N°. 10141.
Maandag 13 Maart.
A0.1893.
(Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van ,Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
Zont, een behoefte voor liet vee.
Leiden, 11 Maart.
Feuilleton.
De Hnwelyksagent.
LEIDSCH
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 3 mamden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Komtnere0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN
Tan 15 regel» 1.05. Iedere regel meer ƒ0.17$.
Orootere lettere nur plaatsruimte. Voor het
focisseeren buiten de stad wordt ƒ0.05 berekend.
We zouden zout een specery kunnen noe
men, noodig voor de spy s vertering. Wy
houden er voor onszelven ook opwekkinge
middelen op na, denk slechts aan thee, koffie,
peper, kaneel enz. Zout werkt by de dieren
op de verteringsorganen, het werkt prikkelend,
vermeerdert den trek tot drinken, den eet
lust en de stofwisseling, gaat in het bloed
over en wordt ten laatste door zweet en
urine weer uit het lichaam verwijderd Het
vee krijgt er een vroolijk voorkomen van,
benevens glad haar en een losse huid.
Boussingault nam er de proef mede bij zes
jonge stieren, die hy 13 maanden lang met
hetzelfde voeder onderhield, met dien ver
stande echter, dat 3 van hen geen zout kre
gen en de 3 andere eiken dag per stuk 34
gram. Een toeneming in gewicht was wel niet?
der moeite waard te constateeren by de
zoutVerbruikers, maar zij hadden toch in
kracht en gezondheid gewonnen. Zy waren
opgewekt en vroolijk en hadden een gespierd
voorkomen. De andere daarentegen zagen mat
uit de oogen, hadden een sleponden gang en
verwilderd haar.
Paarden schijnen minder behoefte aan zout
te hebben dan schapen en ook dan varkens,
indien althans de laatsten niet opzettelijk met
graan- en meelspijzen worden gevoed.
Naarmate de stofwisseling vermindert, ver
meerdert de behoefte aan zout. Oude dieren
hebben er dus meer behoefte aan dan jonge
en rustend vee kan hot, om dezelfde reden,
minder goed missen dan werkende dieren.
Is het voeder moeilijk verteerbaar, zoodat
de van nature afgescheiden verteringssappen
onvoldoende blijken, dan is 't het zout, dat
een verhoogde afscheiding dier sappen be
werkt en daarmede een volmaakter vertering.
Worden veulens en ook kalveren te vroeg ge
speend, dus te vroeg aan hun natuurlijk voedsel
onttrokken, dan moeten ee noodwendig ty de
vaste stoffen, die ze krijgen, wat zout hebben,
om deze verteerbaar te maken. Is by varkens,
in de laatste periode der vetmesting, de eet
lust aan het verflauwen, hij kan door het
toedienen van zout weer worden opgewekt;
en blijft men hierin nalatig, dan is niets zoo
voordeelig als het zwyn te slachten, wyl alle
verdere onkosten ook als zoodanig zullen
moeten worden genoteerd.
Moet men veel broeivoeder en wortelge
wassen voeren, dan oefent het zout hierby
een heilzame werking uit. Heeft men niette
best hooi, dat b. v. beregend is, of eimat dat
te wenschen overlaat, met wat zout er by
wordt het beter verteerd en dientengevolge
meer dienstbaar gemaakt aan het lichaam.
Vreest men voor de gevolgen van sap- en
krachteloos voer (veel 6troo b. v.), 't is al
weer het zout, dat neutraliseerend werkt. In
één woord, zout is voor het vee zeer heilzaam.
Men wete echter hierby ook van maat
houden, want wie te veel zont geeft, ziet
hiervan menigmaal een uitwerking, die geheel
buiten zyn bedoeling lag. Te veel is hier ook
ongegrond. Dan leidt zout tot overprikkeling
der ingewanden en tot inwendige ontsteking.
Al spoedig zouden er ongesteldheden ontstaan,
waaronder b. v. doorloop, 't Is dus eigenlyk
maar 't best dat we 't aan het vee zelf over
laten, hoeveel zout het gebruiken wil.
Daartoe moet dit natuurlek ook onder zyn
bereik zyn, niet in den toestand waarin wy
het gebruiken of zelfs in een eenigszins
groveren, maar in den vorm van een steen,
een zoutsteen, die gegoten en zoo hard is,
dat het vee er geen stukjes van kan af
knabbelen. Zoo'n steen bevestige men aan
den muur derwiyze dat hy goed, stevig vast
zit. By varkens zal het altyd bezwaarlyk
gaan om zo op deze wyze zout te doen op
nemen, omdat ze minder likken dan een koe
of paard b. v. Wil men geen zoutliksteen
gebruiken, dan neme men natuurlijk zyn
toevlucht tot gewoon fijn zout, maar men zy
dan zoo voorzichtig om het niet op de gis
af te geven en houdt zich liever aan een
eens vastgestelde maat. Voor een koe acht
men dan noodig 34 DG., voor een paard
21/* DG.; voor een mestos 5 DG., voor een
fokvarken */a DG,, voor een mestvarken en
een schaap ieder 1 DG. per dag.
Dat zyn natuurlijk gemiddelde getallen,
want men dient altyd rekening te houden
met de omstandigheden. Zoo hangt b. v. de
te geven hoeveelheid zout af van den toe
stand, waarin zich het voeder bevindt, van
den ouderdom des diers, van do soort van
vee enz. Aan zeekusten zal het wel niet
noodig zyn opzettelijk zout te geven by het
groenvoer, wyl de grondslag daar min of
meer zoutachtig is en de grassen bijgevolg
ook meer van deze stof in zich zullen opnemen,
dan die van hooge, droge gronden, meer binnen
het land gelegen.
't Is niet algemeen aan te nemen dat zout
op vleeschgroei en melkrjjkheld werkt, hoewel
het wel eens beweerd is; dat het echter aan
het vee een opgewekt leven schenkt, is waar.
Best hooi vraagt geen zout voor het vee, daar
het er voldoende van voorzien is. Boonen en
aardappels doen dat wel, ze eischen het zelfs,
rogge en klaver vragen minder, tarwe wil
een beetje. Waarom? In het dierlyk lichaam
komt zout voor en bij elke loozing van urine,
alsmede by elke zweetafscheiding, wordt er
zout uit het lichaam verwijderd; er moet dus
ook telkens weer nieuwe voorraad worden
aangevoerd. De zoutloozing, om het zoo eens
te roemen, is echter niet altyd even groot;
ze hangt af van de kalizouten, die met het
voedsel worden opgenomen. Doze laatste ver
oorzaken de zoutafscheiding uit het lichaam
en hoe meer zij dus in het voeder de overhand
hebben op het zout (chloornatrium), hoe eerder
er hieraan gebrek ontstaat. Nu komt er in
meel veel kalium voor en weinig zout, dus
moet dit aan de meelspijzen wel opzettelijk
worden toegevoegd. Wie veel aardappelen ge
bruiken, kunnen wel zout etenl Er is één
spijs, die zich goed laat gebruiken zonder
zout; 't is de rjjst; in haar houden de kali-
en natriumzouten elkaar schier in evenwicht.
De Indianen gebruiken hun rijst dan ook
zonder zout en bevinden zich daarbij wel.
Kudehtaart. G. Dros.
Gedurende de 2de helft der maand Febr.
zyn aan het postkantoor alhier bezorgd de
volgende brieven, welke, door onbekendheid der
geadresseerden, niet besteld konden worden:
P. W. Guyken, J. H. Hinz, Koks, Salemon,
J. C. Sluyter, Amsterdam; Scholten, Enk
huizen; N. J. Wilkens, GeldermalsenM. De
Jong, 's-GravenhageHouniet, Kralingen; F.
Sinninghe Damsté, Koudum; J. Wolters,
Rotterdam; J. Hoogeboom, Veene? Brief
kaarten W. Hissink, AmsterdamN. Pieters,
's-GraTenhageA. Schellard, Groningen.
Brieven, verzonden geweest naar Duitsch
land: G. H. G. Van Oerle, Menden (2
stuks); naar Oost-Indiü: Niesten, Probolingo.
Op de door Burgemeester en Wethouders
van Oegstgeest vastgestelde kiezerslijsten
komen voor 342 namen van kiezers van leden
van den Raad, zoowel van de Tweede Kamer
der Staten Generaal, als van de Provinciale
Staten.
Ais blijvende herinnering aan de viering
van het honderdvyftig-jarig bestaan van de
lettergietery der heeren Joh. Enschedé en
Zonen, te Haarlem, —do jongste afdeeling van
de inrichting dier aanzienlijke firma—is door
het gezamenlijk personeel een gedenksteen
aan de patroons aangeboden.
Deze gedenksteen, welke bestemd is op eene
daarvoor geschikte plaats te worden ingemet
seld, is 1500 KG. zwaar, bestaat uit drie
stukken, heeft eene afmetiDg van ongeveer
1.35 M. by 2.20 M. en is bewerkt in Savonnière-
zandsteen.
De steen bevat de volgende inscriptie:
Gode de Eer.
9 Maart 1743. 9 Maart 1S9S.
Aan
Joh. Enschedé Zonen.
Ter herinnering aan het 150-jarig bestaan
van de
Lettergieterij.
Het Personeel.
De keurig bewerkte steen is versierd mot
de bustes van Iza&k en Johannes Enschedé,
terwijl de onderkant is versierd met het wapen
der familie Enschedé en dat van Haarlem
daartusschen bevindt zich eene gevleugelde A.
Verder draagt de steen de namen van Hen
drik Floris Wetstein (van wien de gieterij
door Iza&k Enschedé den 9den Maart 1743
werd gekocht), J. M. Fleischmann (beroemd
graveur, die aan de firma verbonden is ge-
wees») en Jan Hellings (eersten meesteiknecht).
Links onderaan leest men „Het werk over
leeft den meester"; rechts „Letters, Prenten,
Wetenschap".
By den steen is gevoegd eene oorkonde,
welke de lijst der handteekeningen bevat van de
gevers en gebonden is in perkamenten band
met vergulde letters en initialen.
De oudste firmant, mr. A. J. Enschedé,
dankte voor dat tastbare bowijs van sym
pathie en verheugde er zich in, dat de ver
standhouding tusschen patroons en werklieden
van zulk een goeden aard is, en aanvaardde
dankbaar het geschenk.
Door de zorgen van het personeel was het
kantoorvertrok der patroons met planten
versierd.
In den loop van den dag brachten vele parti
culieren en corporaties hunne gelukwenschen,
0. a. de Haarlemsche Kamer van Koophandel,
de voorzitter en de griffier van de Provinciale
Staten en burgemeester en wethouders.
's Avonds werd het feest, aangeboden aan
het personeel, in de sociëteit „De Vereeniging"
voortgezet, waar het stedelijk muziekcorps,
het gezelschap van Frits Van Haarlem en
een groot aantal voordrachten en zangstukjes
elkander afwisselden en de party door een
bal werd besloten.
Door
JOHANNES WILLE.
1.)
Op een der eerste Junidagen van het jaar
1603 verliet baron Fernemont, de kabinets
secretaris van Rudolf II, verpletterd door de
ongenade van zyn heer, de keizerlyke ver
trekken van den Hradschin te Praag. De
oorzaak van 's keizers ontevredenheid was
gelegen in een huwelijksvoorstel of, beter
gezegd, in drie huwelyksvoorstellen tegelijk,
welke Rudolfs gedachten en wenschen des-
tyds geheel in beslag namen.
Baron Fernemont, Rudolfs vertrouweling
in gemoedszaken, was het zelf geweest, die
by den keizer, die zyne plichten als regent
bedenkelyk veronachtzaamde door zich met
mechanische ontdekkingen, alchemie en paar
den onledig te houden, de trouwlustigheid
zoo lang had aangewakkerd, totdat de reeds
een en vyftig jaren telleDde heerscher met
eene voor zyn doen zeer vreemde energie op
de zeer spoedige verwezenlyking der huwe
lijksplannen aandrong.
Terecht noemt oen kroniekschryver den
weifelenden keizer een der grootste zonder
lingen van alle tyden. Hy, die elk jaar wilde
trouwen en zyn huwelyk telkens weer uit
stelde, was waarschyniyk tot het besef ge
komen, dat op zyn leeftyd verder uitstel
onmogelyk was. Ook was hem de gelegenheid
tot het sluiten van een huwelyk nooit zoo
geschikt voorgekomen als juist nu.
Kort te voren namelyk had baron Ferne
mont des keizers aandacht gevestigd op drie
prinsessen, van wie ieder zich onderscheidde
door jeugd, schoonheid en rang. Het drie
ledige prinsessen-klaverblad, waarvan Rudolf
II nu een blaadje dacht te plukken, bestond
uit de aartshertogin Anna van Innsbrück,
prinses Magdalen a van Beieren en prinses
Catharina van Lotharingen.
Alle drie prinsessen waren ongeveer van
denzelfden leeftyd: aartshertogin Anna en
Catharina van Lotharingen telden achttien
jaar, Magdalena van Beieren was nog een
jaar jonger. Ook waren de drie prinsessen
deels door familiebanden, deels door innige
meisjesvriendschap met elkander verbonden,
en de plaats, waar de leden van het jonk-
vrouwelyke klaverblad hare opvoeding genoten
hadden, was ééne en dezelfde: de destyds
nog hertogeiyk Beiersche residentiestad Mün-
chen. Magdalena, de zuster van den sedert
1596 regeerenden hertog Maximiliaan van
Beieren, had sedert het jaar 1600 de jonge,
vroeg wees geworden aartshertogin Anna
van Innsbruck tot vriendin gekregen en in
1603 werd Catharina van Lotharingen, met
wier tweelingzuster Elisabeth hertog Maximi
liaan sedert korten tijd gehuwd was, in
München verwacht, opdat zy aan het hof te
München in het gezelschap der beide zooeven
genoemde prinsessen in de Duitsche zeden
ingewijd zou worden, want sedert haar zes
tiende jaar was Catharina aan de hoven van
Nancy naar „Welfische wyze" opgevoed.
Behalve baron Fernemont en keizer Rudolf
zelf, wist voorloopig nog niemand iets van
de voorgenomen bruidskeuze; Fernemont nu
verschrikte by de bovengenoemde audiëntie
niet weinig, toen zyn keizerlijke gebieder
hem opdroeg, naar München te gaan, daar,
voorgevend politieke zaken met hertog Maxi
miliaan te behandelen, vryiang aan het
Beiersche hof te vertoeven en over de drie
jonge prinsessen eene massa byzonderheden
van teederen aard to verzamelen. Politieke
belangen moesten op uitdrukkeiyk verlangen
van Zyne Majesteit by deze bruidskeuze ach
terwege biyven, alleen 's keizers persoonlyk
welgevallen in de uit- en inwendige eigen
schappen der prinsessen zou den doorslag
geven. „Uwe Majesteit zal het my niet euvel
duiden", stamelde na deze mondelinge uit
eenzetting der keizerlyke wenschen de baron,
die de moeilykheden van zulk eene opdracht
by het onberekenbare, weifelende karakter
van den keizerlyken huwelykscandidaat onmid-
dellyk overzag, „Uwe Majesteit zal het my
niet euvel duiden, als ik het waag, deze
even eervolle, als voor het levensgeluk van
myn keizer gewichtige opdracht van de
hand te wyzen. .Alleen diplomatieke handig
heid in den omgang met dames en kennis
van het vrouwelyke hart kunnen zulk eene
discrete opdracht met succes ten uitvoer
brengen."
„Welnu", luidde het antwoord van den
ongeduldigen, prikkelbaren monarch, „dan laat
ik u de keuze, u binnen vier en twintig uren
de genoemde eigenschappen eigen te maken
of anders myne nabyheid voortaan te myden."
Daarmede had de verwoede monarch
den baron den rug toegekeerd. Rade
loos kwam Fernemont in zyne woning aan
met het bewustzyn, dat zyn ontslag uit den
keizerlyken dienst vaststond, als hy zich niet
aan de opdracht onderwierp of daarvoor een
geschikten persoon vond.
(Wordt vervolgd.)