K°. 9735.
Maandag 16 November.
A®. 1891
<§eze (gourant wordt dagelijks, met uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Knappe Jongens.
Leiden, 14 November.
Keuilloton.
Het nut der practisclie
wetenschap.
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Lei dcc. per 3 maanden1.10.
Franco per post 1.40.
Afzonderlijke Nummers0.05.
PRIJS DER ADVERTENTIE»;
Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel meer fQ1
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor het
incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Eerste /Had.
Kon men afgaan op het oordeel der ouders,
hun getal zou onnoemelijk groot zyn. Dat een
knaap zich niet genoegzaam inspant, dat hy
wat speelsch is en wat traag, wil men nog
wel onder het pleiten van verzachtende
-omstandigheden toegeven: dat hy zwak is
van geestvermogens, en dus met den besten
wil van de wereld niet meer presteeren kan
dan hy doet, wordt zelden erkend. Misschien
zit daar wel zeker half bewust gevoel achter
van de erfelykheid van sommige eigenschappen.
Wilde men nu, gelijk in den laatsten tyd
meermalen is aanbevolen, alle inrichtingen
van onderwijs gratis openstellen voor alle
kinderen van ons volk, dan zouden honderden
en duizenden van die „knappe" jongelui wel
dra onze Hoogero Burgerscholen en Gymnasia
overstroomen. Immers, er wordt zóó gerede
neerd wat van Staatswege ten behoeve der
gemeenschap wordt gedaan, behoort in gelyko
mate toegankelijk te worden gemaakt voor
allen. Geschiedt zulks niet, dan heeft er be
voorrechting plaats. De eisch, dat een zeker
aandeel in de kosten door de direct belang
hebbenden wordt gedragen, terwijl dan de
Staat of de Gemeente er het overige bylegt.
is oorzaak dat de min dergegoeden, voor wie
die eisch te zwaar is, uitgesloten worden van
eene finantiüele hulp, die aan anderen, in
betere omstandigheden geplaatst, ten deel valt.
Goed, onderstellen we, dat ook de hef
ting dezer bydrage wordt ingetrokken, dat
zelfs alle leermiddelen kosteloos worden ver
strekt 1 Dan zal, uit de ongefortuneerde klasse,
de toeloop zeker zeer groot worden. De vraag,
of een jongmensch geschikt is voor ernstige
studie, of hersenarbeid met zyn aard en
neiging overeenstemt, wordt zelden overwo
gen er moet maar gezorgd worden dat aan
de eischen voor de admissie wordt voldaan,
wat waarlyk niet moeilijk is, zelfs voor
middelmatig begaafden. De aandrang zal niet
minder sterk zyn van leerlingen uit de vol
strekt onbemiddelde klasse; alleen zal men
staan voor het bezwaar, dat, willen zy van
het onderwijs in hoogere kringen gebruik
maken, hunne kleeding meer offers zal vra
gen dan met de krachten van 's vaders beurs
overeenkomt. Ook dat is den verbeteraars
van maatschappelijke fouten geen hinderpaal
de Staat, die de scholen openzet, moet ook
zorgen dat zy bezocht kunnen wordendus,
toelage voor kleeding is in zulke gevallen de
aangewezen weg. Zelfs hebben we met nog
eene andere moeilijkheid rekening te houden
jongens van den leeftijd, waarop men de
bovengenoemde onderwijsinrichtingen bezoekt,
verdienen in de lagere volksklasse reeds eenig
loon; de ouders kunnon deze bydrage voor
de huishoudelijke kas niet missen, en daar
om zou de Staat hen schadeloos moeten
stellen. Anders komt er s-tryd met het gelijk
heidsbeginsel, dat aan allen dezelfde mate van
Staatszorg toewijst.
We zouden, indien dit alles kon geschieden,
eene maatschappij krijgen van byzonder knappe
mannen, gevoed met eene groote dosis ge
leerdheid.
Ten zeerste staat het te vreezen dat de uit
komst niet zou beantwoorden aan de verwach
ting. De intellectueele kracht van kinderen
uit de lagere volksklasse slaat men wel eens,
dooreengenomen, te hoog aanmen verbeeldt
zich, door hun maar onderwijs te geven, ze
tot elk peil van bekwaamheid te kunnen op
voeren. Op den verbazenden invloed, welken
afkomst en omgeving uitoefenen, wordt een
voudig geen acht geslagenvan de afkomst,
die voor een groot deel de vatbaarheid voor
hoogere ontwikkeling beheerscht, van de
omgeving, die indrukken teweegbrengt, waar
door de vruchten van het nauwkeurigst en
volledigst onderwijs vernietigd kunnen worden.
Eene algemeene verhooging van het ver
standelijk peil eener natie is eene der meest
gewenschte uitkomsten te achten van het
beschavingswerk, en wel waard, dat men er
alle krachten voor inspant.
Dat dit doel bereikt kan -worden door allen
denzelfden weg te doen bewandelen, valt ten
sterkste te betwijfelen. Ook kan het zelfs
hoogst gevaarlyk geacht worden proeven in die
richting te nemen; immers, vallen deze min
der gelukkig uit, dan is er het welzyn van
de slachtoffers mede gemoeid, die niet by
machte waren te protesteeren op het oogen-
blik, dat hunne ouders, op grond van de
vermeende „knapheid" van hun kroost, het
er maar op waagden.
Onze tyd stelt, op elk gebied, hooge eischen,
ook op dat der wetenschap; voor half of
driekwart bekwamen worden de kansen steeds
minder. Yoer een knaap langs een weg, welken
hij slechts met de uiterste moeite kan be
wandelen, en gy zult u te verwyten hebben
de oorzaak te zijn, dat zijne krachten uit
geput raken vóór hij nog halverwege is ge
vorderd. Zelfs by den tegenwoordigen toe
stand, nu aan de toelating tot onze inrich
tingen van Middelbaar en Hooger Onderwys
nog zekere voorwaarden van maatschappe-
lyken welstand zyn verbonden, ziet men maar
al te veel voorbeelden van die overschatting,
tegen welke niet genoeg kan worden gewaar
schuwd: mislukkingen, vóór nog vorderingen
van eenige beteekenis zyn gemaakt, waaraan
niettemin vele kostelijke levensjaren zyn ver
morst. Yoor gefortuneerde jongelieden is dat
misschien minder erg, ofschoon het dan toch
altyd jammer blyft van het geld, aan die met
zoo weinig succes bekroonde opleiding besteed
zy kunnen later het een of ander baantje
bekomen of zaakje oprichten, dat hen voor
volslagen lediggang behoedt. Als jongelui
zonder vermogen in dat geval verkeerden,
zouden zy er slechter aan toe zyn, doordien het
eenige middel, om op eene fatsoenlijke manier
aan den kost te komen, hun zou ontbreken.
Maar zyn er dan in die maatschappelijke
klasse volstrekt geen werkelijk knappe jongens?
O, voorzeker, en in een land als het onze,
waar het voorrecht eener hooge geboorte nooit
zooveel als elders had te beduiden en althans
geene onmisbare conditie was om vooruit te
komen, levert de geschiedenis tal van voor
beelden op, dat het geenszins de minsten zyn
geweest, die zich uit de laagte hebben
opgewerkt.
Men lette evenwel op dat laatste woord.
Werkelijk knappe jongens hier worden niet
bedoeld de gewone vluggerds, die misschien
een klein beetje harder kunnen loopen dan
anderen neen, die geniale knapen, op wie
ons vaderland roem draagt, gelyk zy ook
elders hoog staan aangeschreven, komen
toch wel op de plaats, waar zy wezen moeten,
al leidt men ze niet by de hand van school
tot school. Zy hebben maar een klein steuntje
noodig, soms in het geheel niet. Zeiven kyken
zy om zich heen, zeiven vinden zij wat zy noodig
hebben; zij grijpen rond in den schat van
opgegaarde kennis van het voorgeslacht,
zoodra zy er maar even de hand in kunnen
steken. Aan een 6nkel boek, voor uit den
mond gespaarde stuivers gekocht, hebben zy
meer dan menig studecrende aan eene gansche
bibliotheek.
Er wordt in onze dagen en ook in ons
dierbaar vaderland verschrikkelijk veel gedo
ceerd. Daaraan is het toe te schrijven, dat
middelmatige personen, na verloop van eenige
jaren, zekere dosis opgeplakte kennis verwer
ven, waarvan zij dan meenen dat ze hun eigen
dom is geworden. Er wordt hier niet beweerd,
dat al onze mannen van talent, ondanks dien
overvloed, geworden zijn wat zy zynmaar
dat die veelheid van onderricht in zakenrdie>
men door zelfzoeken en eigen nadenken moet
trachten te verkrijgen, wel eens de verstande
lijke vorming belemmert in plaats van ze te
bevorderen, is als zeker te achten.
Laat onze jongens, knappen en minder
knappen, tot welke maatschappelyke klasse
zy behooren, een lager onderwys genieten,
dat allen te pas komt, en liefst een klein
beetje verder voortgezet dan tot dusver ge
schiedt. Treft men dan onder degenen, die
in bekrompen levensomstandigheden verkee-
ren, jongelieden aan, die zich door een by-
zonderen aanleg voor geestesarbeid onderschei
den, dat men dan dezen, ook in het be
lang der gemeenschap, den weg bane om dien
aanleg verder te ontwikkelen; voor hen zou
openstelling van onderwijsinrichtingen en ver
strekking van hetgeen zy behoeven om er ge
bruik van te maken, eene weldaad zijn, welke
rijke vruchten draagt. Den anderen zou veel
grootere dienst worden bewezen door ruimere
openstelling van gelegenheden, waar zy zich
voor een of ander vak kunnen bekwamen;
hen mede te doen opgaan naar de tempels
der wetenschap is hun eene onvermijdelijke
teleurstelling bereiden, welke natuurlijk leidt
tot ontevredenheid.
En het zyn juist dergelijke misnoegden, in
bezit van oen weinig meer kennis dan het
gros der lieden over welke zy zekere heer
schappij pogen uit te oefenen, die de gevaren,
waaraan de maatschappij in deze dagen van
woeling blootstaat, in niet geringe mate ver
meerderen.
Men schrijft ons uit Sassenheim» Alhier
trad Donderdag-avond, in de eerste buiten
gewone departements-vergacering in dit sei
zoen, van het „Nut", als spreker op mr. L.
H. J. Lamberts Hurrelbrinck, uit Leiden. De
leden met hunne dames waren trouw opge
komen, dank zy den goeden naam als spreker,
welken de heer Hurrelbrinck bezit. De groot»
verwachting is niet bedrogen uitgekomen,
want de lezer heeft zu'n gehoor bij uitstele
geboeid met drie zijner Limburgsche novellen-
De emst, waarmede vóór de pauze de no
vellen „Tys de Steenklopper" en het „Zwaluw-
nestje" werden aangehoord, moest, na de
pauze, plaats maken voor een gullen lach
bij het voordragen van „Uit do kleine repu
bliek". De heer Hurrelbrinck heeft allen, die
hem hoorden, ongetwijfeld een aangenamen
avond bezorgd en gaarne zullen zij hem in
het volgend jaar weder zien optreden.
D.)
„Het is hij de processtukken", antwoordde
Ada. „Ik heb het bjj de terechtzitting den
president overhandigd en deze heeft het bij
de stukken gevoegd."
„Dan moet ik rnjj dus tot den president
wenden. Wilt gij my uw vertrouwen schen
ken? Zoudt gy mij toestaan dat ik uwe ver
dediging op mjj neem?"
„Ik verkeer in eene zoo ongelukkige positie
dat ik iedereen dankbaar ben, die zich om
mij bekommert en zich mijner ontfermt. Ik
weet echter niet, hoe gij mij kunt verdedi
gen, want uit uw kaartje zie ik dat gij geen
jurist, maar technicus zyt."
Arnold glimlachte.
„In dit geval", zeide hij, „kan een jurist
niets baten, maar een scheikundige en een
kenner van de nieuwste vorderingen onzer
wetenschap zeer veel. Myne colleges aan de
technische academie en mijn arbeid in het
laboratorium hebben juist betrekking op zaken,
welke bjj dit proces den doorslag hebben ge
geven. Ik ben toevallig op mijne doorreis
hier, maar uwe zaak interesseert my zóó, dat
ik gaarne, als het zyn moet, de rest mjjner
vacantia wil opofferen om door myne weten
schap u aan uwe rechten te helpen. Maar
óón ding moet gij mij onder alle omstandig
heden verzekeren: is dat ledige blad werke
lijk hetzelfde, hetwelk gy indertijd beschreven
hebt ontvangen, of is het mogelijk, dat er eene
verwisseling heeft plaats gehad?"
„Zulk eene verwisseling", verklaarde Ada,
„is, voor zoover mjj bekend, uitgesloten."
„Heeft uw echtgenoot niet geweten, waar
gij dit document verborgen hieldt?"
„Neen, hy wist het niet. Hy wist zelfs
niet dat het nog bestond. Ik had op zyn
verlangen, welks motief ik nu doorgrond,
alle brieven, welke ik van hem had ontvan
gen, verbrand. Hij geloofde dat deze brief
daar ook bjj was; ik had hem echter achter
gehouden, omdat hy mjj zeer gewichtig toe
scheen, en omdat ik een voorgevoel had dat
deze brief nog van groote waarde voor mjj
zou kunnen worden."
„Ik dank u voor deze opheldering", zeide
Arnold, „en geloof dat gy moogt hopen. Gjj
zult meer van my hooren."
Acht dagen later werd Rudolf "Windheim
wegens meineed in hechtenis genomen, Ada
Berger daarentegen in vrijheid gesteld. Deze
wending, welke de op zichzelve reeds sensatie-
wekkende zaak genomen had, was wel ge
schikt ont de algemeene belangstelling nog
grooter te maken dan het boven beschreven
proces reeds gedaan had.
Iiudolf "Windheim, de zoon van den aan-
zienliiksten en rjjksten man der stad, zou
een meineed gezworen hebbenhet zou waar
zyn dat de ongelukkige Ada Berger werkelyk
zijne vrouw was! Maar hoe kon dat r.a de
vruchteloos afgeloopen terechtzitting zoo plot
seling aan den dag komen?
Niemand vernam daaromtrent eerder iets
dan op den dag, dat de gezworenen eene
terechtzitting hielden, waarbjj de Z3a) niet
het tiende deel der menschen bevatte, die
zich verdrongen om het groote schandaal-
proces by te wonen.
In do zaal waren ditmaal zeer eigenaardige
dingen to zieD. Naast de tafel der gezwo
renen was eene verhevenheid opgericht,
waarop een stander met eene eigenaardige
machine stond. Onder deze verhevenheid lag
een groote gummi-zak, met gewichten be
zwaard, Tegenover de machine was op den
muur een groot, geelachtig-wit doek ge
spannen, dat eenige vierkante meters bedekte.
Voor de ramen der zaal waren donkere gor
dijnen aangebracht, welke er anders niet waren.
"Windheim had in zijne poeventieva hech
tenis voortdurend ontkend. Hy zag er zeer
bleek uit, toen hy naar de bank der beschul
digden ging, en men zag, hoe moeilyk hot
laem viel, al de nieuwsgierige blikken, welke
men op hem richtte, te verdragen.
Onder de diepste stilte had de loting der-
gezworenen ptoats en namen ie rechters
hunne zetels in; de president vrjoeg Kudolf
"Windheim, of hy zjjnoscbuld wiikebekennen.
Toen de beschuldigde ontkennend antwoordde,
stond de procureur-generaal op, om op de
beteekenis van het geval te wjjzendaarna
richtte hy zich nog eenmaal tot den beschul
digde en vroeg:
„Hebt gij de toenmalige Ada Berger nooit
een brief geschreven van den volgenden
inhoud?"
Hy las daarop een schrijven voor, en de
inhoud daarvan scheen op Windheim een
verpletterenden indruk te maken. Men zag
dat hjj beurtelings Tood en bleek werd en
zich krampachtig r.an de tafel vasthield, om
niet om te vallen. Do procureur-generaal moest
hem driemaal vragen, voordat hy met een
bijna toonloos „neen" antwoordde.
(Slof volgt.)