N°. 9627. Maandag 13 Juli. A8. 1891. 'Courant wordt dagelijks, met uitzondering van fon- en feestdagen, uitgegeven. Kikeriki. De Leidsche ratelwacht. Leiden, 11 Juli. Feuilleton. Aanzienlijken en geringen. ID BOH PRIJS DEZER COURANT: Voor Leiden per S maanden1.19. Franco per post1.40. Afzonderlijke Nommors0.05. PRIJS DER ADYERTENTIÉN: Van 16 regels ƒ1.05. Iedere regel moer 0.17J. Grootere lettere naar plaatsruimte. Voor het incaeseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekond. Tiveede Blad. Aan de Abonné's daarop, wordt b\j dit oommer verzonden No. 42 van Kikeriki. Gelijk in Amsterdam en andere steden, zoo waren ook te Leiden door de lieeren burge meesters personen aangesteld, die in het nachtelijk uur voor de veiligheid der ingeze tenen moesten zorgen, en daar ze van een ratel waren voorzien, zoo werden zy de ratel wacht genoemd. Telken reize, als de steeklok een heel uur sloeg, moesten zy dit luide uit roepen en daarbjj hunne ratels doen klinken. Troffen zy op hunne nachtelijke ronde een persoon aan, op wien zij geen goed oog had den, dan namen zy hem gevangen, gelijk „Jan de pöpenstelder", bjj Brederoo, onder vond. Was er iets vermist en zoodanig persoon in de nabijheid er van in hechtenis genomen, dan werd er een scherp onderzoek ingesteld, of hjj zich aan die ontvreemding had schul dig gemaakt. Indien het bleek, dat hjj onschul dig was, dan werd hij weer op vrije voeten gesteld, maar was hy schuldig bevonden, dan werd hij voor der stede vierschaar gedaagd en gevonnist. Niet zelden werd door dat geratel een dief gewaarschuwd zich zoo lang schuil te houden, wat des te gereeder kon geschieden, wijl tot zelfs in het midden der 17de eeuw nog geene straatverlichting be stond. Eerst omstreeks 1667 werden door den Amsterdammer Jan Yan der Heiden, den uitvinder der slangbrandspuiten, deeigenliike straatlantarens uitgevonden en niet lang daarna ook hier ter stede in gebruik gono men. Vóór dien tijd heerschte er bjj donkere maan eene Egyptische duisternis. Wie tot den voornamen stand behoorden en eenigszins laat van een bezoek kwamen, lieten zich door hunne bedienden afhalen, die eene flam bouw vóór zich uitdroegen. Zij werden ook wel eens aangevallen door personen, die iets kwaads in den zin hadden, waarom het niet zeldzaam was, dat zjj een degen droegen, om zich daarmee, in geval van nood, te kun nen verdedigen. Ten einde die boosdoeners van het lijf te houden, was de ratelwacht ook gewapend. Allerlei ontmoetingen had zij soms op hare nachtelijke wandelingen. Niet altijd was zjj in staat hulp te verleenen, waar die soms zoo hoog noodig was, gelijk de bekende Leid sche schilder Aartgen Claes moest ondervin den, toen hij, door de duisternis misleid, in den laten avond te water raakte en niet kon gered worden, zoodat men later zjjn lijk vond. In Leiden gebeurde het nogal eens, dat studenten, des avonds van een vriendenkring huiswaarts keerende, vroolyk door de straten liepen onder het uitgalmen van een of ander lied. Geen lid der ratelwacht zou het wagen hen, wegens rustverstoring, in de doos te stoppen. Zjj hadden een streepje voor, niet omdat zjj de ratelwacht wel eens eene goede fooi gaven, welke dankbaar aangeno men werd, maar op hen werd niet dezelfde rechtspleging toegepast als op burgers. Zoowel in civiele als crimineele zaken stonden zij niet voor der stede vierschaar terecht, maar „voor den rectoor, zijne assesseurs metten Burgemoesteren, ende twee schepen-meesters der selver stede", hetzij zjj met studenten of met burgers te doen mochten hebben. Niet dadelijk werd de zaak in rechten behandeld, neen, partijen moesten eerst voor den rector en de assessoren ontboden worden, die, voor zooverre het doenlijk was, zich beijverden om de zaak in der minne te schikken. Deze gunst was der Universiteit door den Prins van Oranje verleend. Ter onderhouding van dit privilege moesten de heeren burgemees ters en schepenen alle jaren op don achtsten Februari in handen van de heeren curatoren der Universiteit een eed doen, de ordonnan tiën en statuten der Universiteit wel en ter goeder trouw te onderhouden en na te komen, en den rector in alle juditiêele zaken bjj te staan. Kregen de studenten, hetzij overdag of wel des nachts, onderling of met burgers oneenig- heden, die tot handtastelijkheden aanleiding gaven, zoo moest de rector er mee in kennis gesteld worden. Deze was de hoofdpersoon om de zaak te berechten, indien het niet mo gelijk bleek partijen tot eene minnelijke schik king te bewegen. De personen, die tot de ratelwacht behoor den, moesten zorgen op tjjd op te komen en mochten niet huiswaarts koeren, vóór hun diensttijd verstreken was. Zy waren in dienst van de stad en ontvingen van stadswege bezoldiging. Waren zij door ziekte verhinderd, dan waren z(j verplicht hiervan onverwijld kennis te geven on werd tijdelijk een ander voor hen in dienst gesteld. Deden zij hunne nachtelijke ronde niet naar behooren, dan wer den zij wegens plichtverzuim gestraft. De ratelwacht was van veel nut, indien er ergens brand was ontstaan. Zjj wekte de be woners van het brandend huis en die der buurten, en dezen stelden alles te werk, om met het gereedschap, waarover zij te beschik ken hadden, den brand te blusschen, of zoo dit niet meer mogelijk was, dien in zjjn voort gang te stuiten. Mocht zjj een uitslaanden brand eens te laat bemerken, dan kon de torenwachter, die van uit zijne verheven plaats de stad inkeek, haar waarschuwen. Eens verkeerde deze zelf in den grootsten angst, toen, kort vóór het beleg der stad, de toren van het stadhuis in brand geraakte, wat waarschijnlijk veroorzaakt werd, doordien bij achteloos was te werk gegaan met het vuur, dat hjj in zijn kamertje op den toren had. De vlammen hadd6n alras eene zoodanige uitbreiding verkregen, dat de toren instortte, zonder in zjjn val ongelukken te veroorzaken. Met den bouw van een nieuwen toren werd spoedig aangevangen en daarin eene klok opgehangen, welkor gewicht over de 9000 pond bedraagt. Het behoeft geene vermelding, dat er voor schriften gegeven werden, ten einde eene herhaling van een dergelijken torenbrand te voorkomen. Ook zullen de opvolgende toren wachters wel voorzichtiger geweest zijn, althans, sedert kwam er geen brand in den toren voor. De ratelwacht had in elke buurt een een voudig gebouwtje, waarin zij kon uitrusten, 't Was toch waariyk niet te vergen, dat zij onafgebroken den nacht op straat doorbracht, vooral niet, als het koud en guur weder was. Indien zij er prompt voor zorgde elk uur de ronde te doen en bij brand tijdig te waar schuwen, dan was men over haar voldaan. In lateren t(jd werd de ratel door den klap vervangen, waardoor het woord ratelwacht in onbruik geraakte. Zjj, die met den klap de nachtelijke ronde deden, werden klapperlui genoemd. Van Alphen hoeft deze „lieve, brave" liedon in zijne „Kleine Gedichten voor kinderen" niet vergeten. Doch wat men togen den ratel kon aanvoeren, dat haar gebruik juist geschikt was om dieven en andere kwaaddoeners, die den nacht voor hunne booze plannen kozen, te waarschuwen, dit bezwaar was ook van kracht tegen den klap en hieraan is het toe te schrijven, dat hp afgeschaft is, met uitzondering op die plaat sen, waar men juist door 't hooren van den klap wil weten, of de lui hunn6 voorgeschre ven ronde doen; terwijl zij dan nog soms by enkele personen op vastgestelde uren moeten aankloppen, om hunne aanwezigheid ten over vloede bekend te maken. In de meeste aanzienlyke gemeenten is sedert een grooter of kleiner aantal jaren de zorg voor de voiligheid der ingezetenen in 't nachtelyk uur toevertrouwd aan de politie en hebben de agenten by beurten hunne dag en nachtdiensten. Zy bedienen zich van esn fluitje, in geval zy assistentie behoeven. Werd do ratel voor 't oorspronkelyk doel afgeschaft, de vuilnisman bedient er zich nu en dan van, als hy met zyne kar de vrachtjes in de stad ophaalt. Ten voordeel9 van het Centraal Israölie- tisch Weeskinder- en Doorgangsweeshuis alhier zal in het deze week ingewyde gebouw aan den Stillen Ryn eene tentoonstelling wor den gehouden, waartoe de voorwerpen zyn ingezonden en voor het doel afgestaan door belangstellende personen, zoowel hier ter stede als elders woonachtig. Aan deze tentoonstelling is, blykens eene in dit nommer voorkomende advertentie, tevens eene verloting verbonden. De opening der expositie zal plaats hebben a. s. Woensdag namiddag om halfdrie. De heer C. H. Ph. Meyer, die alhier bevorderd werd tot doctor in de Nederland- sche taal- en letterkunde, verkreeg den hoog- sten graad, cum laudc. De examens en promoties aan de ryks- universiteit zyn voor dezen cursus geëindigd. Alleen morgenochtend zal er godsdienst oefening gehouden worden in de Ned.-Herv. kerk te Oogstgeest; voorganger: ds. C. A. Evelein, uit Leiden. In de gemeente Katwyk is volgens het gemeente-verslag over 1890 beteeld 303.25 H. A. met aardappelen, 24.54 H A. met kool, 12 H. A. met bloembollen, 7 H. A. met uien, 74 H. A. met rogge, 7 H. A. met erwten, 6 H. A. met haver en nog eenige kleinere stukken met mangelwortelen .koolrapen, zomer- gerst, wortelen onz. De totale opbrengst der bloemenveilingen bedroeg ƒ23,284.25.— Aan de mededeeling omtrent don veestapel ontleenen wjj, dat het aantal paarden 198, koeien 260, schapen 300, varkers 250 en kalveren en pinken 65 bedroeg. De Utrechtsche Gemeenteraad heeft het voorstel van B. en Ws., om een stuk grond aan het Sterrenbosch, ter waarde van ƒ40,000, om niet af te staan ten behoeve van oen nieuw gasthui3 voor minvermogende oog- lyders, met op twee na algemeens stemmen aangenomen. Een verhaal uit Eusland door C. M. VA( AXi), 3.) „We kwamen juist weer terug en keken over het beschot, omdat wp zooveel stemmen hoorden, en.en. „Nu, all right", zeide de dokter, „het zal wel aan het licht komen. En gy, gy, Anka en Wolodjo, gy blyft hier tot ik terugkom." Hierop strompelde de dokter met zyne dikke, jichtige beenen de kamer uit en verdween weldra in den donkeren nacht; zyne voet stappen werden door het gehuil van den wind gesmoord. Maar Anka bleef niet in huis; nauwelyks was de dokter buiten, of zy sloeg in ont zetting de handen ineen, en met' wyd ge opende oogen naar Wolodjo starend, riep zy uit: „O, ik ongelukkige, o, ik ellendige! De dokter denkt dat ik hem vermoord heb! Ja zeker, dat denkt hy, ik bemerkte het aan zyn gelaat, en hy veronderstelt dat gy my geholpen hebt. Arme Wolodjo! Dat is nu uw loon; gy hebt het niet verdiend, gy hebt altoos medelyden met my gehad! Wy zyn onschuldig, maar de menschen zullen het niet willen gelooven; zy denken dat wy slechte lieden zyn en dat zyn wy toch niet, Wolodjo! Neen, neen, ik blyf niet hier, ik blyf niet hierWant wie zal ons ge looven? Wie zal ooit geloof slaan aan het getuigenis van een onderhoorige?" Zóó jammerend, rukte zy zich het kleed van het lijf, wierp zich een doek om het hoofd en keek als eene waanzinnige om zich heen. Wolodjo greep haar verschrikt by den arm en riep bevond „Neen, weggaan moet ge niet, Anka; dan maakt ge de zaak nog erger. Wy moeten hier blyven, wy zyn immers onschuldig! Maar de beangste Anka stootte hem woest van zich af en liep het huis uit, verder, altoos verder in h9t donker en in den storm, welke steeds heviger woedde. „Anka! Anka!" riep Wolodjo, maar zy luisterde niet naar hem; ze was reeds inde duisternis verdwenen. De zaak was zonneklaarAnka had haren ouden echtgenoot omgebracht. Ginder, in Mirsk, had de dokter het overal vertefd. Waar men ook zocht, men vond geen spoor van Anka, evenmin als van haren mede helper Wolodjo. Eerst in den namiddag van den volgenden dag werd Anka in de voor stad van Mirsk gevonden; zy had zich in het bosch willen verschuilen, maar onrust over het lot van Wolodjo had haar weor naar de stad teruggedreven. „Misschien", dus dacht zy, „is hy reeds gevangengenomen en moet hy voor ons bei den de straf ondergaan, want nu ik gevlucht ben, zullen zy ons des te eerder voor schuldig houden." Daarom was zy weer naar de stad terug gekropen, en toen was zy aangehouden, r.iet door een politie agent, want die bemoeien zich alleen met nihilisten; ze ontvangen immers eene gouden medaille als zy samenzweringen ontdekken. Voor het opsporen van dieven en moordenaars ontvangt men niets. Daareven rende do dikke koetsier Hascher Karasin haar nog voorby, die twee orden op zyne borst droogAnka was dicht aan den kant van den weg voortgeslopen, toen zy gerat werd en een beambte haar mede- sleepte. Hy gaf er weinig om of zy van schrik byna in zwym viel!De schuldige was gevat; alles ging voortreffeiyk. Afanasja Gregorowna had hedenavond, zoo als wel eens meer gebeurde, oenige lieden van hoogen rang op de thee verzocht, en daar onder ook haren neef, den president van het gerechtshof to Mirsk. Na de thee had men whist gespeeld, maar niemand scheen zyne gedachten by het spel te bepalenieder wa3 vol van den moord, en de jonge president, die met hart en ziel by zyn werk was, verheugde zich reeds by voorbaat, welk genoegen hy in de onder zoeking en verhandelingen zou scheppen. „Men kan het de jonge vrouw wel aan zien, dat zy eene moordenares is!" zeide de president. „Het is een gemeen, verstokt vrouwspersoon. Hot spreekt wel vanzelf dat zy alles ontkent en ze is niet weinig hard nekkig ook. Maar het helpt haar toch niets, de zaak is zonneklaar, al kunnen bedreigin gen en folteringen geen woord uit haarkry- gen. Wie anders kan het gedaan hebben? Want dat de man aan een toeval gestorven is, is niet waarschynlijk, en dan, er was niemand by gewoest. En hoe kwam hy aan de wond aan zyn hoofd? Men kan er wel een procss van maken! (Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 5