U 10113.
Woensdaa: 8 Februari,
A0.1893.
(Deze Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nommftr bestaat uit TAYEE
Bladen.
Eerste Blad.
Leiden, 7 Februari.
Feuilleton.
GEEN VERTROUWEN. I
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per S maanden1.10.
Franco per post1.41'.
Ateonderlijk® Nocnroers0.06.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Van 16 regola ƒ1.05. Iedere regel moer 0.17J.
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het
incassocren buiten do stad wordt ƒ0.10 berekend.
Aan de universiteit alhier is met good ge
volg afgel-egd het voorbereidend examen in de
geneeskunde door den heer J. H. Wagener.
Ir. plaats dat de Burgercangschool
sedert 3. Januari 11. niet moer zou bestaan,
zullen de leerlingen er van op Woensdag
avond 15 Februari a. s. ia do groote zaal der
Stadscaal eene openbare les geven.
Naar wy met genoegen vernamen, moet
het den heor C. B. Duyster Jr., die de schoei
nu voor zijne rokoning voortzet, nadat het
„Nut" tot hare opheffing besloten had, ge
bleken zyn dat do belangstelling der inge
zetenen niet geweken, maar in den laatsten
tyd integendeel zelfs >toegonomen is, getuige
het Weer vermeerderend aantal leerlingen.
Van de welwillende uitrioodiging tot bij
woning dor openbare les zal ongetwijfeld ook
nu weer een gretig gebruik gemaakt worden.
Met 1 April worden aan beord van het
opleidingsschip „Admcraal van Wassenaer" te
Amsterdam 1-S0 jongens geplaatst van de
Kweekschool voor Zeevaart te Le'den.
Beroepen is by de Ned.-Horv. gemeente
te Nieuw-Vennep ds. Schröder, te Vleuten,
Do „Broederschap van cacadidaat-nota-
rissen m Nederland" looft uit eene gouden
medaille en ƒ100 voor „hot beste populair
geschriftje betreffende de juridische en oecono-
rnisoke gevaren, voor het publiek verbonden
aan den rechtsbijstand van onbevoegden by
het opmaken van akten". De mededinging is
vr\J. De antwoorden moeten vóór 1 Januari
1894 worden ingezonden aan J. J. Smith, te
Amsterdam, (algemeen secretaris dor broeder
schap.)
De £ury bestaat uit de heeren: tnrs. J. P.
Sprenger van Eyk, te *s-Gravenhage, A. J. B.
Ryke, te Utrecht, K. W. F. Treub, te Am
sterdam.
Dogt de arrond.-rechtbank te Maastricht
is, ter vervulling van de vacature van kanton
rechter te Gulpen, opgemaakt do navolgende
alphabetische lyst van aanbeveling: mr. Cb.
C. M. II. baron De Bieberstein Rogalla
Zawadsky, kantonrechter te Sittard; mr. W.
H. J. Janssen, substituut griffier by het ge
rechtshof te 's-Hertogenbosch, en mr. J. A.
Middelhoff, griffier bij het kantongerecht te
Vechel.
Voor de stichting van een derde gebouw
op „Moor-en-Bosch", te Heemstede, tot ver
pleging van lijders aan vallendo riekte, heeft
mevr. W., te Haarlem, ƒ1000 geschonken.
In verschillende dagbladen kwam dezer
dagen het navolgende bericht voor:
„Aan het postkantoor op Atjeh zyn prijs
lijsten ontvangen met geïllustreerde catalo
gussen van achtorlaad-geweren uit de fabriek
van Beaumont, en geadresseerd aan verschil
lende Atjehsche hoofden en hoelcebalangs
buiten de linie."
Naar aanleiding daarvan deelt de hoor Ed.
De Beaumont, wapenfabrikant te Maastricht,
op de onjuistheid van dat bericht wijzende,
ons mode, wat -er aanleiding toe kan hebben
gegeven. Dat <is het feit, dat lyy „verleden
jaar, toon in zyne fabriek gebrok aan wenk
was, geïllustreerde catalogussen liet maken,
van alle soorten model- en luso-achterla&d-
geweron en patronen en andere ammunitie,
jacht- en echyfbuksen,&amerschijf-geweertjes,
toestellen om jachtpatronen te ladon, schyvon,
jachtmessen, -schermgereedschappen en al wat
tot hot jacht- en wapenvak behoort en aan
zyne fabriek verkrijgbaar is.
„Deze geïllustreerde catalogussen werden
door hem in 1892 aan de officieren, evenals
aan handelshuizen hier te lande, verzonden,
en ook ■naar Indió, aan adressen, welke hy
geput heeft -uit het Indisch jaarboek, tot op
schrift voerenue:
Regeerings almanak voor Nederiandsch-Indiö
1892, tweede gedeelte, kalenderen personaüia,
landsdrukkerij Batavia."
Het stoomschip „Admiraal," van de
Oostk-ust. van Afrika naar Rotterdam en
Hamburg, passeerde 5 Pebr. Fortespuzia; de
Conrad," van Amsterdam naar Batavia, pas
seerde 6 Febr. Perinz; de „Soenda," van
Amsterdam naar Batavia, passeerde 6 Feb-r.
Ouessaot.
Het I^eldsehco Tooneefl.
Er ademt tegenwoordig een rovolutionnaire
geest over het aardryk; overal heeft deze
zich weten in ie dringenhy heeft zich
meestor gemaakt van de gemoederen, hy heeft
zijn invloed doen gelden in de literatuur, thans
treedt hy met opgeheven hoofd, met man-
haftigen tred op het tooneel.
Gerhard Haupttnann, een van Duitschlands
jonge, doch veelbelovende auteurs, heeft in
zyn „Die Waber" in levendige, schrille kleu
ren de armoede geschetst, welko er heerscht
onder de Silezische woversbevolkinghy heeft
daarin eerst de werkstaking, vervolgens den
opstand met warmte verdedigd. Een „veto"
der censuur heeft de opvoering van zyn drama
belet. Thans wederom een nieuw product van
Ernst Yon Wolzogen, die de geestesontwik
keling zonder fortuin in bescherming neemt
tegenover het kapitaal.
't Is eene schets van het leven, zwoegen
en lyden van het geleerd proletariaat.
Eerst brengt fay ons in kennis met twee
innig asn elkaar gehechte broeders, de heeren
dr. Friedrich Kern-en Wilhelm Kern, publi
cisten.
Friedrich is getrouwd met oen meisje,
waarop vóór haar hu welyk eene smet kleefde,
hetgeen zy echter den man,wien zy hart en hand
schonk, zorgvuldig had verborgen gehouden.
Dan Mimi Pickenbach, eene demi-mondaine,
tametyk frecfo en alledaagsch, veiloofd met
den anderen broeder; vorder KunibertDippel,
een afschuwelyk mismaakt wezen, met ge
scheurde kleeren, beschimmelde schoenen en
leego maagRodorich Faszmann, een soort
van waanzinnig individu, dat zyno gedachten
steeds in versregelen meent te moeten uiten
eindelyk Jonkheer Franz Von Plaltner, beeld
houwer, toevallig de verleider van Mevrouw
Kern, die op hot oogenblik het groote geluk
hoeft gehad zyn goheolen rommel door een
spoorwogongeluk verbrijzeld te zien, waardoor
hy in het bezit is gekomen der assurantie-
penningen fot een bedrag van tienduizend mark.
Ziedaar do vertegenwoordigers van „Het
Uitvaagsel," van „Das Lumpengosindel,'
zooals de oorspronkelijke Duitsche tekst
aangeeft.
Twee lange acten hoeft de auteur noodig
geoordeeld om don toeschouwer in kennis te
brengen met het intieme leven dezer paria's
dor maatschappijgedurende twee bedrijven
mag hy gotuige zyn van hun werken en van
hunne feesten.
Tal van philosophische beschouwingen
worden natuurlijk hierbij ten beste gegeven.
De beide broeders werpen o. a. een Com
mercienrath de deur uit, die een der beide
broeders een aanzienlijk honorarium komt
aanbieden, als deze zich wil belasten met de
redactie van een nieuw op te richten kleur
loos dagblad.
„Wy zyn mannen van de vrye gedachte,
wij verkoopen onze pen niet," luidde het ant-
I woord en tegelyk met dit antwoord w ijzen
I zy den invloedrijken Commerchnrath en een
i jaarlyksch revenu van zesduizend mark de deur.
„De logen is eene zedelijke lafheid" beweert
Friedrich Kern een andermaal tegenover zyne
jeugdige echtgenoote.
Deze enkele woorden pijnigen en folteren
haarzy voelt dat zy zichzelve aan die lafheid
heeft schuldig gemaakt, dat zij gelogen heeft
toen zy haren man niet alles, alles heeft mede
gedeeld, toen zy met hem in het huwelijk
is getreden zonder hem hare schande te be
kennen. Op oen avond, dat haar man hun
bed aan eon paar vrienden, die geen onder
komen hadden, heeft afgestaan, dat zy dus
voor den eersten den besten landlooper moet
wyken, verlaat zy het huis, om haren intrek
weer te nemen in de woning van haren vader
Polke. wachtmeester by de politie. Hiermede
eindigt de tweede acte en tevens het voorspel.
In de derde en laatste acte heeft de
schryver eindelyk eenige tragische, diepge
voelde tooneeltjes in het leven geroepen.
De woede van den vader, als hij in den
beeldhouwer Plattner don verleider van zijn
kind herkentde wanhoop van Friedrich Kern,
als hy het verleden zyner echtgenoote door
eene zekere weduwe Schwumbe, hun vroegere
kamorverhuurster, een afschuwelijk oud wyf,
heeft leeren kennen; het afscheid der beide
broeders en eindelyk de verzoening derecht-
genooten, dit alles is aangrijpend schoon
geteekend.
Het was tevens in dezo acte, dat de auteur
zyne stellingen meer ontleedde, juister zyne
pylon tegen de bezittende klassen richtte.
Gezegden als: „Deugd is alleen de weelde
van den ryke" en „Een rein geweten is enkel
voor don ryko weggelegd", enz. gaven duidelijk
genoeg het gevoelen des hoeren Von Wolzo
gen te kennen.
Ook de titel „Het uitvaagsel" wordt thans
opgehelderd. Als Friedrich Kern zich met zyne
echtgenoote verzoent, voegt hy deze o. a. de
woorden too: rJy met jo meerdere ontwik
keling en beschaving, je hebt je willen op
richten en verheffen; maar 'tis je niet ge
lukt, evenmin als my; ik heb dat leven ook
doorworsteld, ik heb al de folteringen van den
stryd tQ8schen den geest en hot geld door
staan, ik heb ondervonden, dat wy, de mannen
van geest, maar zonder gold, „het uitvaagsel"
zynlaten wy dus elkander helpen en steunen!"
Hiermede eindigt dit tooneelgewrocht. Is
het werkoiyk een goed stuk? Voor do groote
menigte zeker niet. De avond van gisteren
heeft dit op onwederlegbaro wyze getoond.
By de meest tragische momenten heerschte
er niet het minst in de hoogere rangen
oeno algomeene hilariteit; ons beschaafd
publiek scheen dat zielelyden van den armen
prolotariör niet te begrypen, niet te door
gronden: het vond dat alles aardig, geestig,
belachelyk zelfs.
3.)
Men reed de werkplaatsen voorby en het
rijtuig rolde door de ruime poort, welker
verroeste yzeren deuren wyd geopend waren,
in de groote binnenplaats van het slot. Over
oude kastanjeboomen breidden hunne takken
daarover uit en in het midden, tegenover den
ingang, was eene groote steenen springfon
tein, welke echter wel reeds lang haar spel
opgegeven had, want de Triton, die vroeger
den waterstraal in de hoogte geblazen had,
was nu éémrmig en kon, verminkt als hy
was, geen dienst meer doen. Maar men ver
sierde hem toch, den ouden veteraan, en de
breede steenen rand der fontein was met
potgewassen bezet. U t de reten der breode
platte steenen drong het mos door en zy
waren overtrokken met de groenachtige kleur,
W6lke de ouderdom hun verleent.
Hot hoofdgebouw was grootsch en indruk
wekkend en tot de ruime portalen voerde
van beide zyden eeno breede steenen trap,
waarvan do leuningen, evenzoo met klimop
I overdekt, den ingang, welke onder hen in
I hot 80usterrain van het ^ot voerde, vrien-
delyk omkransten. De werkplaatsen en hun
levendig gewoel lagen buiten; hier binnen
heerschte rust en deze stilte verhief nog den
grootschen indruk dezer ouderwetsche om
geving.
Maar nog eer de wagen stilstond, openden
zich de zware douren van het huis, en eene
slanke vrouw, die do dertig nauwelijks over
schreden had, ijlde de trappen af, de aanko
menden te gemoet.
„Wolkom, welkom!" riep zy met zachte,
klankvolle stem en rustte een oogenblik aan
het hart van haren echtgenoot, vóór zy zyn
bloeiend dochtertje in de armen trok; „ik
ben zoo gelukkig dat ik u weer heb!"
De Pool was ondertusschen uit het rytuig
gesprongen en Schlettendorf haastte zich hem
aan zyne vrouw voor te stellen.
„Ziehier, Marie, onze nieuwe vriend, dien
ik echter liefheb als een oudeD, goeden be
kende: graaf Kielsky."
Maar Marie antwoordde niet, hare wangen
waren tot sneeuw verbleekt, heur bloeiende
lippen kleurloos en half geopend, en hare
oogen waren met eene uitdrukking van af
schrik op den vreomdeling gevestigd.
„Marie", riep de graaf, „om Gods'wil, wat
is er?" Maar zy antwoordde niet en zoude
levenloos ter aarde gezonken zyn. wanneer
i de krachtige arm van haren echtgenoot haar
niet opgevangen had.
Verschrikt droeg hy haar de trappen op,
legde haar op de eerste de beste sofa neder
en staarde mot stommen angst in het bleeke,
lovenlooze gelaat zyner vrouw, die in do tien
jaren van hun echt nog nooit door zulk een
toeval getroffen was geweest.
Het gelukte eindelijk aan de vereenigde
pogingen van Paula en don graaf, benevens
aan die der toegeyido vrouwelyko dienstbo
den, haar in het leven terug te roepen. Zy
opende de oogende eerste blik, welke haar
trof, was de liefdevolle, dankbare blik van
haren man, en zy sloeg de armen om zyn
hals en trok hem naar zich toe, als vreesde
zy dat by haar ontrukt kon worden.
„Hoe gaat het u, inyne lieve, beste mama?"
riep Paula daarlusschen. „Wat scheelde u
plotseling?"
„Ik weet hot niet", antwoordde zy mat, en
beproefde zich op te richten, terwyi hare oogen
angstig en vorschend in de kamerrondstaaroen,
I „het was als een plotselinge slag, myne
j oogen werden verduisterd en myne zinnen
begaven my. Maar het is my als eene her-
in nering, als een droom. alsof ik in dat oogon-
blik een vreemdeling zag. Is dat waar, of was
het een beela myner benevelde fantaisio?"
„Neen, neen, mama", nep Paula, „dat U
werkelykheid, eene aangename werkelykheiri
het is graaf Kielsky, over wien ik u in een
myner brieven geschreven heb en dien ik als onze
belangrykste en aangenaamste kennis genoemd
heb. Herinnert gy u dit nu?"
„Kielsky dus", zeide de gravin diep adem
halend, „neen, ik wist dit niet, dat wil zeg
gen, ik kerioner my zeer goed dat gy my
van een vreemde geschreven hebt; maar uw
brief was zoo vluchtig, gy haat vooral den
naam, dien ik in het geheel niet gissen kon,
.zóó onduideiyk geschreven, dat ik hom niet
kon ontcyferen. Maar dat doet niets ter zake",
zeide zy kalmer, met eene zwakke poging
tot glimlachen, „uw vriend is my welkom en
het doet my slechts leed, dat ik u dadeiyk
by uwe aankomst zulk een angst en schrik
bezorgd heb."
„Maar, lieve vrouw", riep Schlettendorf,
„dat weegt reeds lang op tegen de vreugde
en rust, welke gy ons geeft, nu ge weer
denkt en spreekt en weer over ons be
zorgd zyt.
Wordt vervolgd.)