K<>. 10052.
Maandag 28 November.
A°. 1392.
feze i€ourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (gpn- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
BOEREN-CRITIEK.
Pemileton.
Geld alleen maakt niet gelukkig.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 meenden1.10.
Franco per post1.40.
i/zonderltjlce Nommers0.05.
PRIJS DEB ADVERTENTIÊN:
▼en 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel meer /"0.17J,
Qrootere lettere neer plaetaruimte. Voor het
inceeseeren buiten de eted wordt ƒ0.05 berekend.
Het zal den lezers van dit dagblad, die
met landbouwers weinig in aanraking komen,
i niet onverschillig zijn te weten, hoe de boer
zich tegen zyne bekenden uit. Dat alle boeren
oTer zaken op dezelfde wgze spreken, zal,
i naar mg dunkt, moeilijk verwacht kunnen
I worden. Dat er zoo z'gn, daar staat schrijver
lezes voor in.
Op zekeren avond begaf ik mij naar den
landbouwer Luns (zijn waren naam en woon
plaats te vermelden, zal niet van m|j verlangd
worden, daar ik niet weet, of hem dat pleizier
I zou doen.) Wgl ik dikwijls bij hem kom,
zoodat do hond zelfs mijne komst niet aan
kondigt, loop ik steeds vrij naar binnen. Luns
I zat aan de tafel de krant te lezen; zijne
vrouw en dochters waren aan het herstellen
der klecderen bezig. Zoodra hg mijne komst
bemerkte, stond hg op, liep naar mg toe,
drukte mg onder bet uitspreken van zgne
dschap de hand, verzocht mg plaats to
I nemen, hem even tgd te gunnen de krant
te genieten en zoolang met zijne vrouw te
praten. Deze schonk mg op mijne toestem-
I roing een kop koffie in en weldra was ik
j met haar in een druk gesprek. Spoedig werd
I mgno aandacht weder getrokken door mijn
gastheer, die het „Leidsch Dagblad" opvouwde
en met den uitroep: „Wat heeft men er
aan!" de krant ncderlegde.
Ik was natuurlijk nieuwsgierig, welk ge-
I deelte van het exemplaar dien uitroep gold
en dat hij van plan was mg daarover te
spreken, was bij mg buiten kijf.
„Wat bedoelt U waagde ik hem te vragen.
„Och," zei hg, „dat hoofdartikel van mijnheer
j Dros. Wg begrijpen er immers toch niets van;
we hebben geene ontwikkeling genoten."
Dat lig zich in geene goede luim bevond,
was mg wel duidelijk, maar dat bg zich zoo
onpleizierig gevoelde, had ik niet gedaclir. Ik
zei hem, dat ik het met hem niet eens was.
-U denkt dus, dat men ons reeds als ont-
I wikkelde, denkende wezens beschouwt, och,
't is nog 't zelfde als vroeger. Toen was een
boer een dom wezen en nu is hij het nog.
't Woord zegt het reeds, zei onze goede oude
meester, die al jaren dood is, en die wist het
j wel. Wanneer we aan het spellen waren en
we kwamen aan het woord boer 't was
I zoo moeilijk te leeren leztn, tegenwoordig
gaat het vrijwat gomakkelgker dan zei
hg„Ja, Kees, 't is geen wonder, dat jij het
zoo moeilijk vindt, want het woord bestaat
uit de beginletters van vier dieren, die als
voorbeelden van al wat lomp en dom is
dienst doen. "Welke zijn dat? Hy bad ons
dat eens gezegd en, zooals kinderen zijn,
konden wij dat zeer goed onthouden en klonk
dus uit aller mond: bok, os, ezel, rokel,
wTaarop meester dan lachende antwoordde:
„ik heb me vergist." Tegenwoordig hebben
ze het echter beter. Nu leeren ze heelwat
vakken, waarvan wij niets hoorden. Mijn
jongen, die 12 jaar is en spoedig de school
zal verlaten, kwam onlangs naar mg toe en
zei me: „Kijk, vader, hg toonde mg een
bloempje dat is oen kelk, een bloemkroon,
stamper, meeldraden," en weet ik het al. Ik
zei tegen hem„Kom eens even mee naar
het land" en maakte hem daar opmerkzaam
op do grassen, maar daar wist hy niets van
te vertellen. C>v9r het nut van de mollen en
de schadelgkheid van de veenmollen weethy
ook heelwat mede te deelen, waar ik big
ora ben, wg! het goed is vriend en vyand
te kennen, hetgeen mg toch niet verhindert
de mollen uit myn hooiland te houden, waar
voor hen, naar mgn inzien, en alle boeren
zullen dat wel met rag eens zyn, geen plaats
is. En nu nog ietsl Van de week loop ik
voorbg do school en hoor den meester buiten
op het schoolplein lot de kinderen roepen
„links, rechts, links, rechts." Ik moet zeggen
dat ik het aardig vond. Ze deden precies met
de voeten, wat hg zei. Meester zag rood van
vermoeienis, dat ik hem niet kwalgk neem,
want de man krggt al jaren en is niet onder
dienst geweest. Nu en dan ging een stof
wolkje omhoog. Ik liep naar hem toe, waarop
hg eindigde en den kinderen vrijheid gaf-te
spolen. Onder een luid hoera! gingen zij zich
vermaken. Ik zei nu tegen hem „Wel meester!
ben je nu korporaal geworden en do kinde
ren soldaten?" Meester keek een weinig zuinig
en sprak tot my. „Luns, je begrgpt dat niet
Wat ik daar de kinderen laat doen, dat zyn
vrge- en orde-oefeningen en zg ondervinden
daarvan de heilrijkste gevolgen. Door do be
wegingen, die ik hen laat maken, wordt de
bloedsomloop versneld, heeft er een betere
verbranding en zuivering van het bloed plaats,
verricht de maag beter hare function, krygen
do kinderen een beteren eetlust, het lichaam
wordt sterker, de wangen ronder en rooder,
enz." Ik zei„Wel meester, dan zal ik mgn
jongens een extra voerije moeten geven en
ze eten me nu bgna de ooren van het hoofd.
Ik wist niet, dat ze er zoo slecht aas toe
warenze klagen niet, gaan biyde naar
srjhool, ravotten den ganschen dag, springen
slootje, enz." Hg keek me wat vreemd aan
en antwoordde: „Och, daarvan heb je geen
verstand." „Wel mogeiyk, meester," her
vatte ik, „maar of de arme menschen er
zoo opgesteld zullen zgn, dat ge den eetlust
van hun kroost zóó opwekt, betwgfel ik sterk.
Kyk, als ge hen ook van voedsel voorzaagt,
was het wat anders. Zie, dat ge mg lid van
den Raad maakt, dan zal ik er voor ijveren
een flinke som daarvoor uit te trekken. Ik
zou b. v
„Hoor eens, mgn goede vriend, als ik u
in de rede mag vallen, weet je wel, dat je
over het hoofdartikel van mgnheer Dros
woudt spreken en daarvan zal op zoo'n manier
niets komen, vrees ik." Ik had hem wat laten
doordraven, denkende, dat zal hem kalmceren.
„Weet je wel, dat je mynheer Dros ge
negeerd hebt? Dat vind ik niet mooi van je.
Heb je laatst niet gezegd, dat hg een hoofd
artikel geschreven had, waar je je voordeel
mee zoudt doen?"
„Nou ja."
„Zou je niet willen erkennen, dat hg wel
jets schrïft. waar jy misschien niet veel aan
hebt, maar je buurman wel?"
„Nou ja."
„En dat je den uitgever van je krant
dankbaar moest zgn, dat hy om jelui belangen
ook denkt. Ja, dat hg gaarne iets van je
zou willen plaatsen, waardoor de landbouw
gebaat zou worden
„Nu," zei Luns," we zullen daarover niet
langer spreken."
„Erken dan dat je ongelgk hebt."
„Ik erken, dat ik onbillijk geweest ben on
hoop, dat lig nog dikwgls voort mag gaan.
Is het zoo goed?"
Meer kon ik natuurlgk niet verlangen.
„Weet je wel", vervolgde ik toen, dat men
in ons land steeds alles doet, wat den land
bouw tot vooruitgang kan brengen, maar
jelui wilt dat niet erkennen. Zegt men niet:
Een boer en een zog
Hebben nooit genog?"
„Hou je rgmpjes maar voor jo. Dat men
steeds voor ons doen wil al wat wenscbelgk
is, geloof ik gaarne, maar we hebben er niet
altijd veel aan."
„En do zuivelschool dan?" (De lezers mogen
weten, dat hy in eene der naburige gemeen
ten van Oudshoorn woont, alwaar zy was
gevestigd.)
„Nu ja, je weet toch wel dat die wogis?"
„Maar je vergeet toch de voordeelen, die
zy afgeworpen heeft?"
„Do heeren leeraren zgn er beter van ge
worden, de zetboer ook, want ze hebben
flinke traktementen genoten, maar wyien
mgnheer Visser van Hazerswoude is er armer
van geworden. Niet dat het dezen kon hin
deren, want hg was ryk genoeg."
„Maar de leerlingen, die er geweest zgn,
zullen toch met het opgenomene hunne
wiost doen."
„'t Kan zgn: ik beoordeel eene zaak steeds
naar haar einde. De wetenschap booordeelen.
kan ik niet. Zy moet steeds naar mgn inzien
op de practyk gegrond zgn en goede uit
komsten opleveren, anders hebben we er niets
aan. Zo maakten op de zuivelschool boter
van goede qualiteit, andere landbouwers maak
ten ze niet minder, en do kaas kon den eer
sten prgs op de markt niet halen. Of zo de
jongens geleerd hebben zich van den vroegen
morgen tot den laten avond bezig te houden met
de bouwerg, betwgfel ik. Men heeft my zelfs
wel verteld, dat ze het land op tijd niet
van de stekels zuiverden, iets, waar oen goede
boer voor zorgt."
„Weet ge wel zeker, dat de producten niet
beter waren
„Zeker, die het mg verteld hebben, geloof ik."
„Ben je er geweest?"
„Neen, dat niet. Ze zouden mg wel ontvan
gen hebben, want andere landbouwers zyn
er ook geweest en die roemden de zinde-
lgkheid en orde, die er in acht genomen
werden. Wg weten het ook wel, dat we dat
moeten doen: onze producten vertollen het
zelf wel aan de koopers. Bovendien, ieder
jaar kwamen ze veel geld te kort en is dat
bg ons het geval, zoo moeten wy de
woning af."
Daar ik met hem daarover niet verder
wilde spreken, wyi hg te veel tegenzin
in die „nieuwigheid" had, zoo besloot ik
het op iets anders te gooien.
„Wat zou je zeggen, wanneer er iemand
over een of ander onderwerp op eene b o v a 11 e-
1 g k e wijze over den landbouw kwam spreken,
zou er dan volk komen? Er zal toch wel
iets zgn, waarover je gaarne inlichting wenschte
te ontvangen. Als theorie en practyk samen
gaan, krggt men in don regel heerlgke uit
komsten."
„Velen met mg zouden bepaald komen
hooren, mits de spreker op eene prettige,
J boeiende wgzo ons bezighield. Wg konden
onze vrouwen, zonen en dochters dan ook
1 200.)
Doodkalm gaf Von Wangen oplossing aan
het raadsel, dat hem gedurende de laatste
«lagen in zoo hevige opgewondenheid had
gebracht. Hy was nu niet meer toornig, neen,
zeker niet. Toen zgne vuist zich krampachtig
le, geschiedde dit slechts door do verbit
tering over het lage verraad, aan zgne eer
gepleegd, begaan door zyne echtgenoote, die
N zoo vurig bemind had. Hij was niet boos,
want de rechter mag niet toornig zgn, en
échter moest hg wezen over de trouwelooze
I vrouw en den ellendeling, die de in Linau
genoten gastvrijheid zoo snoode misbruikte.
Hy moest nu beiden op heeterdaad betrap-
Pen. En dan
Het was niet noodig daarover na te den-
'-fcn, hy wist dat er slechts één weg open
kg, om aan den nietswaardige rekenschap
!e vragen.
J?-, Von Wangen was thans kalm, yzig
ta'0L Dat b9wees hy door voorzichtig den
k* weder tj laten glippen, welken hy had
v-ggobogen, om een beter uitzicht te beko-
•:?n. De koetsier moest niet kunnen ver
moeden, dat hy in zy.ne schuilplaats was
bespied, hoe gemakkelijk had deze anders
een luid teeken tot waarschuwing kunnen
geven. Met bgna nog grooter zorgvuldigheid
en zekerheid als even te voren sloop Von
Wangen door het houtgewas.
Toen hy wist, dat zich dit tusschen bem
en den koetsier bevond, ging lig in den storm
pas, geene voorzorgen meer nemende, over
het land, juist daarheen, waar zich in het
hekwerk de kleine deur bevond. Hg vond
haar, gelgk hij gedacht had, geopend; de
sleutel stak in het slot.
Een oogenbiik beefde hg over al zyne leden.
Tot dusverre toch had hy nog eene flauwe
hoop gekoesterd, dat hg zich misschien ver
gist hadthans echter stond hy voor de
zekerheid, eene niet te loochenen, verschrik-
kelgke zekerheid 1
XIII.
Nog nooit in de vier laatste jaren had
Egon zich zoo verlaten, troosteloos, onaange
naam gestemd en onbevredigd gevoeld dan
gedurende de eerste week van zyn verblijf
op Plagnitz. Alles scheen ook samen te
werken, om hem in de treurigste stemming
te brengen. Hg was niet ziek, maar toch
j ook niet recht gezond; zgne hoofdpijn was
wel verdwonen, hij kon zonder duizelig te
worden de trap opgaan, eene wandeling door
den tuin en over de landergen maken, maar
iedere inspanning van vieer ernstigen aard
was hem door den dokter verboden. Egon
had vast moeten beloven zgn lust tot arbeid
streng te zullen beteugelen; daarom bleef
hem niets over dan, na eene wandeling ge
maakt te liebbon, zich spoedig weder naar
zyno kamer to begeven, een boek te nomen
of zich aan de pianino te zetten en te spelen
zgn wensch, zich flink met het beheer zyner
goederen bezig te houden, moest hg voor-
loopig onvervuld laten.
Had hij nu minstens maar met aandacht
kunnen lezen, met vollen lust zich aan de
betoovering der muziek kunnen overgeven,
maar dat was hem niet mogelyk. Hy nam
een boek voor zich, maar wanneer hy, met
moeite zich tot het schenken van aandacht
dwingende, eenige bladzijden gelezen had,
waren zgne gedachten weder verstrooid. Nu
eens bevonden zij zich te Linau.'dan weder,
in vroegere tgden, op hot kasteel Osternau,
vergezelden zy Storting op diens reis of wel
trachtten zg to dringen in do duistere toe-
komst; op dezelfde wyze ging hot hem, wan
neer hij zich aan de pianino zette; al zeer
i spoedig lieten zgne handen de toetsen rusten,
viel Ernau terug in de leuning van zgn stoel
en gaf hy zich aan zyne gedachten geheel
en al over.
Na het bezoek van Von Wangen en Albrecht
gevoelde hy zich nog onaangenamer gestemd
dan te voren.
Von Wangen was zoo byzonder verstrooid,
zoo koud en slechts gedwongen vriendelgk
geweest, geheel anders dan by zyn eersto
bezoek; zou hg hebben kunnen vermoeden,
dat gedurende zgne afwezigheid Bertha,
ofschoon ook slechts gedurende een zeer kort
oogenbiik, maar toch één oogenbiik, in do
armen van zgn vriend gerust en met cezen
gloeiende kussen gewisseld had? Een pyniyk
gevoel van diep berouw vervulde Egon by
deze gedachten en tegelgk een gevoel van
bittere schaamte over het feit, dat hy gedu
rende dit oogenbiik niet in staat was geweest
zichzelven te bedwingen. Jarenlang was hg
bezig geweest met zichzelven te leeren be-
heerschen. Hy had vermeend meester van
zichzelven en zgne hartstochten te zgn, en
nu was slechts een kort oogenbiik voldoende
geweest om hem ontrouw te doen worden
aan do grondbeginselen van de eer, tot wier
naleving hg zoo vast besloten had. Zyne goed©
engel was van hem geweken.
Wordt vervolgd.)