INGEZONDEN. Wcrkmanslnrlcliting. "Wanneer het ingezonden stuk in het L. D. van 8 Fobr. jl., onderteekend B., my en waar- schijnlek velen mot mij verrast zoowel als verblijdt, dan meen ik dat de verrassing te verklaron is door het ongewone verschijnsel eener ontzegging, die zeldzaam voorkomt. Meestal toch aanvaardt men het overtollige, wanneer het geschonken wordt. De verblijding, hot behoeft nauwelijks gozegd, is omdat B., werkman, of met den werkman dagelijks in aanraking, in hot krijt treedt, en daardoor een tornooi opent, dat ons rechtstreeks zal duidelijk makon wat do werkmansstand denkt van instellingen in-hetbolang van werklieden, door monschon buiten don werkmansstand opgericht. Wy, armo zondaren, moeten ons behelpen niet de woorden der menscheliike taal, waar mede wij zoo zelden tot onzo volkomen vol doening do gevoelde beteekenis van onze ge dachten kunnen uitdrukken. Aan de woorden werklieden, werkmansstand hechten wij eene te enge of eono te ruime beteekenis. Is de man, die oen ambacht uitoefent als knecht of als baas, meer een werkman dan allo andere mannen? Is oen staatsman, een geleerde, een ambtenaar minder een werkman dan hy, dio timmert, metselt, schildert, enz.? De grens wordt van dag tot dag moeiiyker te trokken, on dit is to beschouwen als een gunstig toe ken door allen, die wijs genoeg zijn om to woten dat do menschen voor de natuur of voor God gelijk zijn, en dio vurig verlangen, dat de ongelijkheid in genieten en ïyden op- houde voor zoover zy als uitvloeisol van de inrichting der Maatschappy door ons wordt begrepen. De afstand tusschen het vurig verlangen en het verwezenlyken is niet te meten. „De toestand, waarin wy ten opzichte van dit groote vraagstuk verkeeren, is ongeveer de zelfde als die van een menschengeslacht, dat de regelmatige op- en neergang van hot water by eb en vloed aan onzo kusten wilde ken nen, maar slechts een levensduur van een twoetal minuten bezat, na welk tydsverloop een nieuw geslacht het oude verving", (aan haling uit De coöperatie in de Sterrenkunde van prof. v. d. S. Bakhuyzen). Do Fabrioksbodo ontleent aan eene belang ryke studio van Professor Herkner (Archiv für sociale Gesotzgebung und Statistik) eon artikel, waaiin o. a. het volgende: „Het is merkwaardig, dat or nog altyd menschen zyn, die aannomon dat eene verbetering in den toestand van den arbeid niet te verkrygen is door toedoen van do arbeiders zeiven of door den Staat, doch die meenen dat dezo verbete ring uitsluitond is to vorwachton van do workgovers, die mot vaderiyko zorg instollin- gen in het belang van de werklieden in hot leven roepon. Die instellingen zyn voor oen deel zonder beteekenis voor de bevordering van eene botere regeling der arbeidsverhou dingen." Arbeidsverhoudingen; tot dat óóno woord is do ganscho samenleving terug te brengen. De beste zullen zyn die, welke door de werk lieden zeiven mettertijd zullen worden ver kregen; en die zullen verkregen worden; stollig en zoker gelooft dat oen ieder, die mot eerbied denkt aan de eeuwigheid. Met geestdrift, met instemming mogen wij, mot geduld moeten wy alle pogingen bogroo ten on gadeslaan, die onzo naasten, ieder naar zyn aard, in het werk stelt om de som van geluk en tevredenheid onder het menschdom to vergrooton. Het doel, zoo schryft Prof. Herkner, moet dan ook niet zyn uitbreiding der instellingen in hot belang van hot perso neel, maar het overbodig maken van die instellingen. Zou dit ook niet de gedachte zyn, die ten grondslag ligt aan het plan van een werk- mansgobouw? Voor B. en hen, die op zyn voetspoor ons willen voorlichten te dezer zake, kan dit misschien een baken zyn om hun boeg naar te wenden. D. H. Mijnheer de Redacteur! Niet twyfeloudo aan uwo bereidwilligheid om eenen werkman de gologenheid te geven in uw blad zyne meening te zeggen, verzoek ik voor het navolgende een plaatsje in uw geacht Dagblad. Mot verwondering las ik hot ingezonden stuk in het No. van S Febr., het prachtig motto voerende „Gebouw voor werkmans inrichting." De schryvor beroept zich, werkman te zyn I geweest en beweert, dat voor den werkman I meer ffan overvloedig voor zyne ontwikkeling en beschaving gedaan wordt. Ik zou vragen: „Is die schry ver een vreemdeling in Jeruzalem, dat hy zoo hoog opgeeft van de gelegenheid tot ontwikkeling hier te stede?" Hoeft hy de Enquête verslagen van Leiden gelezen en ge zien, hoe er in onze verlichte 19de eeuw ge vonden worden, die hunne handteekening met een kruisje plaatsten? Is hy dan niet bekend in de werkmanskringen, hoe weinigen er nog zyn, die een goed inzicht hebben in onze maatschappeiyke toestanden en verhoudingen, en daardoor blootgesteld zyn om medegesleept te worden in de verderfelijke leer van hen, dio voorgeven werkmansvrienden te zyn? on do verderfelyke leer prediken van „standen- haat en revolutie?" De schryvor zegt: 21 vereenigingen zyn hier ter stede door den werkman opgericht; genoemde vereenigingen worden trouw bezocht en geven uitvoeringen (is dat de ontwikkeling die hy bedoelt?), dio zelfs door vrouwen, dochters en schoonmoe dors worden bygowoond. Is do schryvor daar tegen, dat men na een jaar inspanning, van zwoegen en werken, een avond van ontspan ning neemt? De boog kan toch altyd niotge spannen staan? Daarna bespreekt de schry ver het op te richten arbeidersgebouw, dat allo avonden open zal zyn, waar allerlei spelen zullen zyn om de bezoekers bezig te houden; maar ver geet er by te voegen, wat er gedaan zal worden voor de ontwikkeling van den werkman. Kent do schryver het doel van de inrichting soms niet? dan zou ik het betreuren, dat hy uit onkunde dio inrichting bestrydt; dan zou ik hem moeten degradeeren tot diegenen, die nog heel wat ontwikkeling noodig hebben. De schryver zegt: „De heoren Greven en v. d. Vlugt hebben nooit tot den werkmans stand behoort." Dat geef ik toe, maar wanneor de schryvor zegt, dat zy er niet mede omgaan, dan slaat hy de plank weer mis. Ten allen tyde z(jn die heoren boreid, om, waar werklioden hunnen raad of hulp noodig hebben, te helpen; vele werklieden kunnen dit getuigen, zelfs toen voor een jaar of 3 geleden verschillende v» erkliedonvereenigingen hier ter stede by ióén dor heeren raad ging vragen, om hier leon arbeidersgebouw op to richten, hetwelk niet door kon gaan, omreden de vereenigingen geen kans zagen, het kapitaal daarvoor byeen to brengen. Nu wordt het ons aangeboden on wel zóó, dat er weer eerst met do werk lieden geraadpleegd is over den stand en de inrichting. En nu komt een gewezen werkman vertellen en durft nog wol uit naam der werklieden to schry von, dat het niet noodig is. Moeten wy als werklieden niet respecteeren dat er een gebouw zal vorryzen, waar ver schillende standen en rangen willen samen werken tot ontwikkeling; die hoogst noodige aanraking, waar zelfs onze studeerende jon gelingsschap haro krachten beschikbaar stelt tot opbouwing van het Maatschappelyk en zodelyk gehalte onzer werklieden en waar zelfs dames aan mede willen werken voor onzo fabrieksmeisjes. "Wanneer die gewezen werkman bang is voor uithuizigheid, dan geef ik hem den raad: trek dan to velde tegen kroegen, waar het zuur verdiende gold van velen geofferd wordt aan den drankduivel; dau kunt gy op veler symphatio rekenen, maar niet als gy uit onkunde eene nuttige inrichting bestrydt, waar die vloek der menseh- hcid niet getapt mag worden. De schryver goeft op het laatst oen wenk aan de Leden van den Gemeenteraad, en zegt heel leuk: „Indien U in het waarachtige be lang van den werkman wilt workzaam zyn, onderzoekt Gy zeiven vooraf, eer Gy Uwo stem goeft aan het plan der heeren Greven en v. d. Vlugt, eer het te laat is." Nu stygt myne verwondering ten top over de onnoozelheid van dien gewozen werkman omdat de Leden van den Raad wel hot stukje Gemeentegrond kunnon afstomraen, maar in geen geval het plan. Schryvor dezes zal geen wenk geven aan de Leden van den Raad, omreden hy overtuigd is, dat de mannen, die daarin zitten, meestal belmoren tot de vooruitstrevende richting en die niet zullon tegenstemmen, waar het Dage- lyksch Bestuur geen bezwaar ziet, het stukje Gemeentegrond daar ter plaatse voor eene zóó nuttige inrichting af te staan, waar ver schillende standen samen moeten komen, om elkander op te bouwen on te -ontwikkelen, voor eeno inrichting, die in verschillende steden van ons land door alle rangen en standen wordt toegejuicht. U, M. d. R., dankzeggende voor de verleende plaatsruimte, noem ik my Een werkman K. Mijnheer de Redacteur! Mag ik U om een plaatsje verzoeken in Uw blad naar aanleiding van het ingezonden stuk van B. in Uw blad van jl. Zondag? Eene bestrijding van de oprichting van het Workmansgebouw door eon gewezen werk man mag waarlyk wel weersproken worden. Van iemand, uit de arbeidende klasse voort gekomen, zou men dit niet verwachten. Dit geeft my aanleiding tot de veronderstelling, dat B. óf het doel der Volksleeszaal niet kent öf oordeelt dat de werkman genoeg ontwik keld is. Hoe anders kan do man praten van de ontwikkeling en beschaving, door 21 be staande vereenigingen verspreid? Jammer, d?it hy niot aangeeft, waarin die ontwikkeling be staat, daar het niets anders zyn dan zieken- of begrafenisfondsen. Maar het zit zeker in de uitvoerige (jaarfeesten die genoemde ver eenigingen geven. Nu, daar geniet men in den regel geestelyk (spiritueel) en licliamelyk genot genoeg. M. i. gaat or van deze vereenigingen gcene opvoedende kracht uit, en is dus eene Volks leeszaal, een gebouw daarvoor bestemd, eene behoefte. Of zou B. het niet noodig achten dat do werkman een helder inzien krygt over de dringende quaosties, die dagelyks aan do orde zyn? Hoe hy moet denken over volks gezondheid, coöperatie en de sociale quaestio in al hare onderdeelen en van alle zy den? Acht B. het onnoodig, dat de werkman zich op do hoogte stelt van do politiek der verschillende regeeringspartyen, die hem in staat zullen stellen naderhand met vrucht als kiezer op to kunnen treden? B. zal toch den werkman het genot niet misgunnen, aan do beschouwing van prachtwerken verbondon, die hy anders nooit onder de oogen zou krygen? "Wolke ver- eeniging, mynheer B., zorgt daarvoor? Welnu, daarvoor is de Volksleeszaal! Daar wordt geen sterke drank geschonken, daar is geene gelegenheid tot dobbelen, en do man en vader, daarvan huiswaarts keerend, komt mot geen berooid hoofd by vrouw of kinderen. Uithuizigheid in dien zin werkt dus ten goede en ik wensch dan ook dat het nieuwe gebouw spoedig biykt to klein te zyn, dat alle werk lieden en fabrieksarbeiders daarvan gebruik maken. Het veelvuldig naar de kerk gaan is ook uithuizig, on toch geloof ik niet dat B. het nut daarvan met my zal betwisten. Volledig onjuist is hot, wanneer B. zegt de eerstete zyn, die een debat over de bouwplannen opent. Ik raad hem aan zich te abonneeren op 'c „Leidsch Dagblad"; dan blyft hy op do hoogte van een en ander; dan had hy in No. 9783 het adhaesie-adres van 130 werklieden kunnen lezen en eenige nummers vroeger dat van het Alg. Ned. Werkl.-Verb. Dus raad ik hem aan om zelf lid van do Leeszaal te worden. Aan U, M. d. R., myn dank voor de plaatsing l M., Mede onderteekenaar van het genoemd adres. Mijnheer de Redacteur! Mag ik, als werkman, U een plaatsje ver zoeken naar aanleiding van het ingezonden stuk van B., voorkomonde in Uwe Courant van 8 Februari jl.? Niet minder dan B. noem ik het plan van de heeren Van der Vlugt en Greven loffelyk, maar ik doe het in de vasto overtuiging, dat zij daardoor den arbeider eeno uitstekende gelegenheid tot ontwikkeling aanbieden; een middel, dat leidon zal tot verheffing van den werkman. De gewezen werkman B. vergeet waar- schynlyk dat hy werkman is geweest, anders zou hy niet beweren dat er te Leiden reeds zooveel ter ontwikkeling en beschaving van den arbeider gedaan wordt, en dan schynt hem hier het bestaan van 21 vereenigingen het grootste bewijs daartoe. Als hy nog werkman was, zou hy weten dat slechts enkele vereenigingen zyn tot ontwikkeling hunner leden, maar juist dio vergaderingen toonen aan hoe noodig het is, dat de werk man met enkele uitzonderingen wel degelyk de gelegenheid behoeft tot het ver- kiygen van een geregclden gedachtengang, van een fijner voelen, van oen juister oordeel. Ook schynt hot dat B. de feesten dier vereenigingen als een middel tot ontwikkeling beschouwt, waar de leden met hunne vrouwen en schoonmoeders byeenkoraen om den tyd, tot zoo'n feest bestemd, door to brengen met het gebruiken van min of meer alcoholische dranken, dansen, luisteren naar de prachtige liedjes van liet een of ander café-chantant of naar een, hoewel met alle inspanning toch niet goed uitgevoord, tooneelstuk. Het ligt niet in mijne bedoeling om feesten der vereenigingen af te schaffen, alleen om aan to toonen dat myn inzicht over het nut der foesten vrywel verschilt met dat van misschien vindt hy ook de kermis eene ge- genheid tot ontwikkeling. Als B. zich niot vergist, zal in het Arbeiders gebouw gelegenheid zijn tot verschillende spelen, maar, zegt hij, de werkman is ook een mensch en het zal geen spelen blyven om pepernoten of krakelingon. B. schijnt niet veel gelezen te hebben over de Engelsche Toynboeinrichtlng, want daarin heb ik nooit gelezen dat die spelen aanleiding gaven tot groote dobbelspelen. Het spelen wat nu thuis of in de herborg door de worklieden hier ge daan wordt, Is, myns inziens, behalve wezen- lyko liefhebbery, enkel het gevolg van ver velendheid, van het zich niet kunnen ver maken en nuttig bezighouden Heeft men eenmaal geleerd te denken, heeft men eene voldoende hoeveelheid konnis opgedaan, dan zal men minder lust tot spelen, maar meer lust tot nuttige gesprekken hebben. B., die zelf werkman geweest is en nog dagelijks met hen omgaat, schijnt al een slecht kenner te zyn van den toestand der werk lieden. Hy moest eens opletten, als twee ar beidersfamilies elkaar visite maken, waarin de gesprekken en bezigheden alzoo bestaan. Het is gewoonlyk eoil gesprek over veel of weinig werk, over een verondersteldo of we- zenlyko onrechtvaardige behandeling door de superieuren en het loopt zachtjesaan ten einde. Ten slotto wordt troost gezocht by de flesch, om dan, weder spraakzaam geworden zynde, hot gesprek te herhalen, te gaan kaart spelen of iets anders te doen. Natuurlyk heb ik nu niet liet oog op alle werklieden, maar toch is het my een voldoend bowys vóór het Arbeidersgebouw. Volgons B. had de werkman er zich tot nog toe niet over uitgelaten, maar dan is B. zeker niets bekend van de 2 adressen by den Gemeenteraad ingekomen, eon van Mussert met meer dan 200 handteekeningen en een van het Alg. Nederl. Werkliedenverbond. Vindt B. dat het niot schrijven in de cou ranten een bewijs is dat de arbeiders er niet om vragen en er dus geen behoefte aan hebben, my lykt het een schelle kreet vóór hot Arbei dersgebouw, want als do werklieden nog niet inzien dat de toenemende ontwikkeling der arbeiders in andere landen, hun industrie den nekslag zal toebrengen, hun zal doen zinken beneden allo andere beschaafde landen, dan is het my reeds erg genoeg. liet kan zyn dat de arbeiders, waarmee B. omgaat, fabrieksarbeiders zijn, dio, ieder zal het toegeven, minder ontwikkeld zyn dan de handwerkers; dat rechtvaardigt geenszins het gevoelen van B. dat zy 't niet noodig heb ben. Of meent hij soms dat ey arbeiders zyn die niet om ontwikkeling, maar om brood u-agen, zeker is het dat de HH. Van der Vlugt en Greven de zaak beter begrypen dan B., want zonder een voldoende ontwikkeling zal men een geschreeuw en gekerm hooren over honger en ellende, dat door den be krompen blik, het weinige weten en denk vermogen der werklieden, niet duurzaam zal kunnen worden gestild. Het gevolg zal niet wezen meerdere uit huizigheid en alleen-lating van vrouw en kinderen; zy, die nu een goed en gezellig thuis hebben, zullen zich niet door het gebouw laten meesleepen om zich daar te ontwikkelen of te amuseeronzij zullen het thuis blijven doen; want het is toch niet onwaarschynlijk dat in het Arbeidersgebouw, evenals in de nu bestaande Yolksleeszaal, boeken zullen kunnen worden gehaald. Voor hen, wior tehuis zoo bekrompen en ongezellig is dat zy de straat op of naar de herberg gaan, hun wordt een uitstekende gelegenheid geboden om daar te vinden wat zy thuis moeten missen. Mynheer de Redacteur, B., die niet erg ingewyd schynt in het leven der arbeiders, zou ik radon, vóór hy or weer over schrijft, de zaak wat nauwkeuriger te onderzoeken, opdat hij met meer juistheid oordeele en niet door eenige klanken zooals nu in hot laatste van zyn schry ven van 8 Februari een zoo edel streven zal trachten te verijdelen. U, Mijnheer de Redacteur, dankend voor de verleende plaatsruimte, noem ik mij Hoogachtend K. <1.-1. n.iILDIE>§TE\. Dagen van verzending uit Leiden. Via Amsterdam (Ned. Zeepost) 12 en 20 Febr. laatste lichting aan het postk. 's nachts 12 u. Via Rotterdam (Ned. Zeepost) 5 en 19 Febr. laatste lichting aan het postk. 's av. 10.15.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1892 | | pagina 6