K°. 10049.
Donderdag 24 November.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Uit nommer bestaat uit TWEE
Bladen.
Eerste Blad.
Feuilleton.
(leid alleen maakt niet gelukkig.
&o scq?
j't j i 1/ Ji
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 meenden1.10.
Franco per posta 1.40.
Afzonderlijke Nommers0.05.
PRIJS DER AD VERTENT IËN
Ten 1—6 regel» ƒ1.05. Iedere regel meer 0.17$.
Orootere letter» neer plaatsruimte. Toor het
tnoeeseeren buiten d» sted wordt ƒ0.05 berekend.
Persoverzicht.
E$n lid der Tweede Kamer, voogd van
ten leerling der Koninklijke Militaire
Academie, had vóór eenigen tyd te klagen
over mishandeling met doodeiyken afloop van
zyn pupil gedurende diens groentijd aan ge
noemde inrichting van militair onderwijs.
Men weet wat toen volgdeeen streng onder
zoek en erg onplezierige gevolgen voor do jonge
lieden, die het meest hadden gedaan aan het
„baren" (ontgroenen).
De verscherpte tucht aan de Acadomio zou
nu de jongelui wel kalmer steramen, oor
deelde men! Maar, och neen: of de indruk
van het gebeurde is maar al te ras voorbij,
of zij, die er mede te maken hadden, z\jn
van de Academie af; hoe het zy, de geest
onder do jongelieden laat weer veel te won-
schen over. Over hunne misdragingen zegt
bet „Handelsblad" bijv. het volgende:
De onlangs tot hoogleeraar benoemde
onderwijzer in de scheikunde werd, toen hij
eon koffiehuis voorbijkwam, door cadetten
met smaadwoorden begroet, nadat door tikken
op de vensters zijne aandacht was getrokken.
D9 hoogleeraar begaf zich naar binnen en
vroeg den cadetten, die niet tot zyne leerlin
gen behooren, naar hunne namen, maar zy
weigerden deze op te gevon. Slechts één van
hen, een aanstaand cavalerist, maakte zich
tekend en deelde tevens mede dat hy
meende, Diets met „dien burger" uitstaande
te hebben.
Dit was geono vry onschuldige grap, die
men by jongelui door de vingers mag zien.
Wanneer een algemeen geacht onderwijzer
in het publiek door cadetten wordt beleodigd,
dan wijst dit op een slechten geest, welke
aan de Academie heerscht. Hiertegen moet
terstond mot krachtige middelen worden
opgetreden.
Wat heeft ïnon reeds verschillende stelsels
by de leiding de cadetten in practyk gebracht
Spionneering door onderofficieren van het
leger; controle door gegradeerde cadetten
over de jongere; opwekking van het eerge
voel; goedige, zwakke toepassing der krijgs
tucht; strenge handhaving der discipline;
vooropstelling van lichaamsoefeningen, met
schade voor de wetenschapoverdreven inge
nomenheid met wiskundige studiën, gepaard
aan veronachtzaming der militaire vorming.
Welk stelsel is nu het beste? zoo vraagt
men wellicht. Het antwoord zal wel moeten
luiden, dat geen enkel der bovengenoemde
stelsels volstrekt goed is te achten.
Aanvankelijk marcheert de zaak met elk
nieuw stelsel, juist omdat het iets nieuws
is; maar op den langen duur geraken de
jongelui er aan gewend en komen do fouten
toch weer aan den dag. Doch is geen enkel
abstract stelsel aan te bevelen, zoo is het
toch goed, van elk denkbeeld iets over te
nemen, om zich te hoeden tegen uitersten
in verschillende richting.
Vóór alles moet evenwel een flinke, ridder
lijke militaire geest aangekweekt worden.
Daartoe zij men omzichtig in de keuze
van het onderwijzend en toezicht houdend
personeel. De krijgstucht op militaire wijze
moet worden gehandhaafd, niet door plage
rijen, door te veel op kleinigheden te letton,
maar met onverbiddeliyk optreden, wanneor
gehandeld wordt tegen de kameraadschap,
tegen de krijgstucht, togen de oerlykheid,
tegen de ridderlijkheid. Zal in dezen geest
kunnon gehandeld worden, dan moet aller
eerst de gouverneur der Academie volkomen
kunnen rekenen op den steun der Regeering
in z(jne uiterst moeilijke betrekking. En daar
zit het grooto kwaad.
Het hoofdbezwaar, waarop men stuit, is
namelijk te zoeken in de ouders van de
cadetten, vooral bij de hooggeplaatste, invloed
rijke ouders, die door hunne zoons meestal
verkeerd en bijna altijd onvolledig worden
ingelicht.
De meest helder-ziende mannen worden
stekeblind, wanneer het hunne eigen kinde
ren geldt; en komen er invloedrijke moeders
in het spel, dan wordt het gevaar nog erger.
Ruim 600 ouders bekykon met 1200 oogon
den gang van zaken aan de Academie, en
ieder van zijn eigen standpunt.
Vrienden in de Tweede Kamer, of aan
het Departement, of bij Onderwijs, z\jn niet
zelden bereid, die partijdige ouderlijke beschou
wingen aan de groote klok te hangen en er
wapenen van te smeden, en men is in ons
Vaderland nu eenmaal gevoelig voor de
zoogenaamde publieke opinie. En dit maakt,
dat men soms niet genoeg doortastend handelt,
om die papa's, en mama's mot hun aanhang
te ontzien.
Natuurlijk behoort do minister van oor
log met ernst to overwegen aan wien de
betrekking van gouverneur zal worden toe
vertrouwd, on moet do richting vooraf
besproken en goed afgebakend worden. Maar
is dit eenmaal geschied, dan moet de gou
verneur zeker z(jn, op steun te kunnen
rekenen, wanneer hij door ouderlijke bezorgd
heid wordt bemoeilijkt.
Moge weldra blijken dat ook thans de
krachtige hand niet ontbreekt, zoo noodig
om een beteren gee6t by het corps cadetten
te doen aankweeken I
Zoo hebben we dan weer eens iets doen
hooren van de euveldaden van aanstaande
militairen en ligt het, ons bedunkens, niet
buiten het kader tevens iets te doen ver
nemen van eene verkeerde gewoonte door
sommigen ten minste, lang niet door allen,
verkeerd genoemd in do militaire kringen
het duel.
In het voorloopig verslag over de marine-
begrooting staat te lezen: „Nog omtrent de
verschillende onderwerpen vroeg men aan
den minister verdere inlichtingen. Zoo vroeg
men hoe, naar aanleiding van het gebeurde
met een luitenant der mariniers, de minister
oordeelt ten aanzien van het duel."
Hieromtrent schryft de „Heldersche Crt.":
Het gebeurde met dien luitenant der mari
niers heeft zich, naar men ons mededeelt,
als volgt toegedragen
De heer V., 2de luitenant der mariniers,
is een weinig excentriek en had daardoor
(anderen zeggen ook omdat hy van burger
familie is) nogal te lyden van de plagerijen
zyner collega's. De heer V. verdroeg dat
alles met bewonderenswaardige berusting,
totdat het hem op een goeden dag te erg
werd, en hy een z\jner kameraden, door hem
een flinken uitbrander te geven, naar diens
mnening beleedigde. De quasi-beleedigde
daagde daarop V. uit, waarop deze een wei
gerend antwoord gaf, op grond: 1ste dat
hy in principe tegen het duel was, daar het
z. i. nimmer eone quaestio kon oplossen, en
2de omdat de wet het duel verbiedt.
Dit alios geschiedde aan boord en gedu
rende do reis naar Indiö.
Nauwelyks in IndiÖ aangekomen, werd
luitenant V. tor beschikking gesteld van de
autoriteiten, die daarop den minister van
marine om instructies vroegen. Het ant
woord luidde: „Opzenden naar Nederland".
Dit geschiedde en de luitenant Y. kwam
naar Nederland terug.
Toen hij zich nu bij den minister ver
voegde om instructies, moet hem zyn gelast
zich naar het hospitaal alhier to begeven,
ten einde aldaar een onderzoek te doen in
stellen naar zyne geestvermogens.
Het einde van de zaak is geweest de tyde-
lyke pensionneering van den heer V., zooals
mon kort geleden uit de officióele berichten
heeft kunnen zien.
Wy deelen dit mede, zooals het ons is
medegedeeld, waarbij men ons de verzekering
gaf, dat deze toedracht der zaak de ware is.
Van wat er onder de militaire hiërarchie alzoo
m o g e 1 y k is, krygt men van tijd tot tyd
de ongelooflyksto dingen te hooren. Doch wat
hier ditmaal als „do ware toedracht der zaak"
wordt meegedeeld, is zóó kras, zogt de „Stan
daard", dat men er zich over verbazen moet,
dat in de afdeelingen hieromtrent geene scher
per omlijnde vraag tot den minister is gericht.
Natuurlijk moet de waarheid in dezen blyken.
Het moet uitkomen of de zaak zich werke
lijk z o heeft toegedragen, als hier wordt
vermeld.
Het is of het spel er mee spreektdit
overzicht zal geheel gewyd wezen aan militaire
aangelegenheden, waarbij echter ook de niet-
militair voor een groot deel belang heeft.
Omtrent het door ons voor een paar dagen
medegedeelde wetsontwerp op do or
ganisatie dor landmacht zegt ae
„Standaard", onder hot hoofd „Legerwet 1ste
aflevering"
De minister van oorlog heeft vrij onver
hoeds by de Staten Generaal de eerste afle
vering van zyne Legerwet ingezonden.
De inhoud van die eerste aflevering kome
later aan de orde; thans alleen eene vluchtige
opmerking over hare verschijning.
Op do parlemontaire tafel ligt sedert Sep
tember een electoraal voorstel, dat natuurlijk
ook op de sympathie van den minister van
oorlog mag bogen, en dat strekt om aan het
kiezerscorps eeno radicale uitbreiding te laten
ondergaan.
Reeds uit de orde der indiening volgt, dat
eerst dit electorale voorstel zal behandeld
worden, en dat er eerst daarna zal kunnen
worden gedacht aan de Legerwet.
Uitnemend; maar wat stelt de heer Seyf-
fardt zich dan nu voor?
Van tweeen één natuurlijk.
Of dat de electorale wetten vallen, of dat
ze doorgaan.
Volg nu beide onderstellingen. De kieswet
gaat door, maar dan gaat de Kamer naar
huis. Of wel de Kieswet valt, en dan wykt
het Kabinet.
In de eerste onderstelling komt er dus
niets van eene behandeling van de Legerwet
mot dezo Kamer; en waarom ze dan aan
deze Kamer ingezonden?
194.)
Gedurende den tocht naar Plagnitz sprak
Von "Wangen weinig. Het was anders zyne
gewoonte niet zich lang in droeve gedachten
te verdiepen hy voerde gaarne een levendig
onderhoud. Heden echter hadden de vrucht
bare velden, door welke de weg voerde en
die hem steeds een gewild onderwerp voor
een gesprek opleverden, Diet het minste be
lang voor hemby moest telkens terugden
ken aan het gisteravond gevoerd gesprek.
Had Bertha bij die gelegenheid niet inder
daad getoond zeer veel belang te stellen in
den heer Von Ernau, hetwelk geheel over
eenkwam met de zinspelingen, doorAlbrecht
gemaakt; was zy niet de oorzaak geweest,
dat hy zich mot haar en Klara, tegen de
gebruiken in, naar Plagnitz had begeven, en
dat hy met de dames den niet gehuwde het
eerste bezoek gebracht had?
Was Von Ernau gisteren niet opvallend
stil en opgewonden geweest na het lange
ondorhoud, dat hy, met Bertha alleen zijnde,
gevoerd had?
^on Wangen maakto er zich thans een
verwijt van, dat hij gisteren Bertha alleen
in gezelschap van Egon had kunnen laten.
Het zaad, door Albrecht uitgestrooid, scheen
in goede aardo te zyn gevallen. De jaloezie
was in Von "Wangens hart sterk opgewekt.
Hy peinsde er over, welke reden Berlha wel
kon gehad hebben, toen zy hem verbood den
heer Von Ernau mede te deelen, dat Lize
Von Osternau zicli te Linau bevond. Zou zy
inderdaad voor Klara willen zorgen?
Neen, dat was eene leugen! Voor zich-
ze'ive vreesde zy; zy werd jaloersch op Lize;
daarom meest deze Linau thans verlaten;
daarom mocht Ernau niets van haar hooren,
zoolang zy nog op Linau vertoefde.
Von "Wangen gevoelde eeno sterke begeerte
Bertha's voornemens te verijdelen en den
heer Von Ernau mede to deelen, waar Lize
zich bevond, maar dat zy op zyn laatst Zon
dag zou vertrekken, om zich naar hare moeder
te begeven. Maar hy had zyn woord gegeven,
en eeno belofte ontrouw te worden achtte
by boneden do waardigheid van een fatsoen
lek man. Hy stelde daarom zyne hoop op
Albrecht; deze toch had niets beloofd. Al
brecht kon zelfs niet eens weten, dat Bertha
Lizes verbiyf op Linau geheim wilde houden.
Het was daarover, dat Von "Wangen, tegon
de kussens van het rytuig leunende, nadacht.
Het was niot onmogelijk, dat in den loop van
het gesprek, met Von Ernau te voeren, Lizes
naam genoemd zou worden cn zoodoende
haar verbiyf aan het licht komen. Von Wan
gen vormde zich een plan, welken draai hy
te Plügnitz aan het gesprok zou geven, om
dit op Lize te brengen.
Met het beramen van dat plan verging de
tijd snel en ofschoon Albrecht de opmerking
maakte, dat do tocht naar PJilgnitz toch lang
en vervelend was, scheen Von Wangen er
niets mede ingenomen, dat zyn rijtuig reeds
het landgoed bereikt had, aangezien hy met
het vormen van een plan nog niet gereed
scheen gekomen te zijn.
Egon had zich by het hooren naderon van
eon rytuig aan het venster begeven. Het
verwonderde hem niet weinig, dat Von Wan
gen reeds heden, en wel in gezelschap van
een hem onbekenden en toch bekend voor
komenden man, zyn bezoek herhaalde. Hy
begroette van voor het venster de uit het
rytuig stappende gasten en ging hen daarna
te gemoet.
Wie mocht de vreemdeling wel zijn?
Eerst toen Albrecht Egon de hand reikte
en aan dezen vroeg:
„U kent my zeker niet meer? Heeft de
heer Von Ernau den ouden vriend van den
gouverneur Pechmayer dan geheel vergeten?"
kwam plotseling, door den toon der stem
opgewekt, de herinnering aan don luitenant
Von Osternau by Egon op, die thans ook
bekende trekken in het zoo geheel veran
derde, verouderde en ingevallen gelaat terug
vond. Onwillekeurig deed hy eene schrede
terug. Hy kon met dezen mensch geen vrien-
deiyken handdruk wisselen. De dief, de brand
stichter had geen recht op zulk eene wyze
van begroeting. Maar mocht men Albrecht
wel met die namen bestempelen?
Geen bewys geluigde vooralsnog tegen hem;
dit had de heer Storting zelf moeten beken
nen, en de luitenant kwam bovendien met
den heer Von Wangen als gast naar Plagnitz.
Geheel zyn tegenzin te overwinnen was
Egon niet mogelyk. Hy raakte de hem toe
gestoken hand even aan en do welkomst
woorden, waarmode hij de beide lieoren
begroette en hen uitnoodigde in zyne kamer
te komen, klonken zóó yzig koud, dat zy
nauwelyks binnen de grenzen der hoffelyk-
heid bleven.
Wordt vervolgd.)