N°. 10081.
31aandag 2 Januari.
A". 1893.
feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering r*
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
OUDEJAAR.
Leiden, 31 December.
Feuilleton.
De organist van den Dom.
LEIDSOH I)A(rBLAI).
FBUB DEZER COURANT:
▼oor Ld dan p«r t m*And«f L10.
Vrmnoo por poolL40.
▲ixondorl^ko Nommerm.f.08.
Indien we ons konden voorstellen, dat op
het oogenblik van den jaarsovergang de Muze
der Geschiedenis even de pen nederlegt, om
gelegenheid te geven tot een blik op het
tafereel van den jongsten tijdkring, er zou
in één oogopslag zeer veel aanschouwd wor
den. Want er is inderdaad niet weinig gebeurd.
Onmiddellijk achter ons ligt de aanvang
der onthullingen, die in het hart der beschaafde
wereld het bestaan van een zinkput van zedelijk
bederf hebben aangewezen. Geen dag ging
voorbij, of nieuwe namen werden genoemd
van mannen van rang en aanzien, een hoog
standpunt innemende in de staatkundige
wereld, voorgangers op elk gebied, van wie
menig eenvoudige het zich een eer zou re
kenen een bewijs van opmerkzaamheid te
ontvangen, en die toch, de een voor, de ander
na, worden beschuldigd van oneerlijke hande
lingen, ongeveer gelijkstaande met gewonen
diefstal, met dat onderscheid, dat deze som
tijds als laatste redmiddel in uitersten nood
wordt gepleegd. We hebben oen indruk ont
vangen van een politiek stelsel, dat rust op
den grondslag van omkooping, en tot welks
handhaving de onedelste middelen zijn aan
gewend; in de hoogste kringen der samen
leving zagen we komplotten smeden, die,
evenals de aanslagen der middeneeuwsche
roofridders, op de beurs van den burger ge
richt waren.
En in de laagte? Geweldpleging onder
voorwendsel van maatschappelijke hervorming,
vernieling van eigendom, vernietiging zelfs
van menschenlevens tot een politiek systeem
verheven, prediking van verzet, aansporing om
met den revolver en het dynamiet de sociale
quaestie op te lossen, lafhartige aanslagen,
waarbij het moedsbetoon van de dweep
zucht niet als verzachtende omstandigheid is
aan te wijzen
We konden op die wijze nog langen tijd
voortgaan, zonder het register van 1892 uit
te putten. Doch het kan in dit uur ons doel
niet zijn, enkel op de zwarte plekken de aan
dacht te richten, als zouden we instemmen
met veler vrees, dat de zedelijke wereld met
snelle schreden haar ondergang te gemoet
gaat. Onrustwekkende verschijnselen zijn er
steeds geweest, zoolang er menschen hebben
bestaan, die de bevrediging van booze harts
tochten als eenig doelwit najaagden, en het
boek der geschiedenis bevat nog veel som
berder bladzijden dan die, waarop thans ons
oog rust, zonder dat daardoor het vertrouwen
dergenon, die te midden van duisternis aan
het licht bleven gelooven, aan het wankelen
is gebracht.
Beperken we onze beschouwingen tot de
lotgevallen van ons volk, dan vinden we re
denen tot dankbaarheid. Over het algemeen
kan gezegd worden dat in de Nederlandsche
natie een element van aaneensluiting en sa
menwerking zich openbaart, dat moed geeft
voor de toekomst. De politieke strijd, die
elders de Parlementen maakt tot een worstel
perk, met verwaarloozing niet zelden van do
hoogere belangen, voor welker behartiging
men bijeen is, blijft ten onzent binnen rede
lijke grenzen beperkt; onder de opperste
leiding eener verstandige Vorstin, die de
constitutioneels tradities der Oranjes eer
biedigt en handhaaft, gaan Regeering en
Volksvertegenwoordiging voort met het tot
stand brengen dier wettelijke voorzieningen,
waaraan de behoefte gebleken is. Over den
inhoud dier regelingen moge verschil van
meening blijven bestaan, erkend moet worden
dat de Wetgevende arbeid bezield wordt door
een geest van eendracht, die een waarborg
is van wélslagen.
Nationale rampen zijn ons niet gespaard
gebleven. De gevreesde ziekte, die een deel
van Azié en van Europa fel teisterde, heeft
ook in ons land haar intrede gedaan en
inzonderheid in onze provincie slachtoffers
gemaakt. Daar staat tegenover, dat de Over
heid krachtige pogingen heeft aangewend om,
door toepassing van de maatregelen, welke
de wetenschap voorschrijft, het kwaad zoo
veel mogelijk te beperken, en dat zij daarbij
van de ingezetenen, enkele uitzonderingen
daargelaten, de gewenschte medewerking
heeft ondervondgd. By dezen voorzienings-
arbeid zijn toestanden aan hot licht gekomen,
die een schande zijn voor de hedendaagsche
beschaving, en de wensch is geenszins over
bodig, dat de ontvangen waarschuwingen
vrucht mogen dragen; dat men de handen
zal blijven ineenslaan, waar nog zoo ontzag
lijk veel te verbeteren valt. Een der eerste
plichten van stads- en landsregeering is de
bescherming van de gezondheid der burgerij,
en we hopen dat die taak, zelfs al mocht de
vrees voor een hernieuwden aanval der
epidemie zich niet verwezenlijken, met den
j noodigen ernst zal worden opgevat.
Als een algemeene ramp mogen wij ook
het uitbreken van de veeziekte aanmerken,
die gedurende de laatste maanden de land
bouwende bevolking zooveel schade hoeft be
rokkend, en waarvan op dit oogenblik het
einde niet is te voorzien. De middelen van
repressie, door de Regeering genomen, hebben
bij de toepassing gefaald, en nog zeer velen
onzer landgenooten gaan gebukt onder de
nadeelen, die de handel in vee en zuivelpro
ducten ondervond. Van harte wonschen wij,
dat het komend jaar zal herstellen, wat in
dit opzicht zijn voorganger heeft bedorven.
Een nationale ramp van niet minder ernstig
karakter noemen we de rustverstoringen in
het Noordoosten van ons land, zoomede den
oproerigen geest, die bij de lagere volksklasse
in de hoofdstad wordt aangekweekt, waar
door botsingen met de handhavers der open
bare orde niet zijn uitgebleven. Er is grond
voor de verwachting, dat deze ongunstige
verschijnselen niet van blijvenden aard zullen
zijn: ons volk is, dooreen genomen, te ver
standig, om niet in te kien, dat niet op deze
wijze verbetering is te brengen in toestanden,
over welke terecht wordt geklaagd, en dat
de ware vrienden des volks niet degenen zijn,
die zijn hartstochten prikkelen; het zal wel
gaan begrijpen, dat do toenemende tjver om
armoede te lenigen en haar oorzaken te be
perken, een betere waarborg is voor herstel
dan het uitbazuinen van holle phrasen en het
aanbevelen der logica van den revolver.
In onze gemeente heeft, naar het ons wil
voorkomen, het licht de overhand gehad over de
schaduw. "Wat de laatste aangaat, er hebben
zich feiten voorgedaan, die de vraag wettigen
of de geest van samenwerking, van onderlinge
welwillendheid niet veel krachtiger kon werken,
en of ieder wel genoegzaam doordrongen is
van de waarheid, dat we elkander geen
struikelblokken voor de voeten moeten werpen.
Bovendien hebben ook wy nog onze bjjzonder-
plaatseljjke quaesties, waarvan de oplossing
nog in de toekomst ligt, en die iedereen zich
herinnert, zonder dat wy ze met name aan
duiden. Geen woord dus daarover. Het
uiterlijk aanzien onzer gemeente is opnieuw
verbeterd door de voltooiing van het geolo
gisch museum, het gebouw der ambachts
school, het archiefgebouw, en de restauratie
der Waalsche kerk; terwijl dit jaar voor het
eerst het uitzicht is geopend, dat eenmaal
ook voorzien zal worden in de dringende
behoefte aan een passend verbiyf voor ons
wereldberoemd museum van natuurlijke
historie.
Onder de vele medeburgers, die met ons
het jaar 1892 zyn ingetreden en in den loop
FBU8 DEK ADVERTENTIÉN:
Tan 16 regalt f 1.05. Iedare regel meer
Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het
uicasseerea buiten de stad wordt f0.05 berekend.
van dat jaar zyn opgeroepen van hun post',
zijn er als gewoonlijk eenige, wier werk
zaamheid op maatschappelijk gebied we met
dankbaarheid gedenken, aan wier heengaan
we een weemoedige herinnering wijden. De
wetenschappelijke wereld leed een zwaar
verlies in den persoon van den grooten
taalgeleerde, Dr. M. De Vries, de genees
kundige praktijk door den dood van den
trouwen en goedhartigen Dr. H. Boursse
Wils en Dr. A. Van Iperen. Onze gemeente
lijke administratie werd getroffen in de
personen van Mr. J. J. Schneither, Wet
houder, en Mr. N. L. J. Van Buttingha
Wichers, ontvanger en oud-Wethouder. In
den heer P. Du Rieu Jr. missen we een man,
die als ijverig bevorderaar van literatuur en
kunst, als conservator van ons stedelijk
museum, vele en belanglooze diensten heeft
bewezen, in den heer A. Van Leeuwen,
vroeger kapelmeester der schutterij, een
geacht musicus. De Hervormde Kerk betreurt
het overlijden van den oud-predikant J. D.
B. Brouwer, het lager onderwijs den dood
van twee veteranen, de hoeren P. Venker
en J. P. Lancel, de industrie dien van den
heer Th. Van Wijk, die bovendien ook in
andere betrekkingen ten nutte zijner stad-
genooten werkzaam was.
En zoo staan wij wederom aan den ingang
van een nieuw jaar. Wellicht zweeft menigeen
de niet voor beantwoording vatbare vraag
op de lippen, of het einde ons nog bijeen
zal vinden. Gelukkig dat de toekomst voor
on6 oog met een sluier is bedekt; geluk
kiger nog, als wij geleerd hebben te ver
trouwen op den Hoogsten Leider, wiens wil
de lotgevallen der volken en de levensom
standigheden dor individuen regelt. Wat ons
ook moge wachten, laat ons moedig blijven,
en in broederlijke samenwerking de kracht
vinden om ook het kwade te weerstaan.
Voor onze medeburgers, voor onze landge
nooten zij 1893 een geluksbode; moge het
zegen brengen op hun arbeid, zegen over
hun huis! Eendrachtig voorwaarts gaande
en in broederlijke gezindheid strevende naar
een oplossing van de vraagstukken, die de
stof leveren voor onze beschavingsgeschie
denis, moge onze natie een zedelijke kracht
ontwikkelen, die haar een waardige plaats
verzekere in Europa's statenry
Vermoedelijk in de tweede helft der
maand Februari a. s., zal door het gemeente
bestuur van Wassenaar worden aanbesteed
45.)
Nu hield de oude op en keek Beate aaD.
„Nu, g(j hebt in dien tjjd ook niet op
rozen gewandeld", zei ze bits.
„De dominee?" vroeg Beate bevend.
„Nu ja, do dominee heeft hem, geloof ik,
eene betere plaats bezorgd; h(j is muziek
directeur geworden, of zoo wat."
Beate haalde diep adem; b|j leefde dus en
was misschien gelukkig!
„Ik dank u, vrouw Manderson; nu ga ik
naar den dominee", zeide ze.
Vrouw Mandersen bleef een poosje als eene
zoutpilaar staan.
„Waar in de wereld komt die nu van
daan?" zeide zij; „zjj weet van niets en wat
ziet zjj er uitErbarmenJa, ja, dat heb ik
toen reeds gezegd, toen hij dien zotten inval
kreeg haar te huwenik wist wel dat het
niet goed zou afloopen."
Beate ging heen, naar den dominee, nu
pijlsnelmet eene brandende kleur op haar
bleek gelaat, overhandigde zjj haar kaartje.
Zjj nam op den haar aangeboden stoel
jplaats en had eenige oogenblikken noodig
om tot zichzelve te komen. De dominee zag
haar verwonderd aan.
„Wat kwam Beate hier doen, wat was
er van de schoone, bloeiende vrouw gewor
den Het stuk, waarin vermeld stond dat de
scheiding voltrokken was, had hij eenige
dagen geleden afgezonden. Wat kwam Beate
nu hier nog zoeken?"
Eindelyk vond Beate kracht eenige vragen
te stamelen.
„Uw weleerwaarde zal mi) vervloeken en
veroordeelen", zeide ze bevend; „maar die
nooit verzoeking gekend hebben, moeten
geene uitspraak doen. De Voorzienigheid
heeft my reeds gestraft; ik heb zwaar ge
boet en wensch nu niets meer dan vergeving
van Jobst. Hy is goed en zal mij niet ver
oordeelen; dat weet ik!"
Dc dominee zweeg eenige oogenblikken,
eer hy zeide
„Waartoe zou dat dienen, merrouw? Ik
weet niet wat gij doorleefd hebt eer ge
hem verliet. Hy, dat weet ik, heeft geleden
en gestreden. Ik, als zijn zielsverzorger, heb
hem moed ingesproken; het bittere leed
heeft, zoo het schijnt, zijne sluimerende
talenten wakker geschudhy woekert er nu
mede. Laat hem met rust, gy zyt nu toch
van hem gescheiden. Och, als wy, kortzich
tige menschen, niet zoo verblind waren, dan
ware deze echt nooit gesloten geworden!
„Waai is hy?" vroeg Beate zacht.
„In Hamburg; hy heeft daar als muziek
directeur een uitgebreiden werkkring."
„Dank u, weleerwaarde!"
Beate stond op.
„Is het scheidiDg8formulier in uw bezit
gekomen?" vroeg de predikant.
Beate kromp inéén.
„Neen", zeide ze, „ik wist niet dat het al
uitgesproken was."
„Reeds sedert den 29sten Augustus! Dat
was die ongelukzalige dag, die al zyn geluk
verwoestte. Ik heb het aan den zaakwaar
nemer van uw vader gezonden; gaat ge nu
naar hem toe?"
„Ik weet niet waarheen ik ga", antwoordde
Beate. „Ik ben nu vry."
Bittere hoon klonk uit deze woorden.
„Gravin Beate, waar gaat ge heen? Wat
wilt gy doen?" vroeg de oude heer bezorgd.
„Gravin Beate?! Wilt ook gy deelgenoot
aan die leugen worden?"
„Gy dwaalt, gravin, die titel is volgens
uwe geboorte in de stukken als rechtmatig
toegewezen. Gy voert hem met het vol6te
recht!"
„Te laat", prevelde zy.
Toen groette zy en sloot do deur. De oude
heer bleef lang in diepe gedachten verzonken
hare gestalte nastaren.
In eene der kamers van een hotel van den
tweeden rang zat Beate in het lezen der
couranten verdiept. Daar stond zyn naam:
„Boldt, muziek directeur."
Er was voor hedenavond een concert aan
gekondigd, waarvoor Jobst de kerkliederen
gecomponeerd had. Hoe vreemd kwam het
Beate voor zyn naam zoo in een dagblad by-
wyze van reclame geannonceerd te zien; ze
wist eigenlyk zelve niet wat zy zocht of
wenschte. Niets was haar duideiyk, behalve
haar verlangen hem nog slechts éénmaal
te zien.
Zy teekonde den naam der straat, het
nommer van het lokaal op, nam een rytuig
en reed er heen. Zy kreeg een plaatsje in
de galery; langzaam vulde zich de zaal. De
zangers hadden hunne plaatsen ingenomen,
daar vertoonde zich een grys hoofdvan uit
eene donkere diepte kwam eene magere ge
stalte de trappen op, den maatstok in de
hand. Hy groette de vergaderden.
(Wordt vervolgd.)