N?. 9687.
Maandag Sï. September.
A0. 1891.
cv. A
(Deze Courant wordt dagelijksmet uitzondering
van (Zon- en feestdagen, uitgegeven.
Eerste Blad.
Koloniaal verslag van 1891.
Feuilleton.
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leider, per 3 maandenƒ1.10.
Franco per post1.40.
AfzonaerJijKe Kommers0.05.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN:
Van 16 regels 1.05. Iedere regel meor 0.17 J.
Grootere letters naar plaatsruimte. Voor bet
incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Ncderlandsch Oost-Indiê.
In totaal was het zielental der inlanders
op Java en Madura by het einde van 1889
geklommen tot 22,806,£63, tegen 22,526,885
is 1888.
Aan het door den gouverneur van 'Laboean
en Britsch Noord-Borneo ondersteund verzoek
van tal van belanghebbenden by landelijke
ondernemingen cp Noord-Bcmeo om emigratie
van Xederlandseih-Indische arbeiders derwaarts
toe t« staan, ken geen gevolg worden gegeven,
met het oog op de verkregen inlichtingen
betreffende den gezondheidstoestand in het
gebied der Boitsche Noord-Bonneo-Compagnie
er. de groote sterfte onder de vreemde werk
lieden aldaar.
Langs diplomatieker weg liet de Britsche
regeering haar leedwezen betuigen over het
feit, dat, volgens een by baar ingekomen be
richt, een barer administrateuren op Xieuw-
Guinea, by gelegenheid van een tocht aldaar
ondernomen, deels ter vervolging van roovers-
benden, deels als ontdekkingsreis, onwille
keurig de Britsche grens overschreden en zich
in het Nederlandsche gebied opgehouden had.
Eene dankbetuiging werd van dezelfde
regeering ontvangen voor hetgeen onzerzijds
was gedaan om tot klaarheid te brengen het
wedervaren van een op Nieiiw-Guinea's Zuid
westkust ten handel gekomen, <k>ch sedert
vermisten Australischen kotter, en voor de
enzerzyds aan de schuldige Papoea's toege
diende bestraffing, toen het met genoegzame
zekerheid was aan tenemen, dat gemeld
vaartuig door hen was afgoloopen en de be
manning vermoord.
Twee door den 'Gouverneur-Generaal met
officiëele zendingen naar buiten Nederlandsch-
Iridié afgevaardigde gecommitteerden respec
tievelijk ter bestudeering in Fransch-Indo-
China van het daar werkende stelsel van
opium-regie en ter opsporing in Britsch-Indió
van voor overplanting in Ned.-Indië geschikte
suikerrietstekken, ondervonden van de auto
riteiten, hij wie zy' werden ingeleid, allo ver
langde 'medewerking.
Met niet minder waardeering werd dezer
zijds ook bejegend de groote hulpvaardigheid,
waarmede de voor het Nederl. Indische leger
bestemde militairen, die zich aan boord be
vonden van het in Juni 1890 in het Engel-
sene Kanaal gezonken particulier stoomschip
„Prins Frederik", na hunne aanbrengst te
Falmouth, aldaar vanwege de Britsche mili
taire autoriteiten werden ondör dak gebracht
en gedurende een tiendaagsch verblyf verzorgd.
Tot de te Brussel opgerichte internationale
vereeniging voor de uitgave van douanetarieven
werd door de Regeering hier te lande ook
voor onze koloniën toegetreden.
Rust en orde werden in 1890 op Java en
Madura niet gestoord.
Over het algemeen bleef in het godsdienstig
leven der Mohammedaansche bevolking zekere
opgewektheid waar te nemen, zonder dat dit
tot ongeregeidheden aanleiding gaf.
"In "West-Java openbaarde zich gedurende
het afgeloopen jaar eene grootere neiging tot
'het ondernemen van de bedevaart naar Mekka
dan in 1889, hetgeen, voor zooveel de Proanger-
Regentschappen betreft, moet worden toege
schreven aan de betere geldelijke omstandig
heden, waarin de bevolking door den leven-
digen handel in ryst gebracht werd.
Omtrent de zelfstandige prinsen in de "Vor
stenlanden is voor dit verslag alleen bericht
dat het Mangkoe Negorosche Huis nog steeds
in zeer gedrukte geldelyke omstandigheden
verkeert. Onder den invloed van het Euro-
peesch bestuur zjjn evenwel in do administratie
en exploitatie der aan het hoofd van dat
Huis behoorende bezittingen wijzigingen ge
bracht, waarvan men binnen weinige jaren
meer regelmaat in 's prinsen financiën verwacht.
Atjeh en Ondcrhoorigheden.
Gedurende het verslagjaar heeft het verzet
tegen ons bestuur over het algemeen veel
aan kracht verloren, hetgeen voornamelyk
wordt toegeschreven aan de sluiting van een
groot deel der Noord- en Westkust voor allen
in- en uitvoer en voor do vischvangst, ton
gevolge waarvan de bendehoofden vele moei
lijkheden hadden om hunne manschappen van
het noodige te voorzien en bij de bevolking
minder steun vonden.
De gunstige werking van den sluitings
maatregel bleek niet alleen uit den algemeen
rustigen toestand, maar ook daaruit, dat
verschillende hoofden, die min of meer vyandig
jegens ons bestuur gezind waren, weder aan
raking met ons zochten.
Do gezondheidstoestand mocht gedurende
1890 over hc-t geheel vry gunstig heeten.
i Het aantal berri-bei ri lijders onder de bezettings-
j troepen, wier getalsterkte in de laatste jaren
I weinig verandering onderging, bedroeg in 1S90
3293, en was dus grooter dan in 1S89 (2637),
maar geringer dan in de drie daaraan vooraf
gegane jaren; verder behoorden malaria-koort
sen tot de meest voorkomende ziekten. Cho
lera trad gedurende enkele maanden in geringe
mate op binnen onze liniên en op de Noord
en Oostkust, doch moet in Groot-Atjeli buiten
de linie veie offers hebben gemaakt-
De veranderingen, hetzy definitief, hetzij
tydeljjk gedurende 1890 voorgekomen in de
actieve sterkte van het corps officieren, wjjzen
in totaal op een verlies van 180, tegenover
eene aanwinst van 214 officieren, dus op eene
vermeerdering van 34 officieren.
Omtrent de oprichting, bywjjze van proef
neming, van een corps, bestemd om de wegens
tijdelijke ongeschiktheid uit Indiè terugkee-
rende militairen op te nemen en om hier te
lande te dienen als kern voor de uitzending
van suppletietroepen, wordt vermeld, dat het
op 1 Augustus 1891 reeds gelukt was 03
valide onderofficieren en minderen te Nijmegen
samen te brengen en dat tot dusver de
Regeering geene reden heeft om te twijfelen
aan het welslagen der proefneming. Op 1 Aug.
1S91 telde het corps 12 officieren en 179
minderen. Tevens wordt nog gewag gemaakt
van eene andere poging om de geregelde
aanvulling van het Indische leger beter te
waarborgen, door namelijk te trachten het
allengs uitstervende neger-element in dat
leger te doen herleven. Toen op het einde
van 1889 steeds duidelijker werd dat de
resultaten der Europeesche werving in den
eersten tijd weder niet zouden opwegen tegen
de verliezen van het leger, achtte de Regee
ring het oogenb'.ik gekomen om nader in te
gaan op het reeds herhaaldelijk tot haar ge
komen aanbod van eene Rotterdamsche firma,
die bijzondere handelsrelatiën in Liberia heeft,
om daar te lande neger-recruten voor den
Indisc'hen dienst aan te werven. Werkelijk
zyn in den aanvang van 1891 186 neger-
recruten, waaronder 17 tolken, te Semarang
aangebracht, waarbij van de zydo der firma
de door getuigen gewaarmerkte schriftelyke
veioandsakte werd overgelegd, opgemaakt
overeenkomstig de hierboven omschreven be
palingen, maar de Afrikanen hoewel erken
nende de akte te hebben onderteekend
verklaarden nochtans niet begrepen te hebben
dat zii als soldaat gedurende drie jaar moes
ten dienen. Met hunne inlijving als soldaat
namen zy spoedig genoegen; van een ver
plichten diensttijd van drio jaar wilden zij
echter niets weten, en daar nn hunne verkla
ringen en die der tolken, gevoegd by de
omstandigheid dat hun gedurende de reis geene
uniformen waren verstrekt geworden, die toch
tot dit doeleinde waren medegegeven, twyfel
deden rjjzen omtrent de vraag of zy allen
werkelijk ten volle bewust v. upn geweest
van den aard en den duur der verbintenis,
heeft de Regeering, die zelfs den schijn wilde
ontgaan van misbruik te maken van hunne
geringe ontwikkeling, hun aanvankelijk toe
gestaan, zich nader voor slecht s één jaar als
soldaat te verbinden. Do negtr-recruten, die
te Willem X in een afzonderlijk corps samen
getrokken zyn, onder aanvoering van daartoe
te voren aangewezen officieren, door Euro-
peesch kader bijgestaan, blekou hiertoe allen
geneigd te zyn, en onder deze omstandig
heden heeft de Regeering het wenscheiyk
geoordeeld te hunnen opzichte vooreerst eene
afwachtende houding aan te nemen; maar
tevens aanleiding gevonden om, in verband'
daarmede, de wederhelft der bedongen recog
nitie vooralsnog niet uit te betalen.
De in Mei 1890 vastgestelde nieuwe voe
dingstarieven zullen voorshands nog tot uit.
1891 woidsn gehandhaafd.
Eene proef, in Atjeh genomen, om berri-berri-
lijders met creosoot te behandelen, had geen
afdoend resultaat, vooral omdat de lyderszoo
spoedig mogelijk van Atjeh worden wegge
zonden.
Groote militaire manoeuvres vonden ook
in het afgeloopen jaar op Java niet plaats.
De proefneming betreffende het gebruik van
postduiven in Atjeh heeft tot dusver geene
zeer bevredigende uitkomsten opgeleverd.
By voortduring blijft het legerbestuur be
dacht op hetgeen kan worden gedaan tot
verhooging van het zedelijk poll der militairen.
Met do samenstelling en reproductie van
de residentie-kaart der Preanger-Regentschap-
pen wordt hier te lande voortgegaan. Deze
omvangrijke arbeid geschiedt bij de topogra-
phische inrichting van hot ministerie van
oorlog.
Het rapport der in 1889 benoemde Staats
commissie, aan welke was opgedragen advies
uit te brengen over de vraag of de bestaande
indeeiing van het materieel der oorlogsmarine
in Ned.-Indië- in een Nederiandsch auxili^
eskader en in eene Indische militaire marine
ai dan niet behoort to worden bestendigd,
maakt thans bjj de Regeering een onderwerp
van overweging uit.
Ook in 1890 was het grootste gedeeitovan
de actieve oorlogsvloot van Nederlandsch-
Indie in de Atjehsche wateren samengetrok
ken, voornamelyk in verband met den neg
steeds volgehouden en in Augustus 1890 zelfs
weder eenigszins uitgebreiden dwangmaat-
't Hing" aan een haar.
Van Heinrich Landsberger.
Doof. Johanna.
1)
Zy 6peeide werkelyk verrukkend, wat het
wezen mocht, een Tschardas van Liszt of
eene fantaisie van Moskowli; als bedwel
mende Tokayer ruischten de tonen door de
zaal. Men zag in zijne verbeelding gestalten
in het rond zwaaien, juichend en jubelend in
betooverenden dans; de slanke jongeling legde
zyn arm om het midden zyner bruine schoone
en trok haar mee in de ryen der zwevende
paren. Men hoorde den klank van cimbaal
en viool; vaster sloeg de jongeling zyn arm
om bet fluweclen keurslijfje zyner danseres
en beiden zagen elkander vol innige, vurige
liefde aan. Een donderend „Hoezee!" weer
klonk door de lucht, de roode Tschapka's
vlogen omhoog; hoog, zóó hoog, alsof zy de
zon wilden bereiken.
Doch opeens, als spoken, verdwenen die
opgewonden wezens; de vroolyke, in het
rond dwarrelende massa scheen weg te smel
ten en eeno lieflyke, zoete idylle deed zich j
hooren. Men werd in heerlijke bosschen, het
Duitsche bosch der feeen, gevoerd; zacht viel
het maanlicht door de ruischende toppen der
boomen en overtoog hunne bladeren met een
waas van zilver; een matte straal daalde
naar den kant van den vjjver, boog zich
naar eene witte roos en gaf haar stoutmoedig
een kus; de witte roos trilde, toen zy den
kus voelde, en droomde van maanlicht en
liefde, van lente en nachtegalen, van herfst
en den naderenden winter. De laatste tonen
van Schumanns Rêverie stierven weg in het
prachtig salon.
De avondzon wierp hare stralen door het
open, met zwaar damast behangen venster,
en een geurige iuchtstroom drong het ver
trek binnen. Ginder, in een hoek der sofa,
was de dokter; het breede voorhoofd in zijne
hand geleund, zat hy daar onbeweeglijk en
dacht aan de witte roos, welke de laatste
stralen der maan scheen te weerkaatsen.
Daar voelde hy den druk van eene kleine
hand op zyn schouder.
„Gy applaudisseert niet, dokter?"
De dokter zag op, zijn biik ontmoette dien
van eene schoone vrouw, die zich tot
hem boog.
„Gy hebt geijjk, Maria", zeide hy; „gedu
rende uw spel vergat ik alles, de wereld, u
en mijzelven."
„Gy zyt een onverbeterlijk vleier, mynheer,
geen zier beter dan de anderen. Tot uwe
straf zult gy nu „Asra" eens voor my zingen."
„Vandaag niet, Maria; ik zou het onmo
gelijk kunnen."
„Gy zyt melancholiek, lieve vriend, en
waarom
„Binnen weinige uren ga ik voor altoos
heen, Maria!"
Vol weemoed staarde de schoone vrouw
hem aan.
„Ik begrijp u niet, myn vriend."
„Wel, reeds geruimen tyd was ik van plan
een boek over planten en gewassen te schry-
ven en daarvoor moet ik eene reis naar
Afrika ondernemen."
„Gy wilt my dus verlaten?"
„Ja, wèl verlaten, maar ik laat u niet
alleèn achter, Maria."
Er lag bitterheid in deze woorden. De
schoone vrouw zweeg, diep geroerd, en zag
hem droevig aan.
„Houdt gij veel van my, Henri?" zeide zy
na eene korte pauze.
De dokter antwoordde niet; hy zat daar
onbeweeglijk, doodstil, in zichzelven gekeerd.
„Henri, Henri, wy' zyn beiden te beklagen."
Henri Donning slaakte een diopen zuchthy
kon zich onmogelijk langer goedhouden.
„Maria", zuchtto hjj en drukte eenlangon,
brandenden kus op haar blank handje.
„Arme vriend!"
„Arm, ja, Maria, armer dan oen bedelaar."
„En ik, ik kan u niet helpen?"
„Ik weet het, Maria, gy bemint een ander."
„Dat doe ik ook, Henri."
„Moge hij u gelukkig maken, zoo gelukkig
als eene vrouw, die schoon, edel, schrander
en goed is, hot verdient, Maria!"
„Wilt ge dan werkelyk heengaan, Henri?
„Ja, want in dit opzicht ben ik een égoïst,
ik zou geen ander aan uwe zyde kunnen zien."'
„Het spijt mij dat ge weggaat."
„Gy zult u aan een ander gewennen,
evenals men zich aan een niouw tapijt of
een nieuwen hoed gewent. In een jaar zult
ge my geheel vergeten zyn, Maria."
„Nimmer, myn. vriend, al zou het ook
alleen het gevoel van dankbaarheid zyn, dat
my aan u herinnert. Wat liebt ge na den
dood van mijn echtgenoot al niot voor my
gedaan! Wanneer denkt ge te vertrekken?"
Van avond nog, met den trein, welke naar
Hamburg gaat."
Hare stem sidderde, toen ze hom de hand
toestak.
Wordt veroolgd.)