N°. 10099. Maandag; SB Jannari. An. 1893, feze jouraat wordt dagelijks, met uitzondering van <§on- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. EENE EEUW TERUG Feuilleton. MARIE. .0 p-.r PRIJS DKZKR COURANT: ▼oor L*ui«n por I nuAndoa1.10. Frmooe por poot9 1.40. AiModorl^ko Nommex*.9.01. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: ▼*n 1—8 regels ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.171. Grootere lettere nsor plsoteruimte. Yoor het inceiaeereo boiten de sU4 wordt ƒ0.05 borokeod. (31 Januari 1793) DOOR JAN HOG ENK ANP. 't Is vyf uren in den morgen van den Listen Januari 1793. De straten van Parys vertoonen eene buiten gewone beweging. Hot af- en aanmarcheeren van troepen, die geroepen zyn een buitenge wonen dienst te vervulleneene nieuwsgie rige menigte, die zich eene goede plaats tracht te veroveren, dat alles geeft drukte in de nog in het nachtelyk duister gehulde straten. Voorzeker, er is eene groote gebeurtenis op handen! Een volk zal zyn koning terecht stellen 1 Lodewyk XVI zal boeten voor de zonden van zjjne voorzaten. En waar men bij een dood van Lodewyk XIII had gelachen by Lodewyk XIV met ontzetting werd ver vuld Lodew(|k XV met moddor had gewor pon.zal men diens opvolger, die als slachtoffer van een lang broeienden haat zou vallen, met vreugde de guillotine zien be klimmen. Men verheugde er zich bij voorbaat over, om later rondom zyn schavot de „Carmagnole" te dansen en het „Ca ira" uit te brullen en te gillen. Eigenlyk was hy geen koning meer; 't was de burger Lodewyk Capet, wiens gemalin na afloop der terechtstelling als de „weduwe Capet" werd aangesproken. Hoe hoogor geplaatst, hoe dieper de val. Voorwaar, Lodewyk XVI heeft het ervaren. Den 3den December 1792 was zyne mar teling begonnen; toen was bepaald dat de voormalige koning der Franschen met alle vormen van een proces voor het Nationaal Convent zou terechtstaan. Doch den lOden Augustus reeds hadden St.-Just en Robespierre aangetoond, dat Lodewyk niet met gewone beschuldigden was geiyk te stellendat hy voor het Nationaal Convent moest terechtgesteld worden en dat Convent moest hem, na hem aangeklaagd te hebben, ook straffen. Robespierre's stelling luidde: „De opstand heeft Lodewyk XVI veroordeeld; het volk heoft hem onttroond; bygovolg heeft het Convent niet anders te doen dan zyn doodvonnis uit te spreken." Ter verdodiging van deze stelling hield de advocaat Robespierro eene rede, welke als een zijner besten kan worden aangemerkt, altijd, wanneer men met overredende taal en ,i.. meesleepende welsprekendheid eene stelling verdedigt, welke roeds door, zoo niet allen, dan toch de overgroote meerderhoid meteen volmondig „ja" zou beantwoord worden. Het lust ons niet, die rede weer te geven; genoeg zy het, dat Robespierre's rede den doorslag gaf aan het treurig feit, dat wy heden herdenken. Toch werd het bepaalde voorstel van Robespierre en St.-Just niet aangenomen. Zy toch wilden eene dadelyke terechtstelling. Robespierre verklaarde in zyne rede „dat, wie Lodewyk den lOden Augustus gedood had, een goed werk verricht zou hebben." Was hot niet dat de naar bloed dorstende tiran een dadeiyken moord verlangde; hy nog wel, die verklaarde: „ik ben tegon de doodstraf op zichzelve, ik heb me er tegen verklaard haar in de wet op te nemen!" En zoo ver ging de snoodaard, dat hy een voorstel deed onmiddellyk omtront hot lot van Lodewyk eene beslissing te nomen; ja, als leerryk voorbeeld zyn koning te laten terechtstellen op dezelfde plek, waar 10 Augustus zooals hy 't noemdo - martelaars voor de vryheid waren gestorven, maar boven dien nog een gedonkteoken zou worden op gericht, dat die gebeurtenis zou vereeuwigen. Welk een haat! En ondertusschon zat Lodewijk in zyne go vangenis en ondervond dagelijks verschillende daden van ruw geweld. Ach, hoe gemakkelyk is 't een dooden leeuw to trappen! In de laatste dagen vooral had men de gevangenschap dor koninklyke familie ver zwaard; alle3 wat nog eonig gemak ver schafte, was haar ontnomen. Scherpe voorwer pen als messen en scharen mochten niet ge bruikt worden. De koning kon zich er het leven meo benemen, en dan zou het drama te kort duren Lodewyk begreep alras onder deze om standigheden wat hem wachttezyne open lijke terechtstelling. En die noodlottige dag kwam. Santerre, eigenaar van eone groote brouwerij uit de voorstad St.-Antoine, die aan honderden werklieden een bestaan gaf en hun grooto hulpvaardigheid beweos en bystand in geld; een man die ryk was, maar zich in do kringen van Jan Rap en zyn maat bewoog; een ontevredene, die roeds voorlang zich als zoodanig had doen kennen en een ovorwicht op de massa had verkregen, waardoor hy populair werd, werd weldra geroepen mede eeno rol te spelen in de lydensgeschiedenis van zyn koning. Santerre en de mairo Charbon waren het, die den koning naar het Convent zouden brengen. Zonder hem tyd te laten zich be- hooriyk te kleeden, werd Lodewyk in een rytuig geplaatst, om hem naar het gebouw te brengen, waar het Convent vergaderde. Men had goede voorzorgen genomen, opdat de koning niet zou ontsnappen. By zyn binnentreden stond de voorzitter Barrère op en sprak hem aan met de woorden „Lodewyk, de Fransche natie klaagt u aan. Men zal u de akte voorlezen, welke de lyst uwer misdaden bevat. Ge kunt gaan zitten, Lodewyk." Wanneer de koning op dat oogenblik ver klaard had, dat hy op aarde geen rechters over zich erkende, dan zou hij manlyk en vorstelyk goweest zynmaar hy was een zwak en vreesachtig man, die zich alleen als koning kon doen gelden. Neen, niets van dit alles. Hij beantwoordde de hem gestelde vragon, erkende daarmee zyne rechters, ja was zoo zwak zich te ver ontschuldigen en zelfs tot leugens zyne toe vlucht te nemen. Doch niets hielp; het vonnis was reeds geveld vóór het uitgesproken was. Toch word hem verder gelegenheid gegeven zich te verdodigen en hy koos daartoe de destyds beroemde advocaten Target en Tron- ohet. De eerste was ziek en daarom werd Desize benoemd. Een dorde bood zich vry- willig aan't was de gryze oud-minister Malesherbes. De drie verdedigers hadden eene zware taak, nl. in oukele dagen alle stukken te onderzoeken, want don 26sten December zou de laatste zitting omtrent de'aanhangige zaak worden gehouden. Wat baatte ovonwel de welsprekendheid van Desize, die zyne verdediging uitsprak en door het Convent werd aangehoord, zonder tegenspreken, omdat hy waarheid sprak. Wat baatto het den koning, al verklaarde hy „dat hy nooit godacht had, dat men by de vele bewyzen van liefde, welke hy ten allen tyde zyn volk had gegeven, eene dergelyke aan klacht tegen hem kon doen." Wat baatto het? Niets. „Hebt ge nog iets ter uwer verdediging te zeggen?" vroeg Barrère koel. „Neen!" was het antwoord en Lodewijk werd naar zyn kerker govoerd. De volgende vragen werden gesteld: Is Lodewyk Capet schuldig aan samen zwering tegen de vryheid en aan aanslagen tegon de veiligheid van den Staat Van de 720 aanwezige leden beantwoordden 083 deze vraag met „ja"de rest verklaarde den koning betrekkelyk schuloig. Moet het vonnis van het Convent over Lodewyk Capet, hoe het ook luide, aan het volk ter goedkeuring worden voorgelogd? 423 antwoordden „neen", 281 „ja", 11 spraken voorwaardelyk, 5 onthielden zich van stemmen. Welke straf moet Lodewyk Capet worden opgelegd Besloten werd dat de beslissing van do meerderheid van stemmen, zelfs éune, zou afhangen. D onthielden zich van stemming, de vol strekte meerderheid was dus 361 stemmen en 361 verklaarden zich onvoorwaardelyk voor het doodvonnis. Deze stemming duurde in 't geheel vier en twintig uren. De vordediger Tronchet wees aan, dat volgens het crimineel wetboek voor een dood vonnis tweederden der stemmen werd ver- eischt; doch Thuriot antwoordde dat dit gold voor de beslissing der vraag: schuldig of niet schuldig. St.-Just verklaarde dat alle wetten een voudig met meerderheid van stemmen werden aangenomen. En nu mengden zich Marat, de woeste slachter Legondre, de zwakke Con- dorcet, de waarschuwende Mollevant, de schreeuwende Leguinec, de jongere Robes pierre, ja zelfs de hertog van Orleans, '8 konings bloedverwant, in het debat, welke laatste verklaarde, „dat hy de overtuiging had dat allen, die tot heden tegen de souve- reiniteit van het volk hadden saamgezworen en nog zouden samenzweren, den dood ver dienden hy veroordeelde den koning ter dood, als eene waarschuwing voor tirannen, als eene les voor het volk". Bovendien kwamen verschillende voorstellen in, op welke wyze Lodewyk zou moeten sterven, en het resultaat van dat alles was dat hy binnen vier en twintig uren op de Place du Caroussel zou worden onthoofd. Van Malesherbes vornam de koning dat hy ter dood was veroordeeld. By die vreeselijke mare bleef Lodewyk kalm en bedaard. De man, die zwak en vreesachtig van karakter was, hoorde met waardigheid en gelaten de lezing van zyn doodvonnis aan, hetwelk hem officieel mee gedeeld werd door Garat. Lodewyk vroeg een uitstel van drie dagen. Dat uitstel werd niet ingewilligd, maar 14) Nog eenige dagen bleef Karei in het dorp of hy eenig spoor van Mario ontdekken mocht, tot hy ten laatste begon in te zien, dat hy alle hoop moest opgeven. Hy vertrok r.aar Max, zonder eene schildery voor de tentoonstelling mede te nemen. De zoo ras ontvlamde liefde bad hem alles ontroofd: zyn naderenden roem, zyn levens lust, ja, de geliefde. Zoo trok hy de wereld in, welke hem nu gehoel anders dan vroeger toescheen, welke hy thans koud en onverschillig aanzag. In zyne korte liefde had hy zyne vriendschap niet vergetennu hoopte by by haar troost voor zijn verlies te vinden. Hy reisde althans naar Max heeD, die alleen hem nog met de oude sympathie naar zich toetrok. V. Twee jaar later speelden de eerste 6tralen der lentezon in de achterkamer van eene nette woning in do provinciestad W. Daarbinnen zat een jonge man van om streeks vyf en twintig jaren aan eene tafol, waarop vorscheidene manuscripten lagen. Het was de heer Van Wynbergh, redacteur van „Lucifer, letterkundig maandschrift voor den beschaafden stand." Hij was juist bezig met het lezen van een dor handschriften, welke lectuur hem by- zonder scheen te boeien, daar liy telkens haastig naar het volgende blad greep, zoodra hy eene pagina ten einde gelezen had. Dan legde hy zyn hoofd weder peinzend in do fijngevormde hand, of wel draaide met oen zichtbaar welgevallen aan zyn forschen knevel. Vel moost het manuscript hom bezighouden, want hy gunde zich niet eens den tyd even een blik door het openstaande raam naar buiten in den tuin te werpen, waar reeds de lente haren intocht hield. Eene zoele lucht woei er rond on wekte hier en daar reeds de eerste bloemen tot een nieuw leven. Boven aan den hemel dreven eenige wolkjes als kleine, maar aan gename gedachten langs het effen blauw, terwyi de eerste zwaluwen reeds tsjilpend heen en weer vlogen, als om de oude be kenden, die zy weer hadden opgezocht, te groeten. Eene zelfs was zóó bout, dat zy tegen het raam van de kamer pikte, waarde heer Van Wynbergh zat te lezen. Deze echter was te verdiept in de lectuur, om het zwakke geluid op to merken. Zelfs hoorde by ditmaal niet dat de klok vóór hom aan den wand vier uren sloeg, den tyd, waarop hy gewoon was vóór den eten eene wandeling te gaan doen. Eindelyk do klok had reeds halfvyf geslagen had hy de laatste pagina gelezen en de min of meer verschoven bladen gelyk leggend, zeide hij luid: „Vorrukkelyk Hy wierp een blik op de klok, - tot zyne verbazing zag hy dat hy zyne gewone wan deling niet meer kon doen. Om zich eenigermate schadeloos testellen, wilde hy juist don tuin inloopen, toen liy naderende stappen hoorde, te zwaar om van <fe hospita to zijn. Nieuwsgierig of het iemand voor hem kon wezen en wie wel die bezoeker was, bleef de heer Van Vynbergh even op den drem pel staan. „Kerel! Ben jy daar?' riep hy eensklaps uit op een tuuii van blijde verrassing. „Mijn Hemel, wien ik ook verwachtte, jou niet, Karei! Kom. jongen! Daar doe je eens goed aan. Hoe gaat het, kerel?" „Ja, Max, daar heb je me nu", antwoordde de binnenkomende, in wien de lezer wel ter stond den schilder zal herkennen. Inderdaad sehynt het den jongen kunste naar naar den vleesche goed te gaan en is hy voor een gewoon beschouwer vol levens lust, maar die goed toekykt, ontdekt toch een weemoedig trekje om den mond, hoe deze zich ook tot een gemoedelyken lach sehynt te plooien. „Daar heb je me nu, Max; je heb zoo lang geschreven, dat ik eens komen moest, ein delyk doe ik het, zoo je ziet. Het was zulk mooi lenteweer, dat ik het niet langer in myne kluizenaarswoning kon uithouden. Het verwondert me ten miDSte sterk, jou thuis te vinden, Max!" „Een mooi compliment. Hoe dat zoo?" vroeg Max haastig, zyn vriend een stoel en eene sigaar aanbiedende. „Vel, dichter, die je bent, je hadt de lente moeten gaan opwachten en haar in een sonnet verwelkomendat was nog eens galant van je geweest!" hernam Karei met een vreemd lachje. (.Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1893 | | pagina 9