althans minder deugdelijke lakens, welke tegen den dalenden prijs konden geleverd worden, van de hand te doen, waar door Duffel en Hamburg vrij spel kregen. Ziedaar de oorzaken van den grooten terug gang der lakennering hier ter stede, tot grooto schade van zoovelen, die er eertijds hun be staan in vonden en nu weinig of geen ver diensten hadden. Zoo was de toestand eenige jaren vóór het bange beleg, toen de armoede binnen onze goede stad reeds schrikbarend was toegenomen. Maar de verlossing van Leidon in 1574 was, hoe vreemd het ook moge klinken, middellijk de oorzaak van de herleving der weleer zoo bloeiende lakennering. Nu men hier geen vervolging had te duchten, kwamen vele lakenkoopers uit Brabant, Vlaan deren en andere provinciën, die om de wreed heid van het Spaansch bewind, zelfs met achterlating van have en goed naar elders uitweken, zich deels in Engeland of Duitsch- land, deels binnen deze stad (vanouds om hare lakennering bekend) vestigen. Die vluch telingen werden door de Leidenaars met vreugde ontvangen en vorkregen van het gerecht verlof hunne vroegere nering hier ter stede voort te zetten om in eigen onder houd te kunnen voorzien, waardoor het aantal getouwen van lieverlede weder aanwies, do concurrentie met de Zuid-Nederlandsche laken koopers ophield en de vroegere welvaart in Leiden begon te herleven. Ten tweeden male dankte Leiden aan do zuidelijke broeders zyn bloei. Om den goeden naam der Leidsche lakens weer to herstellen, besloten de regeerders der stad, op initiatief van den verdienstelij ken, volijverigen secretaris Jan Van Hout, den raad in te winnen van allen, die de draperie goed verstonden. Volgens hunne inlichtingen en raadgevingen werden nieuwe keuren en ordonnantiën op het stuk der draperie ontworpen, waarbjj iedereen ver plicht werd ze getrouw na te leven, ten einde de nering binnen deze stad mocht blijven bestaan. Men wilde den kooplieden de ze kerheid geven, dat hun goede waren ge leverd werden. "Wie de gemaakte bepalingen durfde te ontduiken, werd streng gestraft, ja bij voortgang werd hem de uitoefening van zjjn bedrijf verboden. Door al die maatregelen herleefde de aloude roem der Leidsche draperie en keerden, binnen weinige jaren, de welvaart hier ter stede terug, waarom de regeerders der stad naar waarheid konden getuigen: „Mijn mond u gonst nu smaeckt, weer", terwijl zjj nog niet lang geleden moesten erkennen „U hand my had gheraeckt, Heer." Uemengd Nieuws. Volgens „De Morgenpost" is te Amsterdam overleden Moritz Scharf, die nu bijna tien jaren geleden in de geruchtmakende zaak van Tisza Eszlar in Hongarije, waar een ritueele moord door Israëlieten heette gepleegd te zijn, als twaalfjarige knaap zijn vader, een schoenmaker, als don schuldige aanwees. Tot in de kleinste bijzonderheden verhaalde hij toen, hoe zijn vader Esther Solymossy, de vermoorde in zijn huis gelokt, gedood en haar het bloed afgetapt had. Na de vrijspraak der beklaagden trokken vader en zoon naar Amsterdam, waar de laatste in het diamantbewerkersvak werd opgenomen. Steeds beloofde bjj te eeniger tjjd in een boek zijne meeningon over voornoemd proces neer te schrijven. Of dit geschied is, valt te betwij felen, daar de dood den jonkman verrast heeft. Immers, blijkens een door de l6raëlietisehe I gemeente te Amsterdam aan don koopman Leopold "Weiss te Groszwardein gezonden medodoeling is hjj overleden aan de gevolgen van een wondje, dat hy bekwam door het springen van een splinter diamant in een zijner oogen. Daardoor ontstond een ontsteking, die eindeiyk de hersens aantastte en den dood ten gevolge had. Een moordenaar. Op debank der beschuldigden, door twee marechaussees gctlankeord, zit een mensch met ruwe ge laatstrekken, sombere blikken en versclirik- kelyk uiterlijk. De KlaagsterIk heb den misdadige gezien, myne heeren, geiyk ik u zie; zyn slachtoffer liep weg en zocht door do vlucht zyn lot te ontgaanmaar hy vervolgde het vol bloed dorst, totdat hy het bereikte, zpne angstkreten versmoorde en het onbarmhartig vermoordde. President. Beschuldigde, sta recht De besch ïldigde (met moeite opstaand.) Ik ben gereed aan de rechtbank te antwoorden. President. Hoe legt go de bloedvlekken uit, die op uw kiel gevonden zyn? Beschuldigde. Ik had uit den neus gebloed. President. Hoe verklaard gy de ontdekking van het hoofd des slachtoffers, onder uw hoofd kussen? (By dezo vraag ontstaan algemeens gruwelkreten onder het volk. Verscheidene personen vallen byna in onmacht). Beschuldigde. Dit is een strik, die myne vyanden my gespannen hebben. President. Hoe verklaart ge de stukken vleesch, die men, nog geheel versch, in uwe zakken heeft govonden? Beschuldigde. Dat is alweer een strik van myne vyanden. President. (Spreekt het vonnis uit.) Daar het gebleken is, dat de beschuldigde zich heeft plichtig gemaakt aan diefstal en moord van eenkuiken, wordt hy tot drie weken ge vangenisstraf veroordeeld. De heer H. M., te And el, is door de duisternis misleid in de bermsloot geraakt en verdronken. M. was een man op jaren, met een helder hoofd. Op Urk is hot vierjarig jongetje van den visscher W. De B toen zyn vader zich even van hem verwyderd had, in de nieuwe haven geraakt en verdronken. Luitjes (Travailleur), mede-uit gever van „De Arbeider", zal waarschynlyk met Mei a. 8. Sappemeer metterwoon moeten verlaten. Niemand wil hem daar een huis verhuren. Volgens het „Handolsbladvan Antwerpen" zal de clou. van de Antwerper tentoonstelling van 1894 zyn een bestuurbare luchtballon van 9000 M'., met eene machine van 126 paardekracht20 personen zullen tegeiyk vervoord kunnen worden. 17.) „God zy dank, meneer, dat gy nog niet geheel in de hand van dien schurk zyt, of liever, dat gy zijne bandon nog kunt ver scheuren." „Ik? Ik? Ik ben machteloos; myne middelen zyn uitgeput. Geef hier, ik teeken dadelyk en heb dan rust." „Nooit en te nimmer!" riep Jensen luid en beslist, terwyl hy het contract in zyn lessenaar sloot en den sleutel in zyn zak stak. „Ik ben in uw dienst, meneer, uw be lang acht ik het myne. Laat my beproeven een uitweg te vinden „Gy gy? Wat zoudt gy doen kunnen? Geef het contract hier! Ik beveel u „Maar ik gehoorzaam niet! Neen, voor dit maal niet! Want ik meen helderder te zien dan u, waarde heer! U hebben de zorgen overmand. Ik bid, ik bezweer u, laat my be proeven een anderen weg te vinden. Van avond is het te laat, maar morgen vóór beurstyd zal ik u berichten. Gy zult dan, zoo ik hoop, kunnen kiezen tusschen Ilorny en eerlyke menschen, die het wèl met u meenen.1' De oude stond als verstomd. Kennelyk was zyn stryd zwaar. Eindeiyk zeide hy: „Doe, wat gy niet laten kunt, en God moge uwe schroden zogenen! Ik wil niet vragen, welken weg gy wilt inslaan, al vermoed ik dien ook. Verlos my spoedig uit de onzeker heid ik kan den last, dien ik reeds zoo lang met my heb rondgesleept, niet langer dragenhy wordt my te zwaar, ik ben hard gestraft 1" „Ga nu naar bed, meneer, en vertrouw op de toekomst. Goede nacht!" V. De makelaar Joel Levi bowoonde eene statige villa aan den Buiten-Alster, ruimer en weelderiger gemeubileerd dan zyn bescheiden optreden in het publiek zou doen vermoeden. In sabbath-stemming zat hy met zyn ouden vader, een eerwaardigen grysaard van tachtig jaren, die by hem inwoonde, aan den fees- telyk gedekten discb, waarop in zilveren kan delaars waskaarsen brandden en waarop eene zilveren kan met edelen wyn stond, dien zy uit eveneens zilveren bokalen dronken. Zyn gezin had zich reeds ter. ruste begoven. Zoo laat in den avond scheen er nog be zoek te komen. Eenige oogenblikken daarna trad Jensen de kamer binnen, waar hy aan de deur bleef staan en bescheiden groette. Toen Levi hem zag, trad hy op hom toe, noodigde hem tot zitten en zeide tot den patriarch „Vader, het is meneer Jensen! Gy zult u herinneren, den bediende by meneer Joachim Slichting." „Moogt gy gezegend zyn, vreemdeling, die onze poorten binnengaat! Welkom in de tenten der pelgrims naar het beloofde land 1" „Ja, hartelyk welkom, lieve vriend, in ons tehuis op aarde! Betracht het onze als het uwo. Gezegend zy uw ingang nu en immer", voegde de makelaar er aan toe. „En myn uitgang eveneens", dacht Jensen In stilte. De beide Israëlieten schonen in eene fees- telyke en verheven stemming. Zy zetten hunne bokalen even aan den mond en spraken nu en dan eenige psalmwoorden of ook wel wendden zy zich met een welwillend go zegde tot Jensen, die er tameiyk verlegen by zat en nauwelyks waagde de redenen, welke hem hier brachten, uit te spreken. Eindolyk vatte hy moed en begon: „Zou ik wel een woord met meneer Levi in vertrouwen mogen spreken?" „Zeker, gaarne!" antwoordde deze. „Staik toch myn vrienden dag en nacht ten dienste. Voor myn vader heb ik geen geheim. Wil dus maar beginnenBedenk echter dat gy niet over zaken moogt spreken, daar wij den Sabbath niet willen breken." „Dan ben ik tevergeefs gekomen, meneer Levil Ik heb u medodeelingen te doen, die misschien uwe dadelyke tusschonkomst nood- zakelyk zullen maken." „Het spyt my, dat ik u dan met van dienst kan zyn, daar het ons verboden is op Sabbath eenig werk te doen. De Sabbath be hoort den Heer." „Ook dan, als het geldt een vriend te hel pen, hem misschien van den ondergang te redden ook dan weigert gy, meneer Levi?" „Ja, moneer Jensen, de wet moet gehou den worden." „Meneer Levi, als uw vriend op Sabbath met u door het gebergte wandelde en aan den rand van den afgrond duizelig wankelde, dan zoudt gy geene hand uitsteken om hem tegen to houden? Dat geloof ik van u niet. Dat kan Gods wil niet zyn." „Joel Levi wandelt niet op Sabbath met een vriend." Wordt vervol*] d.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 9