N». 10117. Maandag 13 Februari. A°. 1893. feze £ourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Feuilleton. GEEN VERTROUWEN. LEIDSCÏÏ DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maanden1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijk» Nommersn 0.05. Aardappels poten. Als de winter zich nog in Februari reti reert, wat te wenschen is, dan zullen zeer zeker in die maand al aardappels gepoot wordenvóór do laatste vorst was men althans fcujr, en wellicht ook elders, al bezig met den grond te spitten. Over 't poten van aardappels wenschen we een en ander in 't midden te brengen. De aardappel bemint een lossen bodem en waar men de teelt op groote schaal uitoefent, be werkt rrlen den grond in 't najaar dan ook al terdege om in 't voorjaar andermaal te ploegen en te eggen. Deze dubbele bewerking doet tevens veel onkruid verdwijnen en voedt de hoop dat men later, tijdens den groei van 't gewas, met veel gemak het „vuil" den baas zal kunnen blijven. Wat een losse grond en een met verstand leggen van den knol op den wasdom vermag, blyke uit het vol gende. Vóór een paar jaar ongeveer zagen we een ambulanten arbeider (die dus nu eens by dezen, dan by genen werkzaam is) aard appels poten in den hof van een ander, 's Mans wyze van poten gaf ons den indruk aat ander werk hem wachtte, want met groote overhaasting werden de pootgaten gemaakt, daarna de knollen ingeworpen en ten laatste de kuiltjes dichtgetrapt. De poters lagen als ingemetseld. Op denzelfden dag zagen we een tuinier aardappels poten. Deze giDg voorzichtiger en verstandiger to werk. Hy plaatste, zittende op de knieën, met overleg de aardappels in de gaten, d. i. hy lei ze zóó, dat de kiemen naar boven kwamen. Geen wonder, dat ver schil ln stand later van deze twee zeer uit- eenloopende wyzen van doen het gevolg was. Toen de zorgvuldig gepote aardappels reeds 1 dM. (een palm) boven den grond stonden, was van de ruw gelegde nog niets te zien. Dat het batig saldo by beide gewassen nog al wat uiteenliep aangenomen dat er by de eerste party een batig saldo was be hoeft geen betoog. Over 't algemeen verlangt een aardappel geen versche bemesting, maar bemint een grond, die nog van jaars te voren in goeden doen verkeert. Het gebruik van veel stalmest op aard appelveld maakt do knollen zeer onsmakeiyk. Op zandgrond moet men wel mesten en in humus omgezette stalmest is dan beter dan versche. Wil men kunstmeststoffen gebruiken, dan bezige men per HA. 60 Kg. stikstof, 45 Kg. phosphorzuur (oplosbaar in water) 65 Kg. kali en 15 Kg. kalk. De keuze van pootaardappel komt ook nogal eens ter sprake! Moet men groote, middelsoort of kleine poters nemen? De kleine stellen teleur, omdat ze doorgaans een dito soort voortbrengen, een product dus dat in den handel niet gewild is. Onvoor waardelijk groote dan? 't Is waar, zy bevatten veel reserve-stof, d. i. veel voedsel om de kiemen te onderhouden en krachtige stengels voort te brengen, maar als deze eenmaal boven den grond zyn, heb ben ze den moederknol niet meer noodig, en kunnen door hun worteltjes en blaadjes zichzelf helpen. Het hangt er veel van af hoo het weer is ten tyde dat de aardappelen „op komen" of nog beter, ten tyde dat do voor- raadstof in den pootaardappel begint op te raken, want 't is wol waar, dat een opge komen aardappel voedsel uit den grond en uit de lucht opneemt, maar even waar is het, dat h\j in 't donker ('s nachts) en by een lage temperatuur, voortgaat met aan den poot aardappel voedende substanties te onttrekken. Hoe beter deze dus hiervan is voorzien, hoe meer kans op doorgaanden, zekeren groei. Zyn de omstandigheden gunstig, dan kan de plant, voortgekomen uit een middelsoort- knol, zich even goed voeden als die, welke uit een grooten aardappel zich ontwikkelde. Van groote poters heeft men echter meer noodig dan van kleinere en hot is nog de vraag of de waarschynlyk meerdere opbrengst de grootore kosten aan pootgoed zal dekken. De praktyk heeft de middelsoort aardappels voor poters als het meest voordeelig doen kennen en daaraan zullen we ons dan ook maar houden. 't Gebeurt niet zelden dat men een poot aardappel in tweeën snydt om daarna de beide helften als zetgoed te gebruiken. Dat mag niet aanbevolen worden, vooral ook, omdat in ongunstige gevallen do stukken spoedig gaan rotten en men dan in plaats van iets, niets oogst. En dan is 't ook nog niet onverschillig hoe men de aardappels doorsnijdt, omdat de kiemen of oogen niet overal even krachtig zyn. De beste, de sterkste bevinden zich aan dat einde, hetwelk tegen overgesteld is van het naveleinde. Snydt men dus een aardappel niet in de richting dier twee einden door, maar zóó, dat men aan de eene helft het top- en aan de andere het naveleinde krygt, dan legt men twee stukken in den grond, die zeer ongelyk in voortbrengend vermogen zyn. Op den groei heeft ook de afstand, waarop de aardappels gelegd worden, een beduidenden invloed. Over het algemeen moet die zoo zyn, dat de grond, als het gewas volkomen ontwikkeld is, na genoeg niet is te zien. Men poot veeltyds t^ nauw, niet denkende aan den omvang, dien de opwas verkrygen kan. 't Is geen grond- verlies als men den aardappel een ruimen stand waarborgt. De machtigste factoren voor den groei zyn lucht en licht (naast water en mest) en waar zy niet dan gebrekkig om en by en in 't hart van de plant kunnen komen, daar wordt de oogst tot e6n minimum beperkt. Een stand van IS duim is te nauw! De ryen moeten van 40—60 cM. van elkaar aangelegd worden en in de ry plaatse men de aardappels op afstanden van 25 cM. Dat geeft ook nog het voordeel dat men het gewas schoon kan houden, 't Is bekend, dat aardappels behakt moeten wordenaanvankelyk diep, maar later vlak om de hoog liggende teere worteltjes niet te kwetsen. Om deze niet te schenden, zouden wy de aardappels ook liever niet dan wel aanaarden, trouwens het aan aarden is van twyfelachtig nut. Nog doen we opmerken dat een aardappel in een lossen, drogen grond iets dieper moet liggen dan in een die vast en nat is, maar regel is en blyft niet diep leggen, want do lucht heeft invloed op de ontkieming. Kudelstaart. G. Dros. Leiden, 11 Februari. Lodgers worden nog eens herinnerd, dat zy vóór 15 Februari a. s., ter Gemeente secretarie, aangifte moeten doen, wanneer zy vermeenen de vereischten voor kiezer te hebben, welke aangifte ieder jaar hernieuwd moet worden. Naar aanleiding van het Raadsbesluit van 26 Januari j. 1., tot voldoening van de som, waarmede het toegestane bedrag voor den bouw en de inrichting der Gehoorzaal is overschreden, en waarby Burg. en Weths. werden uitgenoodigd om in hun voorstel van 28 Januari 1892 die wyzigingen te brengen, welke door het afsluiten der rekening van 1891 noodzakelyk zyn geworden en daarna ter vaststelling weder aan de orde te stellen deelen B. en Ws. der gemeenteraad mede dat van het bedrag ad 152,550, voor den bouw van de Gehoorzaal toegestaan in beginsel verhoogd met 8250 voor de meer dere kosten van verlichting, waarby echter PRIJS DER ADVERTENTIËN: Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.171. Grootere lottere naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend. de middelen tot dekking van dit bedrag niet zyn aangewezen is uitgegevenin 1890 92646.25, in 1891 56030.04, in 1892 ƒ3427.50, totaal ƒ152103.79, zoodat nog een bedrag van 446.21 overblyft. De uitgaven, welke nog ter zake moeten worden voldaan, zyn de volgende: a. de laatste termijn ad 5 pCt. der aannemingsom voor den bouw der zaal aan I. Van der Kamp en S. Van Leeuwen ad. f 5795.50 b. de laatste terrayn ad 10 pCt. der aanneming6om, voor de ver warming, aan de firma Bacon ad 1400. c. het restant der rekening van A. Van Brero (geleidingen) ad 575.— d. de rekening der Gasfabriek (verlichting) ad. 2000. e. de byrekening der aannemers I. Van der Kamp en S. Van Leeuwen ad16285.505 totaal. f 26056.06* Hiervan afgetrokken het restant der toegestane gelden 446.21 Blyft te voldoen ƒ25609.793 Tot dokking van deze som kan worden gebruik gemaakt van het overschot der aan de Gasfabriek voor de uitbreiding en vernieu wing toegestane gelden ad 25,110 (uit geld- leening verkregen), van welke som, blykens bericht van Commissarissen dier fabriek, geen gebruik behoeft te worden gemaakt. Het tekort ad ƒ25,609.795 zou hierdoor vermin deren tot f 499.79®, welke som door geldlee- ning zal moeten worden gevonden. Hiertoe zal kunnen worden gebruik gemaakt van een deel van het overschot der geldleening ad ƒ250,000, ten bedrage van ƒ26830.72, inde begrooting voor 1892 overgebracht. Mitsdien bieden B. en Ws. den gemeen teraad ter vaststelling aan: A. Een staat van af- en overschryving, dienst 1892, strekkende tot overbrenging van het op „Onvoorziene Uitgaven" ten behoeve der Gasfabriek voorkomende bedrag van ƒ25,110 op het onderdeel „Gehoorzaal" van genoemd hoofdstuk. B. Een suppletoiren staat van begrooting, dienst 1892, in ontvangst „Geldleening ter voorziening in de kosten van buitengewone werken", ad 499.79® en in uitgaaf „On voorziene Uitgaven" ten behoeve van de Ge hoorzaal, tot hetzelfde bedrag. C. Eon staat, strekkende tot directe belas ting uit den post „Onvoorziene Uitgaven", ten behoeve van den bouw en de inrichting der 11.) De gravin ademde lichter; nog kon zy Kielsky terughouden; zy moest hem mede* deelen dat Paula geen vaderland te scheDken had. Zij verhaastte hare schreden en spoedig hadden zy de heeren ingehaald. „Ik moet i* 8preken, graaf Kielskynog dezen middag", fluisterde zy. De Pool knikte veelbeteekenend en de gryze oogen flikkerden zegepralend. Had Paula hare moeder misschien bekentenissen gedaan, die Marie overhaalden hem te helpen, of had hij Marie's trots overwonnen, was de schoone vrouw tot hem teruggekeerd?" Het begon koeler te worden en men opende vensters en jaloezieën, om de frissche lucht binnen te laten stroomen. „Nu zou een rit aangenaam zyn", zeide Schlettendorf„in het bosch is het prachtig, schaduwrijk en koel; in een kwartiertje zyn we in het dichte woud; wie heeft lust met my mee te gaan „Ik!" riepen Alexander en Paula als uit één mond. „Goed; twee zyn dus aangeworven", zeide do graaf. „Hoe denkt Kielsky er over?" „Ik wyd wy heden aan den dienst van mevrouw de gravin", zeide hy lachend. „Nu, dan zult gy thuis moeten biyven en haar helpen om de theetafel gereed te zetten", zeide de graaf. „Marie, myn zacht duifje, bestygt nooit een paard." Paula ging naar boven, om haar rykleed aan te doen, de graaf beval de paarden voor te laten komen en in een kwartier was het kleine gezelschap opgezeten en draafde voort. „Nu, Alexander", begon de graaf, „gy hebt my gezegd, dat gy myn raad wildet 7ragen en we zouden dat by de thee besprekenik ben echter nieuwsgierig; voor den dag er mede, myn jongen!" Ditmaal bloosde Paula niet; al het bloed week uit haar gelaat en drong zich na3r het hart, naar het arme hart, dat zyn doodvonnis zou hooren. „Ik heb", begon Alexander, terwyi zy ademloos toeluisterde, „ik heb een aanbod gekregen van het Pruisische hof, om als attaché by het gezantschap te Parys geplaatst te worden. Ik heb, zooals gy kunt denken, er geene stappen voor gedaan; men hoeft het my aangeboden, zooals ik zeide, hoogst- waarschyniyk, om de familie Schlettendorf in het algemeen een biyk der koninklyke gunst en genade te geven. Ik erken volkomen het aangename der plaats, welke my aangeboden wordt: voor een man, en vooral voor een jongen mau, heeft het leven in Parys iets zeer aantrekkelyks; ook myne middelen zou den daarvoor toereikend zyn, en toch ben ik besluiteloos. Het vrye, ongedwongen leven, dat ik in Thüringen, op myne goederen, leid, vind ik daar niet terug. Hier ben ik myn eigen meester, bea door niets gebonden, ga om met wie ik wil en leef in de wereld of trek my terug, naar ik er lust in heb. Wat raadt gy my aan te doen?" „Ik zou het aannemen", zeide de graaf beslist. „Gy zyt als attaché veel vryer dan wanneer gy byvoorbeeld aan het hof dienst naamt, en drukt u de betrekking toch nog, nu, dan kunt gö altyd uw ontslag nemen en gy maakt u weder vry. Maar het doet my toch genoegen, dat men aan u ge dacht heefthet is zeer eervol voor u, gij moogt het zoo zonder afdoende redenen niet afslaan." „Neen, neen", antwoordde de jonge man, „my houdt hier waariyk niets terug, ik heb geene redenen ora te biyven." Paula mengde er zich niet in, maar de zwarte oogen schitterden van tevredenheid, Alexander was nog vry. Hy mocht nooit weten, hoo zy hem liefhad. O, de hoogmoed maakt ongelukkig; maar hij mocht ook geen ander loebehooren. „Zie", zeide zy, en hield de hand voor de oogen, om ze voor de zonnestralen te be schutten, „is dat niet een ruiter, die in de kromming van den weg aankomt?" „Ja", zeide Schlettendorf, „het schynt een houtvester te zyn, en wanneer myne oogen my niet bedriegen, dan is het de oude Hal- dern. Maar dan keer ik met hem terug, kin deren, hoe schoon het hier in hot bosch ook is: de oude man mag den verren weg niet tevergeefs gemaakt hebben. Goeden avond, Haldern!" riep hy. den ruiter toe, die hen nu genaderd was, „goeden avondHet bezoek geldt my, nietwaar?" „Ja", riep de aankomende vriendeiyk, „ik wilde eens gaan zien of gy weer thuis waart. Drommels, wat wordt ons meisje mooit" zeide hy, Paula toeknikkende, „en daar is ook Alexander! Nu, ik maak het ritje mee; laat ik u niot storen!" Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 9