N4. 9816, Maandag ^2 Februari, A*. 1892. tQeze <§ourant wordt dagelijks, met uitzondering van Zon- en Feestdagenuitgegeven. Derde Blad. Een belangrijk geschrift. Feuilleton. Leiden, 20 Februari. PRIJS DEZER COURANT: Voor Lsidoa per 8 maandenf 1.10. Franco por post1.40. Aisc<nde.r!nk« Nornoiera..0.rt3. PRIJS DER ADVERTENTIÈN: Van 16 regels f 1.05. Iedere regel moer Grootere letters naar plaatsruimte. Voor hef. De „Anti-Opiumbond" heeft het eerste norn- mer uitgegeven van zyn tijdschrift: „De Opium-Vloek". Op den omslag ziet men het beeld van een „schuivenden Javaan", uitge- magerd en verdierlijkt door het misbruik van het verderfelijk „genotmiddel". Het streven van den Bond wordt er duide lijk verklaard en men vindt er ook een afdruk van de slotsom, waartoe het uitmuntend ver slag komt, door den heer Groeneveldt, lid van den Raad van Indié, na een onderzoek in Cochin China uitgebracht, en daarnaast de denkbeelden, door jhr. mr. W. Elout van Soeterwoude, secretaris van don Bond, reeds vroeger in zijn bekend vlugschrift verkondigd over bestrijding van het kwaad. Behalve deze stukken, geeft het tijdschrift nog de opstellen, reeds in „De Standaard" geplaatst, waarin de heer J. E. N. baron Schimmelpenninck Yan der Oye, lid dei- Tweede Kamer en bestuurslid van den Bond, het regie-stelsel (als overgang tot verbod) in bescherming neemt tegenover het stelsel van vergunningen (licenties), door den controleur Schot aanbevolen. Eindelijk bevat de aflevering oen verslag van de laatste bondsvergadering en een afdruk van den brief, door den oud-directeur van financiën dr. De Roo aan het „Handels blad" gezonden. Het eerste door den Bond uitgegoven ge schrift en het rapport over het opium-mono polie in Fransch Indo China, dat aan de Indische regeering is uitgebracht door den heer Groeneveldt, zijn naast elkaar afgedrukt om te doen uitkomen de treffende overeen stemming tusschen beide stukken. Op alle hoofdpunten bestaat homogeniteit! schrijft het bestuur van don Bond. „Het valt voor zeker niet te ontkennen, dat hierin voor onzen Bond reden tot groote dankbaarheid gelegen is, daar, dank zy dit rapport, het bereiken van ons schoone doel in de naaste toekomst niet onwaarschijnlijk voorkomt. ,En zoude die overeenstemming ook tot nadenken kunnen stemmen hen, die het stre ven van den Bond als eene utopie, de door hem aanbevolen régie als eene onmogelijk heid, de beweringen omtrent het pachtstelsel als overdreven en de woordvoerders van den Bond zelf als onbevoegd hebben voorgesteld nu de hooggeplaatste ambtenaar door de Indi- Do Chlneesche wijsgeer en zyne vrouw. 5.) Mea droeg de spijzen op en de schoone weduwe, die een vreeselijken honger had, bezweek voor den heerlijken geur. Zij kon zich niet goed houden. „Ter wille van uw eetlust", sprak zij, „zal ik een weinig rijst nemen." Maar daar hij zich bi) het eten geheel naar haar richtto, was zij wel genoodzaakt iets te gebruiken van alle schotels, en zonder het te willen stilde zij haren honger. Dien nacht kon zy geen oog toedoen op hot droge gras, waarop zjj zich ter ruste gelegd had, zonder zelfs haren gordelriem los to maken, en met den steen, welke haar den hals bezeerde, tot hoofdkussen. Den geheelen nacht hield haar geest zich bezig met het beeld van den knappen student, mot zyne bevallige houding, zyne g.oote zwarte oogen en zijn mond, rozerood als een rype perzik in plaats van met den overleden echtgenoot, dien zij zich telkens voor den geest wilde halen en over wien zij haar best deed te schreien. 's Morgens, toen zy opstond, pijnlek en sche regeering uitgezocht en speciaal aange wezen, om naar de opium-toestanden in Cocbin- China een onderzoek in te stellen en rapport uit te brengen omtrent wat thans op Java te doen zou zyn, met zyne hooge autoriteit, zijne kennis en ondervinding op alle hoofdpunten de uitspraken en voorstellen van onzen Bond byna woord voor woord komt dekken en be krachtigen Wij brongen hierbij in herinnering dat in het geschrift„de Opium vloek" de ontzettende nadeelen van het opium-pachtstelsel worden uiteengezet en als het eenige middel ora op afdoende wyze verbetering in den toestand aan te brengen, werd aangewezen het invoe ren van eene regio in ongoren zin. De be schouwingen, welke in het geschrift zyn opge nomen, zijn samengevat in de volgende stol lingen De nadeelen voor lichaam en geest van opium-gebruik als genotmiddel worden alge meen erkend. Opium-gebruik nu leidt allicht tot misbruik. Het gebruik zooveel mogelijk te beperken is derhalve regeeringsplicht. Het pachtstelsol op Java leidt onherroe pelijk tot vermeerdering van gebruik. Daarenboven is dat stolsel in verband mot den smokkelhandel een middel: tot demoralisatie van hoofden en minderen tot onderdrukking van den kleinen man; tot knevelarij en willekeur, en tot het maken van opium-propaganda. Onderdrukking van den smokkelhandel is by het bestaande pachtstelsel onuitvoerbaar. Het pachtstelsel dus moet worden afgeschaft. Algeheel verbod van opium op Java is op dit oogonblik niet te handhaven. Het heffen van een hoog invoerrecht en het vrijlaten van den verkoop zou evenmin als een licentie-stelsel tot duurzame verbetering leiden. Ware verbetering kan alleen worden aan gebracht door een stelsel, waarby niemand persoonlijk belang heeft bij den verkoop van opium en waarby geleidelijke, maar gestadige beperking van gebruik hoofddoel is. Als overgangsmaatregel om eenmaal tot al- geheele afschaffing te komen, behoort derhalve de opium thans (met opheffing van alle tus schen-personen en met absoluut verbod van opium-debiet door elk ander) uitsluitend bij van regeeringswege aangestelde personen te worden verkrijgbaar gesteld. Daarbij moet tegengang van smokkelhandel met alle kracht worden ter hand genomen en dienon telkens, waar daartoe gunstige en afgemat, zuchtte zy by de gedachte, dat die jonge vreemdeling weer zou vertrokken. Maar het uur was geslagen, waarop zy by den doode moest gaan weenen en spys- en drankoffers plengen, en de prinses volbracht haren plicht. Zy besteedde veel meer tyd aan haar toilet dan noodig was, en daar zy het schande vond dat hare lange nagels tusschen de dak pannen waren blyvon hangen, deed zy de gouden dopjes over de toppen harer vingers, alsof er nu nog fraaie nagels te bescher men waren. Onder het naar beneden gaan zag zy den bediende van Li-Tiu uit diens kamer komen met een zeer terneergeslagen gezicht. „Edele weduwe", aldus sprak hy haar aan, „ziedaar een ongolukkig geval, dat voor u zeer hinderlijk zal zyn: de jonge geleerde, myn meester, lydt aan hevige pynen, ver oorzaakt door eene ernstige ziekte, welke hy zich door bovenmatige geestesinspanning op den hals heeft gehaald. Het droeve nieuws, dat hem gisteren by zyne aankomst is mode- gedeeld, heeft hem zeer aangedaan en op het oogenblik, dat hy gereed -as te vertrekken, werd hy plotseling in hevige mate aange tast door .die ellendige-koorts." „Laat zoo snel mogeiyk den dokter Halen 1" gelegenheid bestaat, verboden kringen te wor den ingesteld. Evenals vroeger reeds door onze Koningin nen, is. nu ook door H. K. H. de groother togin van Saksen, prinses Sophie der Neder landen, eene gift geschonken aan dr. Gunnings wykvereeniging „Pniél" alhier. Van den heer G. W. W. C. baron Van Hoëvell, president van Amboina, mocht het Rijks Ethnographisch Museum te Leiden eene hoogst belangrijke verzameling ethnographi- sche voorwerpen ten geschenke ontvangen. Die verzameling omvat: Kleedingstukken, zadels, klewang en schild voor dansers, muziekinstrumenten, proeven van vlechtwerk, huishoudeiyke voorwerpen, landbouwgereedschap, samen 36 stuks, uit Gorontalo. Afgodsbeeld, muziekinstrumenten, werk tuigen van ny verheid, huishoudelyke voor werpen, kleedingstukken en sieraden, wapen, samen 17 stuks, van de Tomini-bocht. Wapens en kleeding van de Arolli-landen, samen 6 stuks. Sieraden, kleeding, wapens, samen 7 stuks, van de Timorlao-eilanden. Beeldje van Leti. Zwaard van Kisser. Wapens, 38 stuks, van Humboldtbaai, Nieuw-Guinea. Wapens, 3 stuks, van Doreh, Nieuw-Guinea. Lans van Engano. De voorwerpen zyn meest alle van inland- sche benamingen voorzien, terwijl de schenker door mededeelingen omtrent hun gebruik het wetenschappelyk belang dier verzameling in niet geringe mate heeft verhoogd. Zy is geïnventariseerd als serie 776. Aan don schenker is de dank der Regeering betuigd. De heer H. Van der Hou ven van Oordt, consulair ambtenaar der Nederlanden, destyds waarnemend consul te Djeddah, heeft het Museum verrykt met eene verzameling van een en dertig voorwerpen van verschillende herkomst, meerendeels van Mekkagangers verkregen, waartoe de jaarlyksche pelgrims tocht eene geschikte gelegenheid aanbiedt. De collectie is geïnventariseerd als serie 819. I. Voorwerpen uit Arabic: Een lontgeweer, twee lansen, eene bruin houten klarinet, ruw roodbruin, aarden koffie- schaaltje, drie waterzakken, antieke drink beker. „Dat zou volstrekt onnoodig zijn, prinses", antwoordde de dienaar, „ik alleen kan hem verzorgen en ik ga naar de keuken om ge reed te maken, wat hy behoeft, ten minste als u, zoolang ik weg ben, by den zieke wilt blijven „Ga, ik zal hem oppassen", zei de jonge vrouw. En ofschoon zy voornemens was, op den drempel te bljjven wachten, kon zy geen weerstand bieden aan haar verlangen, de kamer binnen te gaan. De neergelaten rolgordynen temperden het licht en hulden de kamer in een groenachtig halfdonker. Li-Tiu lag geheel gekleed op zyn bed. Toen hy de prinses zag, wilde hy op staan om haar te groeten, maar zij kwam snel naderby om het hem te beletten. „Wacht u wel voor eenige onvoorzichtig heid", voerde zy hem te gemoet „Het spyt my innig, dat gy zoo ziek zyt en ik zal voor uw herstel bidden. Hebt go veel pyn?" „Gy hebt eene stem, zacht als balsem", zei hy zacht fluisterend. „Ik heb pyn in het hoofd, eene afschuwelyke pyn, het hoofd brandt my. Uw handje, uw sneeuwwit handje, moet ook de frischheid der sneeuw hebben: het schynt my toe, dat ik verlichting krygen zou, als dat handje op myn voorhoofd werd gelegd." m-iassecron Dc.wm ae staa w-jrat ,0.1 II. Voorwerpen uit Soedan: Vier lansen, twee recht zwaarden, een rechte dolk, twee sikkelvormige dolken en twee lederen schilden. III. Voorwerpen uit Abessynië: Twee lansen. IV. Voorwerpen van verschillende herkomst: Tweesnydende dolk van Russische Mekka gangers, kromme dolk van Marokko, geel koperen schenkkan uit Bochara, bedelnap vap derwisschen, pelgrimsstaf dito met by itje, beide uit Arabië, kromme dolk en vergulden armring voor kinderen, van filigraan werk, eveneens als uit Arabië afkomstig opgegeven. Aan den schenker hiervan is eveneens de dank der Regeering betuigd. (Sfs.-Oi\* Naar aanleiding van de reeds vernielde Opheffing der Zuid-Hollandsche Leerhoeve te Oudshoorn, wordt door een aandeelhouder aan de „Haarl. Crt." o. a. geschreven, dat jhr. Van Merlen op de vergadering, waarvan molding is gemaakt, als'bewindvoerder over de nalatenschap van mr. Visser van Hazers- woude o. m. mededeelde, dat de stichter voort durend groote sommen daarvoor beschikbaar had gesteld en dat hy, sedert diens overlijden, dus binnen vyftien maanden, meer dan vijfen twintigduizend gulden ten behoeve van die inrichting had uitbetaald, zoodat het niet te verwonderen is, dat de erfgenamen huiverig waren dien kostbaren weg te blyven bewan delen en dat de heer Van Merlen als beheerder der nalatenschap dit gevoelen volkomen deelde. „Het bestuur der Voreeniging gaat schryver voort vermeende dat ingrypende hervormingen en vereenvoudiging by de leer- hoeve noodzakelyk waren, maar toen btj de discussie bleek, dat na die bezuinigingen, behalve de subsidie van Ryk en provincie, nog van de erfgenamen van den heer Visser v. H. gedurende twintig jaren eene aaniien- lyke borgstelling werd gevraagd was hot toen te verwonderen, dat de heer Van Merlen, namens de erfgenamen, deze verplichting niet wilde op zich nemen te meer, omdat het bestuur zelfs, al werd die borgstelling verleend, nog niet volmondig kon verklaren, dat alsdan de levensvatbaarheid der Yereeniging verzekerd was. „En toen geen ander aandeelhouder of li* van het bestuur de gevraagde toezegging deed schoot er niet anders over dan tot ontbinding der Vereeniging het voorstel te aoen. „De vermelding, dat de heer Van Merlen met zyn zoon en schoonzoon met de liquidatie werden belast, klinkt voor oningowyden wel licht vreemd. Misschien wordt dit eenigszins „Neen, neen, dat gaat niet", zei de Hemel- sche blozende. Maar hy had bare hand reeds gegrepen en hield haar in do zyne. Wel vond het jonge vrouwtje het eenigszins stuitend en beleedi- gend, maar tegelykertyd dacht zy toch „Wat eene goede gedachte van my, om myne gouden nagels aan te doen." „Gy wilt my dus niet genezen?" vroeg hft op smeekenden toon. Nu kon zy niet langer weerstand bieden en zy legde hare hand op de lange zwarte wenkbrauwen, welke als in satyn uitgehou wen waren en waarnaar zy met welge vallen keek. „Ach, wat zyt gy goed, en wat helpt m(j dat!" riep Li-Tiu uit. „Nu wil ik u ook zeg gen dat ik door u die boosaardige, koorts ge kregen heb. Ik was buiten myzelven van schrik, toen ik vernam, dat gy de vrouw van Tsjoean-Tse waart geweest; ik kon het denk beeld niet verdragon, dat zyne zestig winters uwe achttien lentes verstyfd hebben en daA eene slak bezitter was van zoo'n schoone pioenroos." {Wordt vtrvolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 9