Maandag 21 November. A0. 1832. $eze iQourant wordt dagelijks, met uitzondering v van (§on- en feestdagen, uitgegeven. Derde Blad. Feuilleton. Geld alleen maakt niet gclnkkig. N°. 10046. LEIDSOH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: ▼oor Leidea per 8 meenden.T..7. 1.10. Fr enen per posts 1.40. Aiaonderltjke Nommcrs0.05. PRIJS DER ADVERTENT1ËN ▼en 18 regela f 1.05. Iedere regel meor /"0.17J. Qrootere letters neer pleetsrnimte. Yoor het incesaoeren bniten de stad wordt ƒ0.05 berokend. Persoverzicht. Het overzicht belooft ditmaal niet zoo heel kort te zyn; allerbelangrijkste artikelen lig gen vóór ons, welke als om strijd eene plaats vragen alvorens als „al te oud" neder te dalen tor snippermand. Deelden we voor oenigen tijd reeds een en .ander uit do Pers omtrent den staat onzer Marine mede, naar aanleiding van do desbe treffende begrooting, nogmaals hebben we aangaande dit onderwerp veel te vermelden. Heeft de heer Yan Houten, naar we reeds berichtten, in de „Vragen des Tijds" op de oorlogsschepen van. den minister van marine reeds torpedo's losgezonden en konden die schepen zelfs daar, waar ze zich nog slechts in den bescheiden vorm van een begrootings- cyfer vertoonen, wel eens met man en muis den stuurman, die ze in de Kamer bracht, daaronder begrepen, zegt de „Tijd" vergaan, •ook de „Standaard" heeft Marine tot haar onderwerp gekozen en zegt o. a. Onze wezenlijke ellende bestaat hierin, dat v?y, als tweede koloniale mogendheid, op dit oogenblik niet alleen tegenover Engeland, Frankrijk, Italië, Duitschland, Oostenrijk en Rusland weerloos zouden staan, maar dat we zelfs achterstaan bij staten als Chili en China. Wat we hebben, is vooreerst een hoop oude houten schepen, die het aanzien niet waard zijndan eene kleine gepantserde vloot, met de noodige torpedo's van zwak, traag- loopend, verouderd type; en eindelijk eene kleine kruisersvloot, waarvan alleen de 1ste klasse-schepen in aanmerking komen, en die in tyd van nood ons daarom niet helpen zouden, omdat de kruisers der andere natiën ons in een oogwenk inhalen, als ze ons hebben willon, en in een oogwenk ontstoomen, als ze van ons af willen z;dn. De minister heeft het eerlijk-weg erkend, en voor die oprechtheid zyn we hem dankbaar. Misschien zal iemand denken, dat do Standaard" nu de voorstellen des ministers krachtig zal steunen. Maar dat is niet het geval. Zjj acht hot nog zeer de vraag, of het geraden is, nu reeds de door hem noodig geachte 36 a 37 millioen, voor een tiende deel, toe te staan. "Wol is zii het volkomen eens met den minister, dat wij kiezen of deelen moeten, en nu reeds te beslissen heb ben, of wy onze vloot zullen in stand houden; beter gezegd, of wy ons eene vloot zullen aanschaffen; maar de „Standaard" heeft be zwaar om het door hem voorgestelde plan zoo voetstoots aan te nemen en ons feitelijk voor tien jaren te verbinden tot uitbetaling van de gelden, welke voor de volvoering van dat plan noodig zijn. De droeve historie onzer marine heeft haar voorzichtig gemaakt. Is, vraagt zij, zyn plan genoeg doordacht en van alle zijden bezien, om nu reeds te kunnen zeggen, dat wij, als zijn plan door gaat, metterdaad eene vloot zullen krijgen, waaraan we wat hebben? Schuilt, met name in zjjn denkbeeld, om een model te kiezen, dat hier èn in de Oost bruikbaar is, niet eene nieuwe kiem van bittere teleurstelling; eens- deols, omdat zulke schepen te weinig diep gang hebben, en dus in open zee en hier te lande niet strijdvaardig genoeg kunnen zijn; en andordeels, omdat in geval van oorlog do communicatie met de Oost toch niet is in stand te houden? En zou uit dien hoofde volledige scheiding tusschen onze marine in Indië en onze marine hier te lande, niet stellig voorkeur verdienen? Is bovendien tien jaren niet eene veel te lange periode, nu de politieke horizont wel de eerste drie jaren den vrede schijnt te waar borgen, maar achter die drie jaren tamelijk donkere buien nu reeds dreigen? Is tien jaren niet ook daarom te lang, omdat de jongste historie der marine leert, hoe na tien jaar reeds weer verouderd heet, wat toen nog fonkelnieuw was? En bij al die vragen voegt de „Standaard" dan nog ten slotte deze: is dan ook de som van 37 millioen niet veel te laag ge raamd? Zoo men let op wat de vloten van Rusland. Duitschland en Italië gekost hebben, dan acht het blad net niet wei mogoiyK, aan de tweede koloniale mogendheid eene vloot harer waardig, onder minstons tweemaal dio som te verzekeren. Het besluit aldus: "Want dit, dunkt ons, moet op den voor grond staanYoor eene degelijke vloot hebben wy desnoods grof geld over; maar voor het vermorsen van ons geld aan allerlei schepen en scheepkans, die met eene oorlogsvloot slechts den naam gemeen hebben, mag geen half millioen meer verspild. In hot begin van dit overzicht was er sprake van de „torpedo's" van mr. S. Van Houten. Hier zij vermeld dat deze in de „Vragen des Tyds" zegt in de hoogere sommen, voor ma rine en oorlog aangevraagd, gemis te zien aan eene leidende gedachte in het Kabinet; gemis aan collectieve verantwoordelijkheid. De tastbaar overdreven uitgaven voor de de fensie, vooral nu gevaarlijk, nu de Regeering nieuwe belastingen invoert, kunnen vooral den minister van marine ten val brengen; te meer, daar hij in zijne Memorie van Toe lichting verklaart, dat er geen sprake meer kan zijn van slag leveren, van bescherming van onzen handel, enz. De voorstellen, die de minister doet, acht de afgevaardigde van Groningen, behalve duur, trouwens ook niet eens afdoende. Deze bedenkingen leiden hem er toe het Kabinet zwak te noemen. Het is een ongeluk, zoo besluit hij zijn artikel, dat dit liberale kabinet al weder blijkt, gelijk by zijne formatie trouwens te voorzien was, als geheel zwak te zijn. Vare het een goed geheel, zulke voorstellen zouden de Kamer niet hebben bereikt. Onder de ge geven omstandigheden heeft dit echter geen ander nadeel, dan dat de Kamer moet doen wat in den boezem der Regeering had behooren te geschieden. Het kan geacht worden de wensch der Kamer te zijn, met de ministers van financiën en binnenlandsche zaken be drijfsbelasting en kiesrecht te regelen. Bij het tastbaar gemis aan solidariteit tusschen de ministers ontstaat daaruit echter geene verplichting, om van de andere ministers aan vragen te bewilligen, welke niet op deugde lijke gronden steunen. Eene zuivering van het Kabinetde ministers voor de defensie er uit, Pierson en Tak in waarde houden, dat zou naar den zin van mr. Van Houten zyn. Niet alzoo echter het „Algera. Handelsblad", dat, de zorg voor de defensie besprekende, eerst het Kabinet in de hoogte steekt en dan omtrent de plannen voor ^oorlog en marine zegt: vangt den indruk, dat het beiden ministers ernst is met hunne taak. Zjj verlangen niet op te gaan in gemakkelijk stilzitten en een voudig administreeren. Hunne opvatting is deze: dat oen minister van oorlog behoort te zorgen, dat 's lands vestingwerken in goeden staat van tegenweer verkeeren, en een minis ter van marine moet waken dat onze vloot behoorlijk kan medewerken, als do nood aan den man komt. Wellicht grijpen zij daartoe niet de juiste middelen aan. Dat kunnen de mannen van het vak het best beoordeelen. Dat zijn vraagstukken van uitvoering; maar zy doen niet te kort aan den lof, dien beide ministers verdienen, omdat zy, wel verre van hunne taak licht op te vatten, niet schromen te vragen wat zy voor eene goede vervulling daarvan noodig achten. Dat de voorstellen van marine en oorlog wijzen op gomis aan leiding, aan collectieve verantwoordelijkheid, ontkent het „Hbld." Het ziet in de indiening dier voorstellen juist het bewys, dat het geheele ministerie de defensie als eene ernstige zaak opvat en overtuigd is dat ons volk voor zyn onaf hankelijk bestaan en de werkelijke hand having van zijne neutraliteit offers moet overhebben. Ter bestrijding van mr. Yan Houten geeft het „Haagsche Dagblad" aan een „deskundige" het woord, die uiteenzet dat minister Jansen niet meer dan het hoognoodige aanvraagt om onze vloot te verbeteren en het den Groningschen afgevaardigde, den „ultra-anti militarist" kwalyk neemt, dat hy zijn anti- militairisme de vrije teugels liet. In een ingezonden artikel in de „Am sterdammer" worden de aangevraagde mil- lioenen voor de vloot niet noodig geoordeeld. Dat artikel eindigt: Die oude dwaalbegrippen, dat wij ons alleen tegen een machtigen nabuur zullen kunnen staande houden, dat geloof aan de belanglooze en grootmoedige tusschenkomst eener groote natie by het zien van een zich verdedigend, doch overmeesterd wordend klein volk, moeten door zuiverder denk beelden vervangen worden; die uitgaven van zoovele schatten aan vestingen, forten en schepen, onversleten, doch nimmer in het jongste stelsel passend, moeten eens ophouden. Al komen er uit Den Haag geene byzonder gunstige berichten omtrent het oordeel der Kamerleden betreffende het kiesrecht-ont werp, van de baan is dit nog geenszins en De „Tyd" is, na dertien artikelen daaraan te hebben gewijd, aan hot einde gekomen van hare beschouwingen naar aanleiding van het ontwerp. Indien de Grondwet het niet ver hinderde, zou de „Tyd" de kiezers, naar gelang van hunne positie, o. a. van de boroepen en ambten, welke zy bekleeden, in verschillende maatschappelijke groepen willen verdeelen, in dier voege, dat het aantal stemmen der groep niet bepaald werd door het aantal kiezers, die haar uitmaakten. Maar nu dit niet kan zonder Grondwets-wyziging, verlangt zij duidelijker kenteek^nen van geschiktheid en welstand in de kieswet dan de minister voorstelt. Waarom kan b. v. met eene Grondwet, die in den kie zer maatschappelijkon welstand on geschiktheid vordert eene zekere door den wetgever vast te stellen opbrengst in de belasting niet oen dor kenteokenen zyn, die aanwijzen wie tot 186.) Door hare groote vriendelijkheid verdreef Bertka do stroefheid, welke aanvankelijk nog b\j het onderhoud bestond, en Albrecht kon niet nalaten in te stemmen met den vrien delijken toon, welken zij aansloeg; had hy zich by de eerste ontmoeting met Yon Wangen ©enigszins angstig gevoeld, spoedig werd hy meer mededeelzaam; maar toch lag op alles hetgeen hy zeide de schaduw van eene treu rige, sombere stemming. Hjj verhaalde dat hy het kasteel Osternau fraaier had laten opbouwen dan het ooit te voren was geweest en verklaarde daarheen te zyn gegaan, met het vaste voornemen in het nieuwe kasteel de overleveringen van zyn oud geslacht getrouw te bewaren, door zyne huurlieden gastvry t9 ontvangen. Hy had dit te meer gehoopt, daar hy vroeger met al zyne naburen zeer bevriend was ge weest. Hy had nu echter tevergeefs getracht de oude vriendschapsbanden weder aan te knoopon. De bezoeken, welke hyzelf in de nabuurschap gemaakt had, waren niet be antwoord. Zyne uitnoodigingen waren zonder gevolg gebleven. Onware geruchten over hemzelven, zyne verhouding tegenover den overleden heer Von Osternau en diens weduwe en dochter waren in den omtrek op de meest geslepen wyze verspreid; ja, die geruch ten hadden zelfs hun weg gevonden tot in Breslau en Beriyn, in den kring zyner vroegere kameraden, zoodat hy ook in hun gezelschap, wanneer hy zich naar de stad begaf, ten einde verstrooiing te zoeken, bui tengewoon koel ontvangen werd. Tevergeefs had hy getracht de verspreiders van die booze geruchten en valsche aan klachten op te sporen, om van hen reken schap te vragen, maar niettegenstaande zyne onvermoeide pogingen, had hy het niet ver der kunnen brengen dan het bekomen van ontwykende antwoorden. Informeerde hy, dan wist niemand iets van geruchten, welke in omloop gebracht zouden zyn, maar nauwelijks had de luitenant den rug gekoerd, of de geruchten werden met vernieuwde woede uitgestrooid en gingen van mond tot mond, onder het zegel van geheim houding, maar de verspreiders waren niet te vinden en dus ook niet te straffen. En toch was de heer Yon Osternau bekend met hetgeen omtrent hem werd rondgeba zuind, bad hy hetgeen verteld werd ten halve kunnen raden. Men maakte er hem een ver- wyt van dat mevrouw Yon Osternau en hare dochter moesten leven van een zeer klein weduwenponsioentje en Lize Von Osternau reeds gedwongen werd het brood van vreem den te eten. Was dat alles zyne schuld? Had hy niet herhaalde malen mevrouw Yon Osternau uitgenoodigd op het kasteel haren intrek te nemen, met hem samen te wonen? Had hy niet aangeboden haar pensioen te verhoogen, opdat zy in Beriyn of ergens anders volgens haren stand zou kunnen leven, wan neer zy het kasteel Osternau niet verkoos tot hare woonplaats te maken? Al zyne aanbiedingen waren op snoode wyze van de hand'gewezen. Op Lizes aan drang de luitenant wist dit wel had me vrouw Von Osternau geweigerd eene weldaad van haren neef te aanvaarden. Daarom leidde ook hy een treurig, eenzaam leven. Nog één redmiddel zou voor hem bestaan, nog ééne hoop, dat nameiyk mevrouw Von Osternau en Lize zich eindeiyk nog zouden laten be wegen vrede met hem te sluiten. Wanneer mevrouw Von Osternau met Lize naar het kasteel terugkeerden, wanneer zy zich ten volle met hem verzoenden, dan zou aan alle boosaardige geruchten de kop worden ingeknepen, dan zou dor geheele wereld het bewys geleverd worden, dat van al die ge ruchten niets waar was. Het was om die reden, verklaarde de lui tenant Von Osternau, dat hy naar Linau was gekomen, om zoo mogelyk nog door den in vloed van zyne familieleden, Von Wangen en Bertha, eene verzoening te bewerkstelligen. Dat Lizes vooroordeel tegen hem nog be stond, daarvan had hy heden weder het treffendste bewys ontvangen, aangezien zy bepaald geweigerd had zich te vertoonen. Zy hield zich voor haren neef verborgen, maar desniettegenstaande hoopte hy nog steeds op den invloed zyner lieve bloedverwanten. Albrecht sprak met zooveel nadruk, hy schilderde in zóó sombere kleuren zyn treurig, eenzaam leven, zijn wensch om zich met Lize te verzoenen scheen zóó oprecht, dat de goedmoedige Von Wangen, niettegen staande het veroordeel, dat hy ten opzichte van den luitenant koesterde, toch aangedaan werd en beloofde alles te zullen doen wat in zyn vermogen stond, om Lize ten opzichte van haren neef gunstiger te stemmen. (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 9