N°. 9719. Woensdag SS October. A0. 1891. $eze (Courant wordt dagelijks, inSi uitzondering van (Zon- en <§eestdagên, uitgegeven, Dit nommer bestaat uit TWEE Bladen. Eersie B'iad. Uit den Gemeenteraad. PRIJS DEZER COURANT: Toor Leiden per 3 maanden.1.10. Franoo per post1.40. Afzonderlijke Nommer30.05. PRIJS DER ADVERTENTIÊN: Yin 1—6 regels ƒ1.05. Iedere regel moer ƒ0.171. Grootore lettere naar plaatsruimte. Yoor hei incasseeren buiton de stad wordt ƒ0.10 berekend. OilI; iëele Kennisgcvins ■on. DRAVHHEI. Burgemeester en Wethouder» van Leiden brengen ter algemeens kennie dat door MARIA CATHARINA JOHANNA YAN ZWIETEN. huisvrouw van JACO BUS VAN DEN BERG. en ROBERT THEODOR IEINRICH SCH öMANN, beiden te Leidtc wooc- xchtig, verzoekechriften zijn ingediend om vergunning koor den kleinhandel in sterken drank, in de per- peelen Zandstraat No. 25 en Haarlemmerstraat 232. Eurgemecst r en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. Oct. 1891. E. KIST, Secretaris. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gezien de wet van 28 Juni 1881 (Stsbl. No. 102) Rot herziening van de artikelen 264, 2G5 en 266 der Gemeentewet Brengen ter kennis dat het 1ste suppletoir kohier Ider plaatselijke directe belastiDg, dienst 1891, in af- Isclirift gedurende vijfmaanden op de Secretarie der ge Imeentc (nnan'iëele afdeoling) voor een ieder ter lezing is Inedergelogd, en dat elke aangeslagene binnen drie maan- Iden na de uitreiking van het aanslagbiljet tegen zijnen laanslag bezwaren bij verzoekschrift, op ongezegeld Ipapicr, aan den Gemeenteraad kan inbrengen, terwijl cle belanghebbende binnen dertig dagen nademede- Ideeling van 'e Raads beslissing, bij do Gedeputeerde IStaten dezer provincie in beroep kan komen, wordende tzvens de verplichting tot het betalen van den aan slag door bet indienen van bezwaren en het instelkm van boroep niet opgeschort. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeester. 26 Oct. 1893. E. KIST, Secretaris. in ons overzitnt van de jongste Gemeente raadszitting maakten ivo melding van het protest, dat de heer Cock aanteekende tegen het vroeger door den Voorzitter gesprokene, toen de heer Bool, wegens vertrek, en de heeren Alma en Knappert, wegens hunne niet-herkiezing, afscheid van den Raad namen. Thans laten wij hier nu woordelijk volgen wat de heer Cock volgens het officieel ver slag van genoemde zitting gezegd heeft, met het antwoord, dat daarop door den Voorzitter is gegeven. De heer CockM. d. V.Ik moet thans aan de Vergadering verzoeken mij het woord te verleenen naar aanleiding van art, 17 van ens Regiement van Orde ter bespreking van een persoonlijk feit. De Voorzitter: Heeft niemand daartegen bezwaar? Daar niemand er zich tegen verklaart, wordt den heer Cock het woord verleend. De heer CockM. d. V.Het door mij be doelde feit is gelegen en vervat in do rede- neering, welke op 24 Augustus jl., toen ik afwezig was, door den Voorzitter dezer Ver gadering gehouden is by het afscheid nemen van de leden, die voor de laatste maal in deze Vergadering verschenen, en meer hoofd zakelijk in de aantijging, welke daarin per soonlijk tot mij gericht is. De hoofdzakelijke inhoud van die redenee- r'.ng wanneer ik de betuigingen van wel willendheid en de afscheidswoorden tot de vertrekkende leden ter zijde laat kan ik tot drie hoofdpunten terugbrengen. In de eerste plaats dan bevat zij eene terechtwijzing, of liever eene afkeuring of berisping van de kiezers voor de keuze, welke zjj gedaan of eigenlijk niet gedaan hebben. Vervolgens behelst z\j een uitvoerig, finan ti iel betoog, waarin ook mijn naam herhaal delijk genoemd wordt. En in de derde plaats behelst zij bovendien een aantijging tegen my, nl. als zou ik de kiezers op een dwaalspoor hebben willen brengen, of hebben trachten te misleiden, of minstens anderen hebben uitgelokt om op grond van door mij gesproken woorden de kiezers te misleiden. "Wat de twee eerste punten betreft, kan ik kort zijn. De vraag in hoeverre in eene vergadering als deze, waarvan al de stemhebbende leden door de kiezers gekozen worden, eene terecht wijzing of berisping van diezelfde kiezers door den Voorzitter gepast, ja geoorloofd kan wor den geacht, valt injj niet te beoordeelen; dat zullen die kiezers zeiven wel doen. Evenmin als, naar mijn bescheiden oordeel, de Voor zitter geroepen of gerechtigd is zulks te doen, acht ik mjj zelf geroepen of gerechtigd het voor hen in dezo vergadering op te nemen. Van eenigszins anderen aard is het vrjj uitvoerige, finantiëele betoog, door den Voor zitter gehouden. Het zou mij. geloof ik, zeel- gemakkelijk vallen dat betoog te wederleggen. Maar, ter bekorting van de zaak, verklaar ik geheel in te stemmen niet de woorden van mijn geacht medelid, den heer Fockema Andre®, voorkomende in zjjn opon brief aan den Burgemeester, die in alle couranten is opgenomen, en aldus luidende„eene discussie over finantifiel beleid buiten verband met eenig voorstel, dat den Raad is voorgelegd, acht ik onvruchtbare tijdverspilling." Ik zal mij daar dus ook van onthouden. Blijft dus alleen nog over de hoofdzaak, nl. de aantijging, de beschuldiging, zou ik willen zeggen, als zou ik de kiezers hebben misleid, of minstens anderen hebben uitge lokt 0111 hen te misleiden. Alvorens ik hierover voortga, wensch ik op den voorgrond te zotten, dat, waar ik spreek van misleiding der kiezers, ik niet wil geacht worden toe to hebben gegeven, dat geel": <ke quaestie laat ik buiten bespreking, ofschoon ik wel als mijn persoonlijk gevoelen wil mededeelon, dat ik zulks niet geloof; maar dat doet hier niels af. Ten betooge, dat de bedoelde aantijging (do ongehoorde beschuldiging, durf ik haa** zeggen) tot mij gericht is, will>^ zonder over den geheelen samenlia?.^ tan de redevoering yan '24 Augustus te spreken, mjj bepalen tot iet aaf.h"'.!" van één hoofdzin daaruit. Zij is de volgende (ik !ess ze textueel voor, en zal alleen op eenigo woorden wat moer klem toon leggen): „In het begin van hiyflO rede heb ik gezegd, dat ie grond voor de misleiding op groote schaal, waarvan wjj in de laatste weken getuigen waren, hier in den Raad is gelegd. Tot nadere staving van dit beweren wjjs ik nog op de redevoeling gehouden door den heer Cock, wiens afwezigheid mij zeer leed doet, toen de vaststelling van het kohier aan de orde was, met zijne berekeningen, hoe binnen weinige jaren do inkomstenbelas ting verdubbeld zou zijn, terwijl hij toch zeer goed Kist; althans konde en moest weten, dat de verliooging alleen en uitsluitend het gevolg was van stijging der kolenprijzen en, bij het te wachten toenemend gebruik van gas, waar schijnlijk van voorbijgaanden aard moest z'(jn." Ziehier do woorden, waaruit ik put het beweren van de aantijging, welke tot mjj gericht is. En nu wil ik gevraagd hebben of, wanneer men deze zinsnede leest, niet ieder een, die goed Hollandsch verstaat (geheel in het midden latende of hjj die wil qualifi- ceeren als eene directe beschuldiging, of als eeno meer dan duidelijke insinuatie) er iets anders uit kan opmaken, dan dat mjj de be schuldiging naar het hoofd wordt geslingerd van de kiezers te hebben misleidof anderen uitgelokt te hebben tot het misleiden van kiezers? Dit laatste is in het oog van ieder eerlijk man even misdadig als het eerste; liy, die uitlokt tot een misdrijf, pleegt eigen lijk zelf dat misdrijf, hij is in zedelijken zin de hoofddader, de „auctor intellectualis" van het strafrecht. Geachto medeledenIk zou meenen onrecht te doen aan uw gezond verstand, aan uw gezond oordeel, maar vooral aan uw gevoel van eerlijk man, indien ik in een breedvoerig betoog trad om u het diep ernstige en diep grie vende van eene dergelijke aantijging, beschul diging of insinuatie aan te toonen. Denkt eens: aan een van uwe medeleden wordt in eene openbare Raadsvergadering van den achtbaren en eervollen zetel van den Voor zitter klakkeloos en lichtvaardig de beschul diging naar het hoofd geslingerd, dat hij eene handeling zou hebben gepleegd, die, wanneer zij waar ware, mjj onwaardig zou maken hier in uw midden te zitten, en mij zou blootstellen aan de verachting van Leidens burgerij en van gansch Nederland! Men heeft mjj ook opmerkzaam gemaakt op het weinig ridderlijke, dat gelegen is in het aanvallen van een medelid, van een tegen stander desnoods, die afwezig isOp mjj heeft die zeer juiste opmerking echter weinig in druk gemaakt, want dat gebrek in den vorm valt bij my in 't niet bjj het ernstige van de beschuldiging zelve. Die beschuldiging is naar 't hoofd geslin gerd' vai^ een uwer leden, een lid - ik durf het zeggen door u allen, zonderonderscheid van politieke richting, algemeen geacht; een lid, dat achter zich heeft eene eervoile loop baan in dezen Raad van meer dan eene kwart eeuw, en overigens een vlekkeloos verleden en een ongeschonden naam van veel ouder datum; een lid eindelijk het moge aan matigend klinken dat de achting en het vertrouwen der gansche burgerjj geniet, zoo als nog onlangs thans erken ik het dank baar zoo duidelijk is gebleken! En die beschuldiging of insinuatie is ui vuur van het deh-bugenDlik, maar in koel 1^ overleg uitgesproken, verspreid en gedrukt/; Er zjjn er misschien onder u, of ondey de burgerij, die van mij zullen verwachten eene verdediging tegen deze aantijging. Geen woord da=^"ver. Alleen slechte het stilzwij genEr zijn aantijgingen, tvelke te ver be neden een fatsoenlijk man zijn, dan dat hy zich er tegen zou verdedigen. Ik laat de be oordeling m ?tet publiés over. Ik, zon het tk. my- beneden de achting rekenen, vn.-o zeiven, welke ik u, mijne medeleden, vei- sctmldigd ben, indien ik my verdedigde of zelfs maai' hst toegedichte feit ontkende! Mjj te verdedigen hoe aanmatigend het ook weer schijnen moge is overigens on- noodig. Er is geen Loidenaar, die gelooft dat het lid Cock de kiezers heeft misleid, of anderen heeft uitgelokt hen te misleiden. Mjjn ergste vijand en ik lieb er Goddank wei nigen slaat daaraan geen geloof. Mijn vlekkeloos verleden, mijn goede r.aam strek ken mjj daarvoor tot waarborg. Ik kan thans eindigen. Ik bepaal er mjj toe om het ongehoorde feit te constateeren en er tegen te protesteeren, want de vrijheid van discussie in dezen Raad komt er mee in gevaar. Ieder uwer staat er thans aan bloot, dat, zoo toevallig de argumenten, door hem hier in het debat aangevoerd, vroeger of later, bjj den strijd der verkiezingen vermei 1 of aangehaald worden, hjj zal gebrandmerkt worden als iemand, die de kiezers heeft willen misleiden of anderen daartoe uitlokken! Ik zal er echter verder het zwjjgen toe doon, ook zelfs al mocht, in antwoord op het thans door my gesprokene, tal van nieuwe beschuldigingen of tal van drogredenen mij worden toegevoegd. Ik herhaalik meen het aan mijne eer en aan deze vergadering ver schuldigd te zjjn over deze gansche zaak verder te zwjjgen. Ik besluit met te verklaren, dat in zooverre de aantijging grievend voor mjj mocht zijn, ik de woorden van een beroemd, ver boven mij staand, Fransch staatsman tot de mijne maak, die, toen hij, evenals ik, aan on waardige beschuldigingen had blootgestaan, eenvoudig dit aan zjjne beschuldigers toe voegde: -Vos injures ne sauraient s'élever a la hauteur de mon dédain." De Voorzitter. Ik zal er my thans toe be palen den heer Cock met een kort woord te beantwoorden. In de eerste plaats om te verklaren dat hetgeen hjj mjj verwijt volkomen onjuist is. Ik heb met geen enkel woord, in de zitting van 24 Augustus, gesproken van een „opzet" om de kiezers te misleiden; ik heb eenvoudig een feit geconstateerd, ni. dat zijne opmer kingen, den 18den Juni bij gelegenheid van de vaststelling van het kohier gemaakt, do grond zijn geweest van de misleiding op groote schaal, waarvan wjj in de laatste maanden getuigen waren geweest. Het tafereel, dat hjj toen van onze financiën en van de toename der belasting ophing, was allertreurigst. Twee zaken moeston daarvoor als bewijs gelden de verhooging der inkomsten belasting voor het loopende jaar en de vermindering van het belastbaar inkomen. Ik heb toen aangetoond dat de eerste, de verhoogde inkomstenbelasting, alleen en uit sluitend het gevolg was van de styging der stcenkolenpryzen. Deze verplichtto ons de winst van de gasfabriek ƒ20000 lager te ramen dan het vorige jaar. Dit verlies, by toe nemend gasverbruik waarschijnlijk van voor- bygaanden aard, was op geene andere wjjze te dekken dan door Volgn. dor begrooting met een geljjk bedrag te vorhoogen. Het is even duidelijk als eenvoudig. Vermindert men hot cjjfer der inkomsten-belasting met da bedrag, dan pCt. VQXIJ?0 Strikt genomen nog iets lager. En wat het 2de punt betreft, het beden kelijk verschijnsel dat het totaal van het belastbaar inkomon was achteruitgegaan cn het daaruit getrokken gevolg, dat dit eon bewijs zou zijn van den achteruit gang in bloei der gemeente, ik liob aange toond dat die gevolgtrekking allen grond miste. Zjj sproot alleen voort uit het toe vallige feit dat cenige weinige gefortuneerde ingezetenen de gemeente metterwoon had den verlaten en dat dit zeker niet bewees dat do bloei der. gemeente afnam; evenmin •-< tot een bewys van toenemepden bloei als n- -r-e kon strekken, toen in 1890 der gemeen. -r jnkomen belangrijk was het totaal belastba... lells dat ondank» gesteges; in deze mate - belastbaar het lager cijfer vaYi dit jaar, lm. met inkomen van 1891 dat van 1889 noB ongeveer eene ton gouds overtreft! Die beweringen van den heer Cock zjjn het thema geweest, waarop gedurende den verkiezingsstrijd steeds is doorgewerktdaar mede en met de nietsbeduidende voorspellin gen van den heer Cock, dat wy gevaar liepen van binnen weinige jaren de inkomsten belasting te moeten verdubbelen, is gedu rende den geheelen verkiezingsstrijd gewerkt. Misschien is de heer Cock door zijne afwezig heid onbekend gebleven met de onverkwik kelijke lectuur van die dagen, en dat moet wel zoo zijn, want anders was het niet mo gelijk dat hjj nu zelfs nog niet schijnt te weten, wat ik met volle recht op 24 Augus tus kon zeggen, nl., dat het door hem ge sprokene op 18 Juni de grond was voor de misleiding op groote schaal, waarvan wjj in de laatste weken getuigen waren geweest. Ik zal natuurlijk niet beweren dat de heer Cock niet volkomen ter goeder trouw was, toen hy den 18den Juni zulk een somber tafereel van den actueelen en toekomstigen finantiëelen toestand der gemeente ophing, hoe moeieljjk het ook zjj, dit aan te nemen van een man als by, die gewoon is de zaken zoo stipt na te gaan; maar nadat ik hem had beantwoord, nadat ik had aangetoond dat zijne beweringen geheel onjuist waren, toen had hij tusschen twee zaken te kiezen: öf mij bewijzen dat ik ongelijk had, öf erkennen dat hjfzelf dwaalde. De heer Cock zweeg echter En toen nu die beweringen van den heer Cock schering en inslag waren geworden van den 3tryd tegen eenige der aftredende raads-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1