N°. 9686 Zaterdag 19 Septemfoei* A°. 1831. feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dit nommer bestaat uit TWEE Bladen. Kleine Advertentiën. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 3 maandenf 1.10. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommers0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Van 16 regols ƒ1.05. Iedere regel moer 0.17 Grootero letters naar plaatsruimte. Voor het incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend. Eerste Blad. Wjj herinneren onzen lezers aan de plaatsing der Kleine A.lvertentiën a 40 Cents, a contant, in het blad van morgenavond. Buiten Leiden wonenden hebben slechts 40 Cents in blauwe postzegels bij te voegen. Advertentiën, waarbij de 10 Cents niet zijn gevoegd, worden In geen geval opgenomen. OIHc-ïëele Kennisgevingen. Oproeping In werkelijken dienst. De Burgemeeater der gemeonte Leiden, Gezien de Circulaire van den Heer Cornmiö ïaria der Koningin in de Provincie Zuid-Holland, van den ZGaten Augustus 11-, A. No. 2816 (2de Afd.j, Provinciaal- blad No. 55; Brengt ter kennis van belanghebbenden, dat de lotelingen, die in dit jaar zijn ingelijfd bij de bereden corpsen en, oveieenliometig de 2de zinsnede van art. 57 van het Koninklijk besluit van den 8steu Mei 1862 (Staatsblad No. 4G), na hunne inlijving, tot nadero oproeping met verlof zjjn gezonden, op Dondordag den laten October a. s. in tverkelijken dienst zullen worden gesteld, ten eiodo te worden gekleed en geoefend dat zij zich allen rechtstreeks naar linone garni zoensplaatsen behooren te begeven; en dat mitsdien bedoelde lotelingen bij deze onder de wapenen worden geroepen, met last om te zorgen, dat zij op gemelden dag, vóór vier uren des namiddags, bij hunne corpsen zijn aangekomen. Leiden, De Burgemeester voornoemd, 18 Sept. 1891. DE KANTEB. Bnrgemeoster en Wethouders van Leiden; Gezien het adres van J. P. RITTERSHAUS, houdendo verzoek om vergunning tot het houden en mesten van varkens op het terrein van de Albnminefabriek aan den Rgnsburgersingel; Gelet op art. 152 der Algemeeno Politieverordening van 6 November 1879; Brengen ter kennis van belanghebbenden dat op Maandag den 21sten Sept. a. 8., des voormiddnga te elf uren, in een der lokalen van het Raadhuis gelegenheid zal worden gegeven tot het inbrengen van bezwaren tegen dat verzoek. Burgemeeater en Wethouders voornoemd, Leiden, DE KANTER, Burgemeeater. 17 Sept. 1891. E. KIST, SecretariB. Burgemeester en Wethouders van Leiden; Gezien art. 8, lste alinea, der Wet van den 2den Juni 1875 (Staatsblad No. 95), tot regeling van het ■toezicht bij het oprichten van inrichtingen, welke gevaar, schade of hinder kunnen veroorzaken Brengen bij dezen ter algemeene kennis dat door hen op heden vergunning is verleend aan A. DE KOS TER en DE LEIDSCHE KATOENMAATSCHAPPIJ en rechtverkrijgenden, respectievelijk tot het oprich ten van eene stoommeelfabriekop het terrein, Kadaetraal bekend gemeente Leiden, sectie A No. 885,cn tot het plaatson van eene nieuwe stoom machine met atoomketel op het terrein, Kadastraal bekend gemeente Leiden, sectie A No. 779. Burgemeester en Wethouders voornoemd, Leiden, DJ2 KANTER, Burgemeestor. 17 Sept. 1891. E. KIST, Secretaris. TWEEDE KAMER. De heer Gleichman werd lieden als voor zitter der Kamer geïnstalleerd door den waar- nemenden voorzitter den heer Van derSchrieck, die hem gelukwenschte met dit bewjjs van vertrouwen van H. M. en van waardeering zijner medeleden. De heer .Gleichman aanvaardde het voor zitterschap met eene korte rede, waarin hjj zich dankbaar betoonde voor de hem toege kende onderscheiding, zich in aller steun aan beval, gedachtig was aan de bekwaamheden zijner voorgangers en vooral van den heer Beelaerts van Blokland, op het gewicht van den parlementairen arbeid wees en constateerde hoe bij alle verschil van gevoelen, verknocht heid aan het Huis van Oran.ie en diep plicht besef allen beaielen. De Kamer ging in bare afdeelingen tot onderzoek van het ontwerp-adres op de Troon rede en de zitting werd inmiddels tot halfdrie geschorst. Toen diende de minister van financiën de ontwerpen der algemeene begrootingswetten voor het dienstjaar 1892 in, bij welke gelegen heid hy de jaariijkscbe mllllocnenrcde hield, in welke hjj allereerst eenige beschouwingen over vorige dienstjaren gaf, met name wat 1889, 1890 en 1891 betreft. De mededeelingen omtrent den dienst 1889 waren even kort als bevredigend. 's Ministers ambtsvoorganger sprak ten vori- gen jare de verwachting uit, dat deze dienst een batig saldo zou geven van 204,827.78. Deze verwachting is overtroffen. De rekening van ontvangsten en uitgaven over 1889, zooals die door de Algemeene Kekenkamer is afgesloten, wijst voor de ont vangsten een totaal aan van 124,580,333.61 voor de uitgaven 124,099,020.00 dus een voordeelig slot van 481,313.61 Voor den dienst 1890 kan de minister nog geene definitieve cijfers noemen, daar, inge volge de wettelijke bepalingen, deze rekening eerst op 31 December 1891 wordt afgesloten. De voorloopige opgaven leveren echter almede een gunstiger resultaat op dan ten vorigen jare werd verwacht. Het tekort zal volgens die op gaven niet bedragen ongeveer ƒ26,000,000, gelijk destijds was geraamd (het juiste cijfer was ƒ25,868,419.835), maar slechts ƒ22,348,973.695. Uitgaven 166,686,414.36 inkomsten 144,337,440.665. Voor den dienst 1891 meent de minister de opbrengst der Middelen te mogen schatten op 127,000,000. Wel is waar toont de opbrengst over de eerste acht maanden, in vergelijking met die over hetzelfde tijdvak van 1890, nog een achteruitgang aan van ƒ981,678.20; maar van één middel van ontvangst, de domeinen, is de verminderde opbrengst te wjjten aan een uitstel tot het najaar van hetgeen aan 's Rijks schatkist over 1891 verschuldigd is. En voorts bestaat gegronde verwachting dat een ander middel de successierechten in de laatste maanden van het jaar méér zal opbrengen, terwjjl ook de Verschillende Ont vangsten de daarvoor gemaakte raming ver moedelijk met enkele tonnen gouds zullen overschrijden. Door met dit een em ander rekening te houden en de opbrengst van alle andere hier boven niet genoemde middelen over de laatste vier maanden van het loopend jaar te schatten op het bedrag, dat in hetzelfde tijdvak 1890 werd verkregen, komt de minister tot het door hem geraamd cijfer van 127,000,000. De Uitgaven waren bij de oorspronkelijke be grootingswetten geraamd op ƒ135,992,492.575. Dit bedrag moet intusschen worden ver meerderd met eenige posten, weshalve het totaal der werkelijke op den dienst 1891 te verevenen uitgaven kan worden begroot op 130,416,080.31', of ƒ130,400,000 in, rond cijfer. Voor zoover de gegevens, waarover de minister beschikken kan, voldoend licht ver schaffen de ondervinding leert, dat dit voorbehoud zeer noodig is zal dus het loopende dienstjaar een tekort opleveren van ƒ3,400,000. Gelijk men hierboven heeft gezien, is h(j voor 1890, de bijzondere operatién van dat jaar ter zijde gelaten, tot een tekort ge komen van ƒ2,484,320.745. Daarentegen gaf 1S89 een overschot van ƒ481,313.61. Eindelijk de Dienst 189 2. Daaromtrent zeide de minister het volgende: Ik begin weder met de Middelen, die ik meen op f127,600,150 te kunnen ramen. Daarentegen zjjn voor de gezamenlijke uit gaven kredieten aangevraagd tot een bedrag van 129,959,038.10s. Zoodat het geraamd tekort op deze begroo ting bedraagt ƒ2,358,888.105. Eenige woorden tot toelichting van deze cijfers zullen niet overbodig zijn. De middelen voor het dienstjaar 1892 wor den, gelijk gezegd, geraamd op een bedrag vanƒ127,600,150 tegenover voor 1891 12)6,536,025 Eu dus méér voor 1892 Tot deze hoogere raming meen ik gerech tigd te z(jn. Gjj zult bjj mijne rede een twee tal staten vinden, waarvan de eene de raming van ieder middel in bijzonderheden toelicht, terwijl de ander de totale opbrengst van alle belastingen, benevens de inkomsten uit domei nen, telegraphen en posterijen, Staatsloterij, jacht- en visscherijakten en loodsgelden in de laatste jaren vermeldt. Op den laatstgenoemden staat vestig ik hier Uwe aandacht. Hoewel geen enkele be lasting verhoogd is, de buitengewone op centen op het Personeel in 1887 zelfs ver dwenen zjjn, is er in de totalen der jaren 1886—1890 eene vermeerdering gekomen van ƒ5,400,000. Houdt men rekening met de zoo- evon vermelde buitengewone opcenten, zoo blijkt het natuurlijk accres nog ruim/500,000 méér of bijna 6,000,000 te hebben bedragen, gemiddeld ƒ1,500,000 per jaar. Intusschen heb ik gemeend bjj de raming der middelen slechts op een zeer matig na tuurlijk accres te moeten rekenen. De op brengst der belastingen enz. was in 1890, vóór zoover bekend, 114,424,081.96s; voor 1892 is zij slechts geraamd op 115,789,450 nevens 11,810,700 aan verschillende ont vangsten. Naar den maatstaf van 1886 1890 beoordeeld, zou men niet 115,789,450, maar ƒ117,400,000 kunnen verwachten, Doch, Mjjne Heeren, de tijdsomstandigheden nopen tot voorzichtigheid. Ik durf er niet op rekenen dat de aanwas van 1886 90 zich ook in de twee volgende jaren, 1891 en 1892, in gelijke mate vertoonen zal. Na aldus de begrooting der Middelen te hebben toegelicht, ga ik over tot de uitgaven. De uitgaven zijn geraamd op ƒ129,959,038.105 tegen137,335,680.315 inclusief de toegestane ver hoogingen, in 1891. Dus op 7,376,642.21 minder dan ten vorigen jare. Een belangrijk verschil, maar ik moet u terstond doen opmerken dat het veel geringer is dan het schijnt, want voor ver het grootste gedeelte is het veroorzaakt door het weglaten uit het Vilde hoofdstuk B der begrooting 1892 van den bekenden post van 5,000,000 voor ontmunting van zilver, ingevolge de wet van 27 April 1884 (Staatsblad No. 97). Do beteekenis dezer weglating is, dat ik geene uitgaven voor zilverontmunting verwacht. Het is jnjjne overtuiging, dat de waardevastheid van ons ruilmiddel thans aanmerkelijk beter is verzekerd dan eenige jaren geleden het geval was, zoodat de Staat zich, althans in 1S92, geono uitgaven voor dat doel zal be hoeven te getroosten. Mocht de toestand anders worden, dan zou ik geen oogenblik aarzelen de noodige stappen te doen tot uit voering der wet van 1884. Het crediet van ons land rust voor een goed deel op het on geschokt vertrouwen in ons ruilmiddel, en de wet van 1884 geeft aan dat vertrouwen een stevigen grondslag. Ik handhaaf dus den post voor ontmuntings- kosten als memoriepost, om duidelijk te doen blijken, dat het oude wapen niet voor goed weggeworpen, maar steeds beschikbaar ge houden wordt. Tot de vermindering van het totaalbedrag der voor 1892 geraamde uitgaven wordt in de tweede plaats bijgedragen door het Departe ment van Waterstaat, Handel en Nijverheid. Het eindcijfer van het IXde hoofdstuk is ƒ1,648,758 lager dan de som, welke daarvoor voor het loopend dienstjaar is toegestaan. Intusschfen moet ook hier op het een en andor gelet worden. Alleen voor twee groote werken den aanleg der Staatsspoorwegen en van het Merwedekanaal welke hunne voltooiing naderen, is voor 1892 2,452,000 minder ges'caan. (Voor de bijdrage spoorweghegrooting verd 1,064,125 j aangevraagd voor 1892 ƒ276,950, tegen ƒ1,350,000 voor 1891; voor het Merwede kanaal ƒ382,350 in 1892, tegen ƒ1,761,300 in 1891.) Vervolgens is de begrooting van het VlIIste hoofdstuk (Oorlog), in vergelijking met 1891 ƒ703,592 lager; eene verlaging, welke voor het grootste gedeelte hare oorzaak vindt in do vermindering van de bijdrage voor do vol tooiing van het vestingstelsel, waarvoor in 1891 ƒ2,052,000 en in 1892 ƒ1,300,000 be stemd is. Eindelijk teeken ik aan, dat minder dan de voor 1891 toegestane kredieten wordt aan gevraagd voor: Hoofdstuk II (Hooge Colleges van Staat en Kabinet dor Koningin972.00 Hoofdstuk IV (Justitie) 33,490.00 Hoofdstuk VI (Marine) 272,821.92 Hoofdstuk VIIM (Nationale Schuld)143,024.72s Hoofdstuk X (Koloniën). 55,284.86s waartegenover meer noodig is voor: Hoofdstuk I (Huis der Koningin) 11,000.00 Hoofdstuk III (Buitoni. Zaken) 2,871.00 Hoofdstuk V (Binnenl. zaken) 444,177.54 Deze laatste uitgave vloeit bijna geheel voort uit de kosten van de uitvoering der wet op het lager onderwijs. Naar de methode to werk gaande, die ik. ten aanzien van de drie vorige dienstjaren heb gevolgd, zou ik tot het resultaat moeten komen, dat het dienstjaar 1892 een batig saldo zal opleveren van ruim 600,000. Want hoewel de geraamde uitgaven de geraamde Middelen met ƒ2,358,888.105 te boven gaan, zoo leert de ondervinding, dat de uitgaven gewoonlijk ruim 3,000,000 beneden de raming blijven. Maar zal ditzelfde ook in 1892 ge beuren? Ik mag u deze gunstige uitkomst niet voorspiegelen, want suppletoiro kredieten kunnen ditmaal zeer noodig zjjnwant de noodzakelijkheid van sommige uitgaven, die het eerst onlangs opgetreden Kabinet nog niet ten volle kon beoordeelen, zal later wellicht blijken. Zelfs dan echter, wanneer nog eenige meer dere uitgaven moesten geschieden en ik behoef u nauwelijks te zoggen, dat de regee ring iedere uitgaaf met nauwgezetheid over wegen zal kan het dienstjaar 1892 zonder een tekort sluiten. Nog twee punten heb ik aan te roeren, alvorens te eindigen. Het eerste betreft den toestand der kas, welke eene blijvende versterking zal noodig hebben. Nog altijd bleven ongedekt de volgende tekorten Te weten op den dienst 1885 1886 1887 1888 s 1890 1891 totaal waartegenover beschikbaar zjjn het saldo voor de geldl. van 1884 ad 2,369,343.00 en het batig saldo der Staats rekening 1889 481,313.61 '2,850,656.61 Blijft een ongedekt tokort van 3,6,061,502.801 Er moet gedacht worden a dn maatregelen om in deze tekorten gehe'.j 0f ten dsele te veorzien; want de vlottend',, schuld, ongerekend het debot-saldo bjj dfj Nederlandsche Bank, en de daarvoor in pan(j gegeven schatkist biljetten, zal binne n weinige dagen geklommen zijn tot 7, i00 ^ooo, en daurzame aanwas van die schuld Wet niet slechts tegengeg^j, maar de schuld, zelve geconsolideerd "„-orden' Het tweede en laatste punt 'oetreft onderw ƒ6,119,545.021 849,764.56s „3,504,728.60 „2,689,146.43 volg. As door V22,348,973.69s mü medeged.' ramingen 8,400,000.00 ƒ38,912,158.915 een elp, dat Wögp. ns zijn nauw verband

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1