N°. 9962.
Maandag 15 Augustus.
A9. 1392.
<Qeze igourant wordt dagelijks, met uitzondering
van rZpn- en feestdagen, uitgegeven.
Derde Blad.
3F"«3«jLill©ton.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Lelden per I mundonf 1.10.
Fr&noo per poet1.10.
Afzonderlijk© Nommera0.05.
PRUS DER AD VERTEN TLÊN
Van 1—6 regels /1.05. Ieder* regel meer f9.17|.
Grootere letten naar plaataroimU. Voor hot
incasseeren buiten de eUd wordt f0.19 berekond.
Officieel© Kennisgevingen.
Burgemeester en Wothouders van Leiden,
Gezien de adressen van Th. SI. W. BERGERS en
A. D. LANGEVELD, houdende verzoek om vergun
ning, respectievelijk tot de oprichting van eene v a r-
kouBBlachtenj cn rookorij in hoi perceel Nieuwe
Mare No. 10 en tot do uitbreiding van do bakkerij
in het perceel Haarlemmerstraat No. 214 door de
plaatsiDg van een tweeden oven;
Gelet op de artt. 6 en 7 der Wet van 2 Juni 1875
(Staatsblad No. 95);
Geven bij deze kennis aan het publiek dat ge
noemde verzoeken met de bijlagen op de Secretarie
dezer gemoonto tor visie gelegd zijualsmede dat op
Vrijdag 2G Aug. aanet., 's voormiddage te elf uren,
op het Raadhuis, gelegenheid zal worden gegeven
om bezwaren tegen die verzoeken in to brengen.
Burgemoeetor en Wethouders voornoemd,
H. C. JUTA, Weth., lo.-Burgemoeater.
E. KIST, Secretarie.
Leiden, 12 Augustus 1892.
Paieat bladen.
Do Burgemeester, hoofd van het bestuur der gc-
meoDto Leiden, breDgt ter kennis van belangheb
benden, dat de Patonten voor de tappers, slijters
on koffiehuishouders van al de wijken over
hot dienstjaar 1892/93, by het college van zetters,
in een dorvortrekken van hot Raadhuis dozer gemeente,
op vertoon Yan het aanslagbiljet, verkrijgbaar zijn
op Maandag 15. Dinsdag 16, Woensdag 17
en Donderdag 18 Augustus e. k., telkens des
namiddags van één tot drie nren, terwijl na het
verstrijken van dien tormyn de onafgehaalde PateDt-
bladen ter uitreiking moeten worden gegeven aan de
deurwaarders der direoto belastingen alhier, die voor
huDne moeite mogen oischen tien cents, zonder
meer.
De Burgemeester voornoemd,
H. C. JUTA, Weth. lo. Burgemeester.
Leiden, 12 Augustus 1892.
Een steeds dreigend gevaar!
Ingezonden.)
Bovenstaand opschrift zal misschien enkele
lezers afschrikken, nl. diegenen, die het leven
voortdurend van de vroolyke zyde beschouwen
en daarom van geen gevaar willen hooren.
Z(j zullen misschien schouderophalend dit
hoofdstuk passeeren, meenendo hun levens
geluk te bederven door telkens op mogelyko
gevaren gewezen te worden. Intusschen ben
ik van meening, dat de levensopvatting van
dergelijke lieden te vergelijken is met de
dwaze politiek van zekeren vogel, die by het
naderen van den jager z\)n kop tusschen de
veeren steekt, ten einde het gevaar niet te
zien, waarin hy verkeert.
Is eene dergelyke handelwijze wel ooit to
verdedigen? Moeten wy, als redelyke schep
selen, niet veeleer onze oogen en ooren wyd
openzetten om naderende gevaren te onder
kennen en ze zooveel mogeiyk te ontwyken
of te voorkomen? Luchthartig en optimistisch, 1
ja, zelfs nonchalant zyn is geene kunst; de j
kinderkamer geeft ons daarvan het meest
sprekende voorbeeld. "Wie de kinderschoenen
evenwel ontwassen is, zal my gereedeiyk toe
stemmen dat het werkelyko loven in geenen
deelo met kinderspel te vergelyken is, dat
de mensch, die zyne roeping goed begrypt, er
steeds op bedacht moet zyn, dat vele en
velerlei vijanden ons steeds bedreigen, en
niet het minst die, welke met het bloote oog
niet zichbaar zyn en daarom aan de aan
dacht van den oppervlakkigen toeschouwer
ontsnappen.
„Maar wolk gevaar bedreigt ons dan toch?"
zal misschien een ongeduldig lezer beginnen
te vragen. „Is de politieke horizon bewolkt,
dreigt er een Europoesche oorlog uit te barsten,
is er een overstrooming, aardbeving of hon
gersnood te wachten?"
Neen, geachte lezer, zoover my bekend is,
niet; en toch bedreigt ons dagelyks een niet
minder te duchten gevaar; niets minder toch
dan ons leven en onze gezondheid zyn het,
die voortdurend blootstaan aan de geduchte
aanvallen van die kleine, voor het bloote oog
onzichtbare wezons, die wy bacteriën noemen.
Wat al onheil is door hon niet reeds gesticht,
hoevele menschen zyn niet reeds ten grave
gosleept door bcsmottelyke ziekten ais cholera,
pokkon, diphtheritis, vlektyphus, mazelen en
niet het minst door dien vroeselyken geesel
der menschheid, de longtering (tuberculose)!
Al deze ziekten, en nog vele andere, worden,
wy weten dit nu, veroorzaakt door smetstof
fen (pathogono bacteriën).
Wat do bestryding dezer vyanden aangaat,
kan men als vasten regel aannemen, dat z
verreweg het gemakkelykst te overwinnen
zyn alvorens ze het lichaam van
den mensch zyn binnengedrongen.
Wanneer ze eenmaal zoover gekomen zyn,
dan is de bestryding veelal hoogst moeilyk,
ja, soms omnogelyk! Zoo hebben wy in de
longtering nog steeds eeno vyandin te beschou
wen, die, alles trotseerende, haar slachtoffer
langzaam, maar zeker ter dood brengt.
Hebt gy ooit zulk een slachtoffer gezien,
lezer of lezeres? Hebt gy dan die doffe oogen,
bleeke wangen en magere, bevende handen be
schouwd, dien hollen, pynlyken hoest gehoord,
zonder te sidderen? Hebt ge niet een stillen
traan van raedolyden voelen opkomen, als
ge zulk een beklagenswaardig mensch met
zwakke, door hoesten afgebroken stem, hoordet
gewagen van hoop op beterschap? En wie is
er, die zich beroemen kan, deze ziekte met
goed gevolg te hebben bestreden
En toch, let wel en zegt het voort, is
ieder zonder ondorscheid in de ge
legenheid deze en tevens alle andere besmet
telijke ziekte'nr te helpen voorkomen en in
haren voortgang te belemmorenen wel een
voudig door, strenge toepassing van de wetten
der hygiëne (gezondheidsleer). En omdat ieder
dit in zyne macht heeft, is hot ook ieders
plicht, zoowel voor zichzelf als voor zyn naaste
Voel wordt tegenwoordig op hygiënisch
gebied gedaan, doch oneindig veel meer wordt
nog verzuimd!
Keuring van levensmiddelen, afvoer van
faecaliën, reinigen en luchten van huizen en
slaapplaatsen, baden en reinigen van het
lichaam, ontsmetting van privaten en riolen,
koken van onzuiver drinkwater, wat al maat
regelen zyn er niet, welke binnen ieders be
reik liggen, maar met de toepassing waarvan
het inderdaad nog zeer treurig gesteld is. Het
ligt evenwel niet in myno bedoeling al deze
nuttige en hoog noodige zaken te bespreken,
alleen wensch ik do aandacht nog voor eeno
wylo te vestigen op een punt, dat tegen
woordig in de geneeskundige wereld aan de
orde van don dag is. En dat het zeer zeker
ieders aandacht verdient, moge het volgende
stukje bewjjzen, dat ik dezer dagen in een
Duitsch tijdschrift vond, en hier, na vertaling,
weergeef.
„De melk van tuberculeuze koeion. (Door
dr. Baum.)
Uit zyne onderzoekingen en inentingen met
zulke melk maakt dr. Baum deze gevolgtrek
kingen Do melk van aan tuberculose lydende
dieren (koeien) is by lichte aandoening van
het melkgevend dier nog normaal, verandert
evenwel by het toenemen der ziekte en vooral
by het optreden van uiortuberculose zoowel
quantitatief als qualitatief, wyl èn de hoeveel
heid in haar geheel èn het gehalte aan vaste
stoffen afneomt, terwyi het watergehalte stygt.
In talrijke gevallen zyn de karakteristieke
tubercelbacillenmeest voorzien van sporen2),
in de melk aangetoond; zy zyn in grooter
getale aanwezig, naarmate het lyden heviger
is, en ontbreken bjjna nooit by
uiortuberculose5).
De melk van tuberculeuze koeien is, blykens
D. i. het ziektoveroorzakend agens.
a) D. i. het zaad, waarmede do bacteriën zich
voortplanten.
3) Ik spatieer.
de entingsproeven, in 60 a 70 procent van
alle gevallen en bovendien byna altyd infec-
tieus by geiyktydig bestaande tuberculeuze
aandoening van den uier; overigens neemt de
virulentie*) toe met den graad van het lyden
zy is in sommige gevallen ook aanwezig by
tuberculose van enkele organen (schynbaar
zonder algemeene tuberculose of zonder uier
aandoeningen).
De besmettelykheid der melk gaat ook op
het daaruit bereide zuivel over.
Komt de melk in het spijsverteringskanaal3),
dan blykt zy in ongeveer 40 pet. van alle
gevallen infectieus te zyn, met dien verstande,
dat zy onmiddellyk tuberculose van het darm
kanaal verwekt, welke later aanleiding geeft
tot het ontstaan van algemeene tuberculose.
Ook hier stygt de virulentie met den graad
van het lyden by het melkgevende dier, en
is hot grootst by geiyktydige uiertnberculose.
Het maagsap en de in het darmkanaal
voorkomende scheikundige processen werken
slechts in geringe mate belemmerend en alleen
by zeer lange inwerking doodend op de levens
kracht der tubercelbacillen, terwyl de sporen
geheel onaangetast biyven. In eene reeks van
goed geconstateerde en onbetwistbare gevallen
is waargenomen, dat menschen, ten gevolge
van het gebruik van melk, afkomstig van
tuberculeuze dieren, aan tuberculose leden.
Koken van de melk neemt in verreweg de
meeste gevallen hot gevaar weg; daardoor
worden waarschynlyk alle bacillen gedood,
niet echter alle sporen.
De bovengenoemde gevolgtrekkingen leggen
der gezondheidspolitie, zoowel als allen die
hiertoe in de gelegenheid zyn, den plicht op,
door goede voorzorgsmaatregelen de menschen
voor het gebruik van molk, afkomstig van
tuberculeuze dieren, en dientengevolge voor
het verkrygen der ziekte, te vrywaren. Deze
maatregelen moeten volgens myne meening
hierin bestaan:
De rauwe melk van tuberculeuze dieren
moet volstrekt van het gebruik, door mensch
en dier, uitgesloten worden. Deze maatregel
is, voor zoover betreft het gebruik door den
mensch, in de meeste gevallen, reeds daarom
te rechtvaardigen, wyl by hoogore graden
der ziekte de melk van zulke dieren qualita
tief gewoonlyk zoodanig veranderd is, dat zy
als minder waarde vertegenwoordigende, niet
verkocht mag worden.
Daar het koken niet altyd de melk onscha-
i) D. i. in staat om do ziekte teweeg te broDgeD.
D. i. besraettejykbeid, vergiftigheid.
3) Yau den mensch b. v.
Peter Van der Wilg.
Slot.)
Hevig ontstelde hy; de rozenkrans, dien
hy in de laatste oogenblikken werktuiglyk
in de handen gehouden had, ontgleed hem,
en juist wilde hy dien weer opnemen, toen
de schel van den misdiener door het kerk
gewelf klonk en daarmee eene plechtige,
indrukwekkende stilte te voorschyn riep.
De heldere klank, welke het kerkgebouw
doorruisebt had, was snydend door Peters
hart gegaan; hy meende luide van alle zy den
te hooren
„Gy, Peter, zyt de misdadiger", en hy had
geene kracht zich uit zyne geknielde houding
op te heffen, voordat reeds de meesten om
hem heen de kerk verlaten hadden.
Toen yido hy als een gejaagd wild weer
huiswaarts.
Het voorgevallen onheil op den spoorweg
bracht natuurlijk heelwat opschudding in het
anders zoo kalme Elzendaal teweeg en er
waren al spoedig verschillende lezingen van
de ramp in omloop.
De een wist te vertellen dat Goverts be
schonken geweest was, een ander, dat bij
eenvoudig vergeten had den wissel te ver
zetten, een derde beweerde weer, dat de
trein door zijno snelle vaart van de rails
was geloopen en dergelyko variaties op het
thema meer.
Doch toen Goverts een paar dagen later
stierf, ten gevolge van den doorgestanen
schrik, begonnen de minder edele verhalen
hunne kracht te verliezen en sprak men
algemeen met deelneming over den ongeluk-
kigen afloop van den wissel wachter.
Maar aan don schuldige, aan Peter, dacht
niemand. Doch zooveel te meer leed die in
stilte. Overal, waar hy ook ging, verrolgde
hem de gedachte aan zyne misdaad als op
do hielen en nergens kon hij rust voor zyn
geschokt gemoed vinden.
Eten en drinken deed hy zeer weinig;
alles scheen hem in de keel te blyven ste
ken. Dc-s nachts sprong hy vaak in zyn
droom op, gekweld door de verschrikkelykste
gezichten. Vooral toen hy den dood van
Goverts vernomen had, kende zyne gejaagd
heid geene grenzen.
„Gy moet het u niet zoo aantrekken,
vader", zeide Gerrit vaak, als er over
den wissel wachter gesproken werd en Peter
daarby zyn gemoedstoestand niet verbergen
kon; „gy moet het u zoo niet aantrekken;
zeker is het ongolukkig, maar er valt niets
aan te veranderen."
Doch zulke woorden brachten Peter nog
meer in spanning in stede van hom te kal-
meeren; immers, men kon dat zoo gemak-
keiyk zoggen, wanneer men geene schuld
aan de ramp had, maar hem, de eenige
oorzaak van het onheil, hem brandde dat
vreeselyk geheim op het hart als een ver
terend vuur.
Zoo had Peter reeds eenige dagen geloopen,
ten prooi van het knagendst zelfverwyt,toen
eensklaps do hovige begeerte in hem ont
waakte, om zyne zorgen met den drank weg
te spoelen.
En, vreemd genoeg, waar hy vroeger nooit
aan gedacht had, viel hem thans te geiyk
in, hy had een middel gevonden om, zonder
iemand lastig te vallen, aan geld te komen.
Peters blik namelyk was op hot geweer
van zijn zoon gevallen en aanstonds zag hy
reeds den overvloed van hazen voor zich,
die hem monigen blanken gulden in do stad
zouden opbrengen, en die, in de braadpan,
geen kool of andere vruchten konden vernielen.
Zoodra de avond viel, nam Peter onge
merkt liet geladen geweer van het rek, voor
zag zich van kruit en lood en trad naar
buiten. Hy gevoelde zich minder gejaagd dan
anders, alsof reeds alleen de hoop drank
te kunnen koopen, hem de zorgen deed
vergeten.
Het was juist eene geschikte plaats voor
zyne onderneming; de maan brak nu en dan
vluchtig door de wolken en wees dus Peter
gemakkeiyk den weg, maar om vervolgens
alles weer in eene duisternis te hullen, welke
den jager zoo goed als onzichtbaar maakte.
Toch stond Peter vaak luisterend stil,
omdat hy iets meende te hooren; doch toen
hy telkens bespeurde, dat het de wind ia
de struiken of zyn eigen voetstap was,
vermande hy zich weer, zoodat hy ten
laatste zyne vreesachtigheid volkomen over
wonnen had.
Langs „Eikenhorst" liep eene der kleine
Yeluwsche beken, welke zich langzamerhand
tot éeno grootero vereenigen, waardoor, na
nog meerdere samenvloeiingen, eindelyk ue
Eem ontstaat.
Het beekje langs „Eikenhorstwas slechts
door zyn stroomend water van de gewone
slooten te onderscheiden, alleen in het voor
jaar had het eene tamelyke breedte. Aan oe
overzyde van deze beek nu, niet ver van een
kreupelboschje, lag de koolhof van Gerrit.
Hierheen wendde Peter zyne schreden; bet