DAGBLAD.
N°. 9938.
Maandag IS «Juli.
A0. 1892.
<§eze (Qourant wordt dagelijks, met uitzondering
van <§on- en feestdagen, uitgegeven.
Dit nouimer bestaat uit DRIE
Bladen.
Eerste Blad.
Kikeriki.
Groen-beracstlng.
Leiden, 16 Juli.
Feuilleton.
ZIJN MOORDENAAR.
LEIDSCH
PRUS DEZER COURANT:
Voor Leidoa per t munJenf 1.10.
Franco per post1.40.
A.f«ooderlplt6 Nommera.0.00.
PRIJS DER ADVERTENTIÊN:
Van 16 ragela f 1.05. lader» regel meer 17|.
Grooter» lettere naar plaatanumte. Voor hel
Incasseeren buiten de atad wordt fO.lQ berekend.
Aan de Abonné's daarop, wordt btf dit
nommer verzonden No. 43 van Kikeriki.
Do most. zoo gezeid,
Doet wonderen, waar bij leit.
Aangenomen, maar waar h(j dus niot ligt,
doen ook do wonderen op zich wachten. Stik
stof is een hoogst belangrijk plantenvoedsel
en waar z\j in den grond ontbreekt, is 't mot
den oogst treurig gesteld. Gelukkig dus dat
ze te koop is in de kunstmeststoffen, maar
koopen kost geld en dat heeft een ieder maar
niet voor 't grijpen. Wederom gelukkig dus,
dat wo 't in onzo macht hebben, dank zij den
onvermoeiden pogingen van de mannen der
wetenschap, de stikstof der lucht voor een
prijsje in den grond te deponeeren. We be
hoeven daartoe slechts planten te telen, welke
bekend zyn als 6tikstofverzamelaarsters.
Daartoe behooren de erwten, boonen, wikken,
lupinen, serradella alle peulgewassen en
ook de verschillende klaversoorten. Maar
de grond moet er voor geschikt zyn. Vreemd,
nietwaar?
Hier groeien genoemde gewassen goed en
wat verder geven ze er oen orui van. nouaen
ze er dan een wil op na Men zou 't haast
zeggen; maar neen, dat is te dol om over
te redeneeren. De vork zit eigenlijk zoo in
den steel. In professor Hellriegels proefstation
groeiden lupinen niet in uitgegloeid zand,
ook al kwamen daarin alle plantoDvoedende
stoffen voor, die lupinen volgens Lieblgs
aschtheorie behoeven. Eerst als men aarde
van den grond, waarin lupinen wel groei
den, in hot uitgegloeide zand bracht, verkreeg
men een beteren wasdom hierin en zelfs
knobbelvorming aan de wortels. De uitge
gloeide aarde moest dus, zooals men dat
noemt, ingeünt worden met aarde, waarin
genoemd gewas wel voortwilde. Hierin heeft
men een middel om een akker, die geene peul
gewassen wil voortbrengen, voor hunne teelt
geschikt te maken.
Maar 't zit hem niet in de uitgestrooide aarde
als aarde. De entstof, laten we het verbeterings
materiaal zoo eens noemen bevat iets, wat
de verkregen uitkomst veroorzaakt, nl. micros
copisch kleine organismen. Zonder deze kun
nen de stikstofverzamelende planten de vrije
stikstof uit de lucht niet tot zich nemen.
Die op schimmel gelijkende organismen drin
gen door in de wortels van het gewas, leven,
onder opneming van stikstof, van en met de
plant, vermenigvuldigen zich enorm en voeden
eindelijk de plant, welke zich zeer krachtig
gaat ontwikkelen. Deze levensverrichting gaat
gepaard met de vorming van knobbeltjes aan
do wortels der gewassen. Staan de peulge
wassen in een rijken grond, in eenen dus,
die al de pl; ntenvoedendo stoffen bevat,
dan vormen zo aan hunne wortels geene
knobbeltjes. Dat leven van die lage organis
men in en met de plant en ten gevolge daar
van die knobbelvorming noemt men „Sym
biotisch proces."
En dat het werkelijk die microorganismen
zijn, welke hier invloed op den groei uit
oefenen, blijkt daaruit, dat do grond, waarin
ze voorkomen, en die dus vooral lupinen
en serradella wil voortbrengen, daartoe on
geschikt wordt, zoodra men hem uitgloeit,
dus de organismen doodt, 't Ligt dus nu voor
de hand hoe men den grond van stikstof
kan voorzien, welke betrekkelijk niets kost.
We hebben slechts op daarvoor geschikte lichte
gronden te zaaien lupinen of serradella on
op meer zwaardere erwten, wikken en ver
schillende klaversoorten. Maar 't sproekt van
zelf dat de grond niet uitgeput mag zijn en
genoeg phosphorzuur, kalk en kali moet be
vatten. Is 't gebleken, door den ooest. dat
iiy meraan arm is, dan moet men hem deze
stoffen verschaffen, want de genoemde ge
wassen hebben ze bepaald noodig. Dat zou
dan toch bemesten zijn. Ja, maar de ge
noemde meststoffen zijn lang zoo duur niet
als stikstof: eene baal (van 100KG.) Thomas-
phosphaat kost plus minus een rijksdaalder
en bevat 16 pet. phosphorzuur en 50 pet.
kalk. Een kilogram stikstof echter kost tus-
scben de 70 en 80 ets. en soms weieens
meer in kunstmest. Gelukkig dus, dat die
voor de groen-bemestingsplanten niet behoeft
gekocht te worden. Als deze planten nu goed
grooien, dan zamelen ze heel wat stikstof
uit de lucht op: van 100 tot 300 Kg. per
HA. Dat is pure winst en vertegenwoordigt
een aardig kapitaaltje.
Kleigronden zijn in dezen minder loonend
dan zandgronden; dat komt, omdat de meer
genoemde planten na den oogst der gewone
schoof niet zoo gauw er op voortwillen. De
grond is te stijf en aanvankelijk te werkeloos
en de tyd van groei 't gaat naar don
winter te kort. Daarom doet men wèl, op
zoo'n grond de opkomende plantjes een beotje
te helpen met chilisalpeter (40 50 Kg. per
HA.), opdat ze wat spoedig door 't ergste
heenkomen.
Ook verbouwt men als tusschengewas wel
kool- en raapzaad, benevens gelen mosterd.
Dat z(jn echter geene stikstofverzamelende
gewassen en komen dus in de tweede plaats
in aanmerking. Men mag ze dus aanvanke
lijk wel een beetje helpen met chilisalpeter,
tó meer, omdat de stikstof van deze niet ver
loren gaat, maar in hot gewas bewaard blijft.
Waarom kool- en raapzaad dan ook hier in
aanmerking kunnen komen? Omdat ze met
hun loof en wortels veel plantenvoedsel ver
garen en licht oplosbare, plantenvoodende
stoffen voor wegzakken naar den ondergrond
behoeden, wat trouwens ook van de andere
gèwassen kan gezegd worden. In Duitschland
telt men, met het doel om zo later onder te
ploegen, hier en daar gewassen, welke als
onkruid aan bepaalde gronden eigen zijn
zoo b. v. de Bosch Lathyrus en do Aardeikel.
Van de groen bemesting is al sedert eeuwen
gebruik gemaakt en reeds de Romeinen brach
ten haar in toepassing. Maar men deed het
toen met andere bedoelingen, bedoelingen,
wolke hare waarde ook nu nog niet verloren
hebben. Men beoogde toen met het tusschen
gewas eene vermeerdering van het humus-
gehalte van den grond, dezen door de schaduw
der planten vochtig en warm te houden, het
nnkrnid fx* rl-j-
vermeerderden onze voormalige ïanabouwers
dan toch ook hot stikstofgehalte hunnor
gronden.
En wanneer ploegt men de groen bemes-
tingplanten onder? Die in 't voorjaar onder
het koren gezaaid z\jn met het oog op de
teelt van wintergraan, moeten natuurlijk voor
den herfstzaai ondergeploegd worden. Heeft
men het tusschengewas echter na den ge
wonen oogst gezaaid, dan verrichte men dat
werk natuurlijk veel later. Vóór December
doe men het echter niet, maar, laat de grond
het toe, vanwege de vorst, dan kan men er
in Februari b. v. mee aanvangen. Sommigen
doen 't nog wel later.
Kudelstaart. G. Dros.
Ter Secretarie dezer gemeente is tegen
betaling van f 1 per exemplaar verkrijgbaar
gesteld het uitvoerig en beredeneerd verslag van
den toestand der gemeente over het jaar 1891.
Do uitvoering door de leden van het
koninklijk domkoor uit Berlijn heeft Maandag
namiddag in de Evang.-Luth. kerk alhier
plaats. Evenals elders, zullen zij ook hier
zonder twijfel een belangstellend gehoor vin
den, waartoe de aantrekkelijkheid van het
programma, reeds in een vorig nummer per
advertentie vermeld, niet weinig zal bijdragen.
Het eigenaardige der oude muziek (Palestrioa,
Orl. di Lasso, Lotti) in vergelijking met meer
bekende van Bach, Hand KleiD, Grell, enz.,
geeft eene gelegenheid l i h.storiscbe studie
met kunstgenot vereenigd, zooals zelden aan
geboden wordt.
Het koor is op zjjne reis door ons land
reeds in enkele plaatsen opgetreden, o. a. te
Groningen en te Zwolle, waar de aldaar ver
schijnende bladen (do „l'rov. Gron." en de
„Nieuwe Groningor") met hooge ingenomen
heid van de uitvoeringen melding maken,
terwijl de ,Zw. Crt." o. m. het volgende
schrijft:
Het Berlijnsche domkoor, dat hier in de
Groote Kerk oen concert gaf, hoeft zyn ouden'
roem schitterend gehandhaafd. Als voorheen
was de samenzang vooiredelijk, de zuiver
heid vlekkeloos, hot wegsterven en aanzwel
len der tonen onberispelijk o;: de voordracht
geheel in overeenstemming met den geest
der compositie.
Met nimmer falende zekerheid draagt elk
dezer geoefende en besch iMe zangers er het
zjjne toe by om eon verrukkelijk schoon go-
heel ten gehoore te bi gon. Allen zongen-
naTaten°"È'efcto\i$re jSflb 1 tD.
tweede bassen afzonderly t t; noemen.
Het „O bone Jesu" van den grooten Pales-
trina opende de ry der nio'o6terlijke composi-
tión en toen de eerste tonen door de stille-
ruimte weerklonken, voelde men zich onmid-
doliyk aangegrepen door de tooverkracht dezer
plechtige en heerlijke muziek.
Den 30sten Juli a, s. zullen van hier
naar Gouda (by het 5de hat van het vierde
reg. inf.) vertrekken 16 man (8 van elk der
hier in garnizoen liggend" hat.), ten einde daar
de noodigewachten en corvéein waar te nemen.
De minister van oorlog is van zyne in-
spectiereis in de residentie teruggekeerd.
De minister van buitenlandsche zaken,
de hoer Van Tienhoven, begaf zich heden
van Den Haag naar Amsterdam.
Do inspecteur voor hot Krankzinnigen
wezen bezocht gisteren met eenige officieren
van gezondheid het gesticht te Ermeloo
Veldwyk.
67.)
„Zwyg en wees zoet; ik ben thans je
moeder, Kunibert!"
„Gy? Dat is niet waar! Neen neen!"
Toornig stampte hy met zyn voetje op
den grond.
„Go noemt my moeder, of.zy trok
weer het blanko mes de knaap beefde
„zeg bet!"
De knaap weende. -
„Zeg dan moeder, of zy zwaaide
het mes.
„Moeder!" antwoordde de kleine, nauwe-
lyks hoorbaar.
„Koe-i-wi!"
De adelaarsschreeuw ontsnapto aan haro
lippen en met vreugde sloot ze Kunibert in
de armen, drukte hem aan haar hart en
kuste hen.
I -Wanneer de lieden iets vragen, dan
Izwygt ge; begrepen? Ge zult niemand ant-
Iwoorden." Kunibert knikte.
I Zij tradon uit het bosch.
I „Ik ben moe; ik kan niet meer gaan",
Iklaagde het kini.
„Neem my op den arm, moeder" zeg
dat, en dar. draag ik jj!" antwoordde
Irmgard.
Gehoorzaam herhaalde het kind de woor
den van het meisje, dat nu aan zyn wensch
voldeed en hem naar het rytuig droeg.
„Ziezoo, daar ben jelui reeds; een lieve
jongen! Hoe heet je, kleintje? Hoe oud ben
je?" vroeg de voerman.
Kunibert zou antwoorden, doch een kneep
in den arm herinnerde hem aan zyne be
lofte; angstig verborg hy zyn gezichtje aan
Irmgards borst.
„Hy is zoo schuchter en moe; laat hem
begaan; en hy is ook ziek. Ik zal hem een
warm bedje maken, dan kan hy slapen!"
Met deze woorden klauterde Irmgard in
den wagen en schudde het stroo terecht. De
man reikte haar den knaap aan. Irmgard
legde hem neer e.i dekte hem zoo goed
mogetyk met haren doek toe. Eer weinige
minuten voorbjj waren, bewees de regel
matige ademhaling, dat de slaap den kleine
had overmeesterd.
Irmgard onderhield zich nog een poosje
met den man, doch dan overviel ook haar
do slaap. Aan Kuniberts zyde dommelde zy
in, terwyl op den bok de voerman zat te
knikkebollen.
Langzaam trokken de paarden den wagen
over don hun bekenden weg.
Do morgen grauwde; de koude nevel deed
de slapenden rillon. De voerman ontwaakte,
wreef zich de oogeD, trok rillend de schou
ders op en zag dan eens om, om te onder
zoeken waar r.y zich eigeniyk bevonden.
„Hm daar heb ik my toch verslapen I
Héiaar, jonge vrouw, sta op! Den weg, die
naar Friedrichshagen leidt, zyn wy al een
mooi eindje voorby. Daar is de groote wind
molen; loop in die richting en dan zult ge
nog weinig verloren hebben."
Slaapdronken keek Irmgard naar buiten
haastig wekte zy Kunibert, hief hem uit het
rytuig, bedankte den voerman en schreed in
de aangegeven richting op den molen toe.
Daar gekomen, sloeg zy links af. Van dorp
tot dorp dwalende, verliepen verscheidene
dagen, voor ze eindelyk besloot waarheen zich
te wenden.
„Naar moeder Balbo!" sprak ze tenslotte
en vóór het aanbreken van den dag ging
ze op reis.
Dichte nevels verborgen den horizongeeno
honderd schreden kon zy voor zicli uitzien
uit de richting van den molen kon zy alleen
besluiten, waar zy zich bevond.
Daar gingen de witte zeilen omhoog; spook
achtig rekten de lange armen zich uit en
daar hoe klopte haar har ddar stak de
toren van het kerkje te Friedrichshagen zijn
rood dak boven alles uit. Zij huiverde, toen
zy hem zag. In eene groote bocht ging ze
rondom het dorp en spoedb had zy de duinen
bereikt, de duinen hare duinen, de speel
plaats harer kindsheid, en ddar daar de
zee haro zee, de groote, wyde zee!
Zwygend bleef zy staan de armen
breidde zy uit, de wind speelde met het
roode, lange haar.
„Myne zee! Myne zee!" liep ze eindelyk;
dan nam zy den knaap in hare armen,
drukte hem aan het hart en weende. Weg,
over zand en heuvels weg, verder door
pynboombossc-hen en besse; ruiken, vlugger,
altyd vlugger werden haro hredon. Met den
knaap op den rug stormde zij voorwaarts.
Daar, waar eens Clarissa l d gestaan, stond
zy thans! Daar, beneden, "-onden door
wilde ranken, lag moeder Jt -. hut, als in
een diepen slaap; geen licht, i rook,geen
leven, geen hondengeblaf; pringen der
vroolyke geiten en geene Ir /an vroeger.
Neen, eene andere, eene f;< heel andere, liet
thans haar oog over don ouden geboorte
grond zweven.
(W.. i iii vervol j<i.)