N°. 9665. Woensdag 26 Auo;ii@tus. A°. 1891. feze iüourant wordt dagelijksmet uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Dit nomnxer bestaat uit TWEE Bladen. Eerste Blad. Uit den Gemeenteraad. LEIDSCH DAGBLAD. PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per 8 BUAndoa. Franco per pooi Alzonderlgko Kommen.. f Ui. 1.4*. PRIJS DER AD VERTENTIÊN ▼an 16 regel* ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ8.171. Grooter* lettere naar plaatsruimte. Voor het inc&sseeren buiten de etad wordt ƒ0.10 berekend. - j Met 1 September begint een nieuw kwartaal van het Leidsch Dagblad. Zij, die zich nu reeds op deze Courant abonneeren, ontvangen de tot dien datum verschijnende nummers gratis. Set heengaan der lieeren bijkamp, Bool, Knappert en Alma. Wjj beloofden in ons kort verslag van de gisternamiddag gehouden gemeenteraadszitting nader terug te zullen komen op de belang rijke rede van den Voorzitter, waarin hjj afscheid nam van de bovengenoemde vier heeren. Daartoe zfln we reeds thans in de gele genheid. Ka de bereids in hun geheel medegedeelde woerden omtrent het aftreden van den heer Hijkamp, zeide de Voorzitter het volgende: Er zal een geruime tijd noodig zijn, mijn heer Bool, vóór ik er aan gewoon ben u in den Raad en in de vergaderingen van Burg. en Weth. niet meer naast mij te hebben. In tweeërlei zin Wij hebben gedurende de jaren, waarin gij lid van het College van Dagal. Bestuur waart, op de meest aangename wijze samen gewerkt. Uwe voorlichting kwam ons en der gemeente ten goede en de bewijzen van uw werkkracht en werklust, die gij ach terlaat, zullen uw naam hier leveDd houden, nog vele jaren na uw vertrek. Ik betreur dit vertrek ook om onzer oude vriendschapswille in dubbele matemaar ieder ander zou in uw geval gehandeld heb ben als gij, hoe gaarne wij u ook hier hadden gehouden. Gij zult bij uw vertrek met zelf voldoening kunnen terugzien op uw werkkring in Leiden, maar ik betreur in hooge mate het te moeten zeggen hoofdzakelijk daarin uwe belooning moeten vinden voor de wyze, waarop gü hier uwe taak hebt volbracht. Ik kan volstaan met eene herinnering aan de geschiedenis der laatste weken, zonder in bijzonderheden te tredendaarvoor zal straks de gelegenheid zijn. Er zullen echter naar ik hoop en vertrouw nog wel een zeker aan tal woldenkenden zijn, die u weten te waar- deeren en met erkentelijkheid aan u zullen blijven denken. Ik g9loof het recht temogen vindiceeren mij tot een der eersten van dezen te rekenen. Het ga u wél in uwe nieuwe woonplaats! Blyf ons in viiendschap ge denken en wees verzekerd van de onze Dat ik ook u met groot leedwezen zie vertrekken uit ons midden, mijnheer Knap pert, behoef ik u niet te herhalen; gij weet in welke mate ik het betreur, dat uwe plaats in den Raad, die gü gedurende ongeveer 10 jaren met eere hebt bekleed, door een ander zal worden ingenomenvooral nadat gij in de laatste vier jaren getoond hebt volkomen het vertrouwen te verdienen, dat de Raad in u stelde, toen hjj u den post van Wethouder opdroeg. In die vier jaren zjjt gij achtereen volgens belast geweest r»et de zaken betref fende den Burgerlijken Stand en het Onderwijs. In beide takken van dienst hebt gij getoond te kunnen en te willen werkenen indien ooit miskenning rechtmatige stof tot billijke verontwaardiging geeft, dan hebt g(J daar nu alle aanleiding toe. Ik wil hier openlijk den wensch uitspreken dat de gelegenheid, wan neer zich die voordoet, zal worden aangegre pen csn u recht te doen wedervaren en dat gij dan uwe rechtmatige gevoeligheid, in het belang der gemeente niet zwaarder zult laten wegen dan dit laatste. Onze samenwerking heeft intusschen onze vriendschap versterkt en bekrachtigd; dat voordeel, dat zjj mjj heeft gegeven, aal er althans van mijne zijde niet onder lijden. Ik vertrouw dat dit ook van de uwe het geval niet zal zijn. En wat u betreft, mijnheer Alma, niet alleen doet mij uw vertrek uit den Raad op zichzelf in de hoogste mate leed, het is vooral de wijze, waarop gij ons verlaat. Weken achtereen heeft men u, en hen, die met u aan de beurt van aftraden waren, bestreden en ver dacht gemaakt op eene wijze, die ik niet gaarne verplicht zoude zijn te qualificeeren. Ik ontmoette onlangs in een tijdschrift eene zinsnede, zóó toepasselijk op dien toestand, dat het scheen alsof zij er opzettelijk voor geschreven was. „Toua ces braves gens", zoo luidt zij, „qui ont fait leur devoir, out été couverts d'injures par la presse speciale, qui vit de l'insulte quotidienne, bien a l'abri dans les bureaux de rédaction". Op zichzelf be schouwd zal u dat echter, zoowel als mij, tamelijk onverschillig hebben gelaten. Wjj zijn er, geloof ik, niets minder om, omdat een of ander individu ons met slijk werptmaar wat mjj, en ook zeker u niet koud laat, is dat wij in die mate de waarheid van de spreuk hebben ondervonden: „le mal n'est pas d'etre attaqué, le mal est de ne pas être défendu". Zij, wier speciale taak het was u te verdedigen, de misleide kiezers voor te lichten, hebben ten eenenmale verzuimd in dit opzicht hun plicht te doen. Is het wonder dat ook hier het „calomniez toujours, il en reste toujours quelque chose" bewaar heid is gewordenTa minder omdat de grond voor die misleiding der kiezers hier in den Raad is voorbereid. Slecht finantiëel beheer en opdrijving der belastingen hoe dikwijls hebben wij het verwijt daarvan moeten hooren! Is het wonder dat dergelijke beschul digingen gretig worden aangegrepen ors er op voort te bouwen, niettegenstaande zij juist kwamen van de zijde van hen, tegen wie wij strijd moesten voeren om de opdrijving der belastingen tegen te gaan? Zonder ons krachtig verzet zou de leening van zes ton, die wij gesloten hebben, in 50 of 60 jaar worden afgelost in plaats van in 86 en zou den de belastingschuldigen verplicht zijn ge weest jaarlijks eenige duizenden meer op te brengen dan nu het geval is. Hoevele malen hebben wij niet (gelukkig met goei gevolg) de stelling verdedigd dat de werken, die ook voor de toekomst werden aangelegd, niet in één jaar door de belastingschuldigen behoor den te worden betaald, maar ook door onze nakomelingenm. a. w. dat de uitgaven daar voor door leening behooren te worden gedekt, terwijl door onze beschuldigers werd b9weord dat die uitgaven (samen eenige duizenden) daarvoor te klein waren en best door gewone inkomsten, m. a. w. door verhooging der inkomstenbelasting, konden worden gevonden. Eene van mijne eerste daden op finantiëel gebied, na mijne benoeming tot Burgemeester, is geweest het indienen vaneen voorstel om een einde te maken aan de onbillijke en door niets te rechtvaardigen belasting, die werd geheven om kapitalen te vormen voor ons nageslacht. Zooals gü allen weet, zijn eenige scholen gebouwd, met de gelden, die wij vroeger op het Grootboek bezaten. De Raad besloot destjjde dat van de aldus bestede gelden jaarlijks 2J pet. weder qp het Grootboek zou worden teruggebracht. De nakomelingen zouden dus niet alleen de door ons omge zette kapitalen in anderen vorm vindeD, maar wy zouden daarenboven het onze bij dragen om hun dia kapitalen in den oor- 8pronke)ijken vorm te schenken. Wederom eene belangrijke en onbillijke opdrijving van de inkomstenbelasting, waaraan door ons toedoen een einde is gemaakt. Het bedrag was toen reeds tot eenige duizenden gestegen' Genoeg voorbeelden om te bewijzen dat ons zeker niet ten laste kan worden gelegd dat het ons te doen is geweest, zoo3ls men be weerd heeft, om de belastingen op te drijven En wat heeft men te denken van den finantiëelen toestand der gemeente, die voor zoo bedenkelijk wordt uitgemaakt? Het heeft inderdaad den schijn of men ziende blind is ik geloof te mogen zeggen dat er weinig gemeenten in Nederland zijn, wier finanti- ëele toestand minder zorg behoeft te baren dan Leiden. Schuld is op zichzelve geen bewijs van een zorgelijken toestandzjj be hoort beschouwd te worden in verband mot da middelen, om bet hoofd te bieden aan de verplichtingen, die zy oplegt. Welnu, van dat standpunt beschouwd, kunnen wij zeggen dat Leiden geene schuld heeft. Tegenover de rente, die wij van do nog onafgeloste kapitalen hebben te betalen (Volgn. 156) 2871S staat op de begrooting onder de ontvangsten een post: „Rente van kapitalen" (Volgn. 27) 27667. Daarbij gevoegd de rente, vermeld op Voign. 57 ad 1067.50, heeft men een totaal van 28734.50, zoodat er nog een batig saldo van ƒ16.50 overblijft en onze in gezetenen derhalve geen cent belasting be hoeven te betalen, om de renten der schuld te voldoen; en evenmin behoeven zij dat voor de aflossing, want ook daarvoor dient een deel der opbrengst van de Gasfabriek. Het is nu ruim zes jaren geleden, dat op ons voorstel de prijs van het gas met 25 pet. werd verlaagd. Ieder herinnert zich de sombere voorspellingen, waarmede dat voor stel werd bestreden: en reeds drie jaren later was hot nut van den maatregel zóó afdoende gebleken, dat andermaal eene verlaging, toen van 17 pet., kon worden toegestaan. In 1885 werd ons voorgerekend dat eene si ij ging der kolenpryzen tot 11 per ton, de geheele winst zoude absorbeeren; wij betoog den dat de lage prijs het debiet, en daardoor de winst in die mate zou doen toenemen, dat wjj in staat zouden zjjn aan de schade door eventueels prjjsverhooging der grondstof het hoofd te bieden. Op de meest schitterende wijze zijn onze voorspellingen bewaarheid. De prijs der kolen is nog belangrijk hooger geworden en niettegenstaande de gasprjjs in 1888 nog verlaagd is geworden, zijn wij toch in staat eene winst van ƒ50,000 te boeken; een be drag, dat hier vroeger altijd werd genoemd als het normale cyfer, dat de gemeente ge rechtigd was als winst te genieten. (Ik ben het daarmede intusschen niet eens en zie geen bezwaar om eene grootere winst als geoorloofd aan te nemen). Het aantal gas- verbruikers nam in de jaren 1885/87 met 269 toe; in de jaren 1888/90 met 506, zoo dat aan het einde van laatstgenoemd jaar 3151 hoofden van gezinnen van de fabriek het gebruik hadden. In de zes jaren 1885/90 is het debiet aan particulieren met ongeveer 1 millioen M3. gestegen; in 1871, het 24ste jaar van de eerste exploitatie, werd voor het eerst een debiet van 1 millioen M3. bereikt. Van 1848 tot 1884 steeg het aantal gebrui kers gemiddeld per jaar met 66. Van 1885/90 met gemiddeld 129; dus byna het dubbele. Ik zou aan ieder voor zichzelven kunnen overlaten na te gaan, welke grooto voordeeien daarvan zoowel voor de gemeente zelve als voor ieder gasverbruiker in het byzonder het gevolg zijn. De gasfabriek, gemeen goed van alle ingezetenen, wordt hoe langer hoe meer binnen het bereik van ieders finantiëele krach ten gebracht en bljjft toch nog eene aan zienlijke bron van inkomst, welke allen, ook den niet-gasverbruikors, ten goede komt. Dat zij, als elke industriëale onderneming, reke ning heeft te houden met den marktprijs der grondstof, is in den laatsten tyd gebleken; en daaraan, maar ook alleen daaraan, is het te wijten, dat wij in dit en waarschjjnljjk ook nog in het volgende jaar, eene eenigszins hoogere belasting moeten heffen. BJ] de vraag hoo daarin te voorzien, bleef de overweging of eene verhooging van den gasprijs moest worden voorgesteld natuurlijk niet achterwege. Bjj eenig nadenken moest die vraag beslist ontkennend worden beant woord. De gasfabriek behoort aan allen: de kansen op winBt en verlies moeten dus ge lijkelijk worden gedragen; de iast mag niet alleen worden gelegd op hen, die de winst aanbrengen. Het zou daarenboven eene zeer schadelijke finantiëele politiek zijn geweest. Uit het hierboven medegedeelde blijkt van welk een grooten invloed óo prijsverlaging van 6 tot 5 ets. is geweest. Sedert 1888 is het gebruik, dat van het gas wordt gemaakt voor verwarming, boven alie verwachting toegenomen; werd de prijs weder op 6 cte. teruggebracht, aan die toeneming ware een gevoelige slag toegebracht en zeer waarschijn lijk eene vermindering daarvoor in de plaats getreden. Haar daarenboven bestond er voor my nog eene andere, zeer gowichtige reden tegen prjjsverhooging. Zy is doze, dat daar door byzonder zwaar gedrukt zoude z'jn, die breede schaar van neringdoenden, die men gewoon is de kern der burgery te noemen, en voor wie de stryd om het bestaan te zwaarder wordt, naarmate de bolemmeringen en bezwaren, de opdryving van onvormyée- lyke onkosten in de uitoefening van hun be roep, grooter worden. Ieder particulier kan en moet voor zich zelven beoordeelen of de pi ijs van het gas een beletsel voor hem is, er gebruik van te maken; niet alzoo de neringdoende; de uit oefening van zyn beroep, de concurrentie nood zaken hem er gebruik van te blyven maken, en de prysverhooging, eene verzwaring van zyne onkostrekening, ware voor hem direct verlies, dat niet te compenseereD was. En juist deze klasse van onze ingezetenen, myn heer Alma, heeft men in het byzonder tegen u opgezetGy, die ik, ik zeg bet met genoe gen, gewoonlyk aan myne zijde zag staan, moest uit den Raad worden verwyderd, ook omdat gy medewerktet om de lasten van dezen te verzwarenAis zy niet waren mis leid, als zy slechte even hadden nagedacht, zij hadden zich als één man aan de stembus moeten verdringen om op u hunne stem uit te brengen, wanneer de wyze, waarop hior de belastingen worden verdeeld, het criterium by de verkiezing zyn moet. Ik heb hier een proefblad voor my van een staat, waarop uitsluitend voorkomen de neringdoenden gasverbruikers; die staat toont aan hoeveel zij voor het door hen verbruikte gas betalen; hoevee! zy zouden betalen wan neer de prys op 8 ets. was gehouden; hoeveel winst zy door de prysverlaging genieten; hoe groot hunne belasting is, berekend tegen 2.77 pCt. van hun inkomen; hoeveel tegen 3.15 pCt. en hoe groot het nadeel is, dat zy dientengevolge lijden; hoe groot het voordeel is dat zy dan nog overhouden en eindelyk hoe groot het nadoel is dat zy zouden geleden hebben, wanneer wy den gasprys met 1 ct. per M3. hadden verhoogd. Ik zal dien staat aan den Raad overleggen en zorgen dat hy op ruime schaal wordt verspreid; de belang hebbenden kunnen dan zeiven zien, of gy aï' of niet wel gedaan hebt mét my te steunen en of het in hun belang is, hun, die dat doden, om die reden hun vertrouwen te ontzeggen! Ik kan hier niet achterwege houden eene vergelyking tusschen u en den heer Cock, wat den uitslag der laatste verkiezing betrel't. De laatste, met byna algemeens stemmen herkozen en gy gevallen met eene groote minderheid, zelfs, een ongewoon verschynsel, met nog minder stemmen by de herstem ming dan by de eerste. En toch is er tegen de prysverlaging van het gas geen sterker bestrijder geweest dan de heer Cock. Hadde hy te beslissen gehad, de prys ware nog steeds 8 ets. per H3. Ja, by de behandeling van het voorstel om den prys van 6 op ets. te brengen, beweerde hy zelfs dat de sombere voorspellingen van 1885 maar al te juist waren uitgekomen, nioltegeDstaando was gebleken dat de winst, die in 1884 ƒ84000

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1