K°. 10093,
ULO Januari,
A». 1833,
fiourant wordt dagelijks, met uitzondering
ran <gpn- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
be kwaal van onzen tyd.
Leideu, 14 Januari.
!P©uill©ton. 1
M A R1 E.
ft-
PBUI DBZ1QB COURANT:
foor Ladw ft I Huaita1.10.
fn&M per p«at1.40.
AiEoud*rl^k* SonuMArs.0.05.
PRIJS DER ADVEBTBNTIÊN:
T*n 1—8 r«f«te f 1.05. I«der« r©g«l m««r ƒ0.171.
Groot*™ l«tt«r« naar plaatsruimte. Yoor bas
in ca sa© er® a buitan da «tad wordt ƒ0.05 barekond.
OfHclëol* K«ul*f*TlBC«i.
Burgemeester en Wethouders van Leiden,
Gelet op art. 8 der wet van 2 Juni 1876 (Staats
blad No. 96);
Brengen ter kennis van belanghebbenden dat, met
vernietiging van hun besluit van 4 Augustus 1892,
waarbij a:wijz9od werd beschikt op het verzoek van
K. F. W. YaN LUYKEN, om vergunning tot oprich
ting van oene rookerij van paardenvleoech
eu vetemelterg m hot perceol Jnnvoaseiisteeg
No. 5'2, kudaeter Sectie H, No. 989, bij Koninklijk
besluit van 22 December 1892, No. 42, aan K. F.
W VaN LUYKEN voornoemd en rechtverkrijgenden,
vergunning ia verleend tot oprichting van eeno
rook er ij van paardonvloeach in voren-
vermeld terceel Janvoesensteeg 52, terwijl omtieut
liet verzoek tot oprichting van oene votsmeltery
ia hetzelfde perceel is verklaard dat gei ne beslissing
liad mogen worden genomen.
Burgemeester en Wethondera voornoemd,
DE KANTER, Burgemeester.
E. KIST, Secretaris.
„Doctor Ox" i3 oen van do merkwaardig
ste boeken van Jules Yorne. De schryver
brengt ons in dat werk in kennis met do
bevolking eeuer Vlaamsche stad, waar een
ondeugend chemicus den dampkring heeft
oververzadigd met zuurstof, ton gevolge
waarvan de menschen in een toestand van
opgewondenheid zyn geraakt, die hen tot
allerlei buitensporigheden doet overslaaneerst
wanneer zy in hooger sferen komen, op een
der stadstorens, waar de lucht normaal is,
herkrijgen zy hun kalmte, en bemerken dan
tevens, dat daar beneden op den begar.en
grond iets niet in orde is.
Ofscbóon in onze omgeving hot zuurstof
gehalte niet overmatig genoemd kan wofden,
doen zi:h toch tal van verschynselon voor,
die de vraag wettigen, of misschien op een
au der gebied dan dat der scheikur.de een
duizendkunstenaar zyn invloed doet gelden.
Dezelfde onrust, die de eerzame burgers op
dreef als zaten hun ledematen aan de polen
«ener galvanische battery verbondendezelfde
gejaagdheid, die hen voortdurend van het
eene uiterste naar het andere deed overvlie
gen; dezelfde prikkelbaarheid, waardoor zy
geneigd waren bij elke beuzeling vlam te
vatten, is in onze maatschappij onder ver
schillende vormen, zjj het dan niet in zulke
verbazende verhoudingen, waar te nemen. Men
spreekt van de hedendaagsche menschheid
als van een zenuwachtig wereldje, en meent
daarmee tevens uit te drukken, dat er niots
tegen te doen is, dat wo eenvoudig met den
toestand vrede moeten nemen. Loopt het voor
sommige individuen de spuigaten uit, dan
stellen zy zich onder behandeling van een
geneesheer, by voorkeur van een specialiteit
voor zenuwlijden, of nemen hun toevlucht tot
inrichtingen, voor de genezing van zulke
patiënten bestemd.
Wanneer inderdaad de ziekte tot een zoo
ernstigen graad is gestegen, dat medische
hulp noodig is geworden, dan valt er niet
veel over te redeneeren, en hoe eer men die
hulp inroept, hoe beter. Doch uit een algemeen
maatschappelijk oogpunt mag de vraag wel j
eens overwogen worden, of het thans levend
geslacht niet met een bijzondere voorbeschikt-
heid voor storingen in het zenuwleven is be
hept, waarbij dan vanzelf de aandacht ook
gewyd moet worden aan mogelijke middelen,
om die noodlottige eigenschap binnen engere
grenzen te beperken.
Onlangs hebben we ergens gelezen, dat de
menschen veel te bedrijvig zyn; het oenige
middel om hen weer tot de noodige kalmte
te brengen, zou dan moeten wezen een groote
slaapmuts, die men hun gedurende eenige
jaren achtereen opzette, en die de toorer-
macht zou bezitten hen zóó vast in Morpheus'
armen te boelen, dat die jaren over hen heen
gingen zonder hen to wekken. Verjongd en
verfrischt zouden zy dan na het ontwaken
de leden rekken, en met meer bedaardheid
hun arbeid hervatten, zich verwonderende
over hun vroegere ongedurigheid, die zoowel
het genot bedierf als de vruchten in gevaar
bracht van die overmatige inspanning. Onge
lukkig is deze remedie niet voor toepassing
vatbaar; bovendien zou z(j, vreezen wo, haar
effect spoedig verliezen als de menschen zeiven
niet anders werden.
Ieder zal het ons toestemmen, dat kalmte
een onweerstaanbare macht is. Wie z\jn harts
tochten beheerscht, zei reeds de wyze der oud
heid, staat hooger dan een stedendwinger.
Zoowel hy, die bevoelt, als wie een bevel
heeft uit te voeren, is het sterkst als hy be
daard blijft, en zich door niets het meester
schap over zyn gedachten, z(jn woorden en
dadon laat ontwringen. De kalme man trot
seert een woedenden leeuwin een staat van
opgewondenheid kunnen wo door een vleer
muis op de vlucht gedreven worden.
Do „Hollanders" van voorheen hadden
zekere vermaardheid, om niet te zeggen
beruchtheid, verworven, juist wegens deze
hoedanigheid. Do buitonlanders lachten er
om, en menig Fransch schryver heeft er zyn
geestigheden aan ten koste gelegd; maar de
vaderen lieten de spotters hun gang gaan
en bleven wie zy waren. Meteen bleven zij
ook aan 't langste eind. Het is aan geen
twyfel onderhevig, dat zy aan die rustige
vastberadenheid, die zelfbeheersching onder
allo omstandigheden, een belangryk deel van
hun welslagen te danken hadden, op elk ge
bied. Ziet de conterfeitsels onzer vaderen en
van hunne echtgenooten op de schutters
gilden- en regentenstukken vau de zeventiende
eeuwwaariyk, dat waren geen zenuwachtige
mannetjes en vrouwtjes, die ieder oogenblik
iets anders wilden: een fier zelf'oewustzyn
spreekt uit die eerlijke oogon, een stalen
wilskracht zetelt in die kloeke trekken.
Volkomen moester zyn van zijn eigen wil,
dat meesterschap te voelen en er naar te
handelen, wat ook gebeuren moge,
wie daartoe immer in staat is, bezit het
krachtigst wapen tegen do kwaal, die in
onze dagen zoovel en ten gronde richt.
Dat wil nu niet zeggen, dat men aan niemand
of aan niets to gehoorzamen zou moeten
hebben om geen slachtoffer van de heden
daagsche zenuwmanie te worden. Integendeel,
wie met volle overtuiging, zich voegende
naar een gebiedende noodzakelijkheid, zyn
wil onderwerpt, hetzy aan de eischen van
zijn maatschappelyko taak, hetzy aan de
wetten van do samenleving of van den Staat,
hetzy aan de voorschriften van hel geen z(jn
geweten als „plicht" aanwyst, is krachtiger
dan de gebieder, die zich laat beheerschen
door invallende gedachten, door een gril of
een luim van het oogenblik.
Vindt hetgoen hier gezegd is geen tegen
spraak, dan is thans de vraag aan de orde,
hoe wy het gedaan krygon die zelfbeheersching,
grondslag van een kalme, rustige gemoeds
stemming, aan te kweekon.
Dat is eene quaestie van opvoeding. Aller
eerst van onszelvon, te geiyk ook van onze
kinderen. Het eerste is niet het gemakkelykste,
want daarby is een voortdurende waakzaam
heid noodig. Laat ons beginnen met ons aan
te wennen, on zo gedachten nauwgezet by
één ding te geiyk te bepalen, en het vast te
houden, totdat wy er mee klaar zyn. Dat
geeft aan de hersenen de noodige rast, belet dat
zy onnoodigen arbeid verrichten, versterkt de
denkkracht. Evonzoo is het met den arbeid:
tracht zooveel mogelyk het eeno ding af te
maken voor gij aan het andere begint. Jan
De "Witt kon aan verscheidene secretarissen
te gelyk verschillende brieven dicteeren: wy
zouden niemand aanraden hem in dat opzicht
als voorbeeld to willen nemen. Vervolgens
moeten we ons niet to veel bemoeien niet
dingen, waar we, zonder eenigen plicht jegens
onze naasten to verzaken, buiten kunnen
blyven; waariyk, vele menschen nemen to
veel hooi op hun vork, en dat is de voor
naamste oorzaak van hun zenuwachtige ge
jaagdheid. Al doen zy het ook met de besto
bedoelingen, toch berokkenen zy zichzelven
onherstelbaar nadeel.
Een zaak van het uiterste gewicht is ook
in deze de opvoeding, die wij door ons voor
beeld en onze leiding aan de kinderen geven.
Men klaagt over vermindering van de ge
hoorzaamheid; dat hangt juist in nauw ver
band samen met de kwaal des tyds. Kalme
ouders, die weton wat zy willen, eischen van
hun kinderen een stipt opvolgen van hun
bevel. Doch wat is het geval? Velen eischen
alleen gehoorzaamheid als een hulde aan hun
gezag, en beschouwen een overtreding als
een schending van dat gezag. Dat is een ver
keerde opvattinghet kind moet gehoorzamen
tor wille van zyn eigen welzynelk gebod of
verbod moet uitsluitend op dit doel zyn ge
richt. Met andere woorden: de leiding van
den wil moet geheel objectief zyn. Heeft de
jeugdige mensch geleerd, zich naar den wü
zjjns opvoeders te voegen, dan behoort, naar
mate zyn zelfbewustzyn zich ontwikkelt, een
andere leidsman van lieverlede de teugels
over te nemen, namelyk hyzelf. Aldus ge-
rypt tot man of vrouw, zal hy een persoon
lijkheid zyn geworden, niet de door elk
windje in slingering gebiachte riethalm,
waaraan zoo menig prikkelbaar en zenuw
achtig tydgenoot ons onwillekeurig doet
denken.
Gedurende de 2de helft der maand Dec.
zyn aan het postkantoor alhier bezorgd de
volgende brieven, welke, door onbekendheid
der geadresseerden, niet besteld konden
worden
J. A. Caillou, Wed. A. Schreuder, Picbé,
K. Kool, Amsterdam; D. Ommen, Breda;
J. Griffioen, Breukelen; Lips, Delft; G. S.
Noderpolt, M. Mauriez, Terlaak, Jansen, Den
Haag; O. Kamerlingh Onnes, 's-Bo6ch; H.
Bronkhorst, A. Smits, C. Smits, Van der
Ham, J. Prins, A. Hart, Rotterdam; D. J.
R. Brants, Waarborg-Maatschappij „Eendracht
maakt Macht", Utrecht. BriefkaartonA.
H. Baay, N. A. M. v. d. Thoorn, Amster
damH. Rene, G, S. Nederbelt, B. v. Hooge-
veen, Van Kroyfelt, T. Noordeloos, Don Haag.
Brieven, verzonden geweest naar Amerika:
Doof.
T. PLUIM.
1.)
I.
Marie stond een oogenblik besluiteloos.
Zou zij na het diner by tante blyven, by
tante, die zoo ellendig saai kon zyn met
hare eeuwige herinneringen aan eene vroegere
grootheid, welke nimmer terug zou keeren?
Of zou zy, als kind der vr\je natuur, den
drang haars harten volgen en vol levenslust en
dartelheid het vrye veld weer indwalen,
waarover thans de goudgloed der zomerzon
gespieid lag?
Marie stond een oogenblik besluiteloos,
eon oogenblik maar!
Toen greep zy haastig haren breedgeran-
den strooien hoed, waarvan tante al wel hon
derdmaal gezegd had, dat hy volstrekt niet
paste op een adeliyk hoofd als dat van
Marie, vervolgens opende zij de deur der
veranda, dan, een schuinschen blik naar
boven werpende, of tante haar zien mocht,
wipte Marie vlug als eene hinde den zijweg
op, v/elke naar het dorp leidde.
Eenige seconden stond zij op den zandweg
stil, een bijna onmerkbaar blosie kleurde j
hare fijne wangen. Het scheen of zy een
tweestrijd voerde, of zy lust gevoelde
terug te keeren in plaats van den weg naar
het dorpje in te slaan.
Doch niet lang duurde hare weifeling;
zelfs met een stil lachje om hare rozoroode
lippen sprong zy voorwaarts onder de scha
duw der breedo beukeboomen langs den weg.
Wèl was zy een kind der natuur en wél
mocht tante liaar, de achttienjarige, beknorren,
dat zy nog zoo weinig om de étiquette gaf,
welke in de adellyke kringen heerschte.
Doch indien tante thans de gedachten van
Maries hartje gekend had, indien zy ge
weten had, waarom Marie zoo vlug dien weg
opliep, veel liever dan de geliefkoosde uit
drukkingen van tante aan te hooren, zy
zou wellicht van spyt en ergernis in zwym
zyn gevallen.
Maar Marie zag er geen kwaad in, zy
voelde hoogstens een zweem van schaamte
over haarzelve, doch deze had ze na eenigen
zelfstryd spoedig overwonnen. Juichend en
zingend, zooals eene godin vroeger door de
velden moet gedwaald hebben, liep zy den
weg op naar „Eikenhoevo", de hofstede, die
kort voor den iügang van het dorp gelogen
was en vanwaar men zulk een verrukkelijk
gezicht op het plaatsje bad.
Daar had Marie gisteren, toen zy naar de
zieke huismoeder had gevraagd, oen schilder
zien zitten, die baar zoo vriendelijk gegroet
en die met zyn kunstenaarskop zulk een
vreemden indruk op haar gemaakt had, als
zy nog nooit had ondervonden. Zy was zelfs
min of meer gejaagd geweest, toen zy aan
hot bed had gezeten, en zy had zichzelvo
moeten beschuldigen dat hare godachten meer
buiten waren dan binnen aan de zieke-
sponde. Waarom, dacht zy, had die schilder
haar zoo vriendelyk gegroet?
Waarom moest hy juist een schilder zyn?
Hoe vaak bad zy niet gewenscht een
schilder of dichter te zien en to spreken,
want zij hield zoo van schilderstukken en
gedichtenEn nu h.-:d zy daar werkelijk een
schilder aangetroffen, een schilder met zoo'n
echten kunstenaarskop, zooals zij wel eens
portretten van beroemde meesters gezien had.
En hy had niet in hot hooghartig zelfgevoel
zyner goddelijkheid haar, de oningewyde
in zyne kunst onopgemerkt laten voor-
bygaan, integendeel, by had haar zóó
vriendelyk gegroet, zóó voorkomend den hoed
van zyn zwarten krullebol genomen, dat het
Marie wonderlyk te moede was geworden.
Toen zy het huis weer verlaten had, was
de kunstenaar nog aan het schilderen ge
weest en weer had hij haar dienzelfden in-
nemenden groet als straks toegezonden. Zoo
dra zy eenige schreden den weg opgeloopen
was, had zy berouw gevoeld dat zy hem
niet toegesproken had; zy zou hem zoo
gaarne van naby aanschouwd hebben,om het
werk onder zyne kunstenaarshand te zien
ontstaan.
Zy beschouwde liem immers als een ver
tegenwoordiger van do kunstenaarswereld,
die voor baar verborgen was gebleven
en waarover zy zelve zulk een bekoorlijk
waas had gespreid, de menschheid om
haar, tante en de weinige bezoekers, kwamen
haar zoo styf voor, zoo saai, dat zy er by na
een afkeer van had; zy hield onbewust van
natuuriykheid en openhartigheid, en die,
meende zy, moesten in de kunstenaarswereld
gevonden worden.
Vreemd was zy dan ook den vorigon avond
thuisgekomen; zy had zich by tante alles
behalve op hare plaats gevoeldde oude
familieportretten hadden haar eens zoo styf
als anders aangezien en het was haar een
troost geweest, toen tante zich even verwy
i derd en haar alleen gelaten had.
(Wordt vervolgd.)