N°. 9597.
Maandag 8 .Tuni.
A*. 1891.
feze (Courant wordt dagelijks, met uitzondering
van (§on- en feestdagen, uitgegeven.
Het Leidsclie brandwezen.
Leiden, 6 Juni.
Feuilleton.
DOKTER JANIftL
LEIDSCH
DAGBLAD.
PRIJS DEZER COURANT:
Voor Leiden per 8 maanden1.10.
Franco per post1.40.
Afzonderlijke Nommers.0.05.
PRIJS DER ADTERTENTIÈN:
▼an 16 regelt ƒ1.05. Iedere regel meer ƒ0.17).
Grootere letters naar plaatsruimte. Yoor het
incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.10 berekend.
Ticeede Blad.
De heeren van het gerecht hebben onder
scheidene keuren en ordonnantiën vastgesteld.
Onder deze zyn er, die betrekking hebben op
het brandwezen. Naar gelang do stad Leiden
werd uitgelegd, vermeerderde ook het getal
kwartieren of bonnen, waarin zij verdeeld
werd. Telde men aanvankelijk vier kwartieren,
na de laatste vergrooting der stad waren er
drie-en-twintig.
In ieder bon werden door het gerecht vier
zoogenaamde bonmeesters aangesteld, die ge
meenlijk onder den naam van „hoemans"
bekend waren. Elk jaar traden twee dier
„hoemans" af en werden gemeenlijk herbe
noemd of door andere personen vervangen,
zoo zjj zich niet weder beschikbaar stelden
of niet meer in aanmerking wenschten te
komen. Indien er tusschentjjds een „hoeman"
overleed, dan werd zijne plaats onverwijld aan
gevuld.
Die bonmeesters hadden toezicht te houden
op het brandgereedschap, alsplaten, ladders,
brandhaken en emmers. In de tweede helft
der 17do eeuw kwamen hierbij de brandspui
ten, door de gebr. Van der Heiden te Amster
dam belangrijk verbeterd door de slangen en
hot geven van een onafgebroken waterstraal
Vóór dien tjjd worden zo onder het brand
gereedschap niet genoemd.
Do emmers werden bjj de ingezetenen bo
waard, tot het bleek, hoe noodzakelijk het
was hierin verandering te brengen, wijl de
emmers, waarvan men zich bij brand moest
bodionen, wol eens in een onvoldoenden toe
stand verkeerden, hetgeen niet eerder opge
merkt was, anders hadden de bonmeesters
ze kunnen laten repareeren of wel door nieuwe
vervangen. Om hierop in het vervolg orde te
stellen, werd gelast, dat de emmers bij het
overige brandgereedschap moesten bewaard
worden. Tegelijkertijd werden in ieder bon
door het gerecht vier emmerbewaarders be
noemd, die, onder het oppertoezicht van de
bonmeesters, daar meer bepaaldelijk voor
moesten zorgen, opdat er geene klachten meer
gehoord werden over defecte emmers. Deze
maatregel schijnt gunstig te hebben gewerkt,
te meer, daar de controle aan de bonmees
ters was opgedragen, die bjj het uitbreken
van een brand er het meeste belang bjj had
den, dat het materiaal zich in een goeden
toestand bevond.
De bonmeesters waren ook belast met
de schouw van alle bakovens, schoorsteenen,
haardsteden of andere vuurplaatsen. (Onder
deze laatste werden in het laatst der 16de
eeuw ook de kachels genoemd.) Zjj moesten
toezien, of ze wel behoorlijk waren gemaakt
en rein werden gehouden, ten einde het brand
gevaar zooveel mogelijk te voorkomen. Indien
zjj bevonden dat de keuren te dezen opzichte
waren overtreden, moesten zjj den burgers
gelasten daarnaar te handelen en zich ver
gewissen, dat de verstrekte bevelen waren
nagekomen. Wie hierin nalatig bleef, ver
beurde eene boete van 12 stuivers, terwijl
het werk te zijnen koste werd gedaan. Dit
viel den onwillige niet mee, want het kostte
hem steeds het dubbele van hetgeen er voor
betaald was. Geen twijfel, of dit geschiedde
om den onwillige voor zjjne nalatigheid te
straffen. Mocht hy de kosten niet voldoen,
dan werd zijn pand door vier schatters, ten
behoeve van de stad, gewaardeerd; een maat
regel, waartoe zelden werd overgegaan, om
dat men het gemeenlijk zoo ver Diet liet ko
men, daar de stad dan het recht verkreeg
hef. pand te verkoopen, om de berekende
kosten betaald te krijgen.
Ook moesten de bonmeesters, zoodra des
winters door de heeren van het gerecht van
de pui van het stadhuis was afgekondigd,
dat er bijten in de vest- en binnengrachten
moesten gemaakt worden, de personen voor
dien arbeid aanwijzen en hen daarvoor naar
behooren beloonen, na zich vergewist to heb
ben, dat zjj hun werk goed hadden verricht.
Eene nuttige bepaling, die reeds in eene
oude keur van hot jaar 1445 voorkwam, ver
dient. hier nog in herinnering te worden ge
bracht. De wateren in de onderscheidene
grachten moesten rein worden gehoudeneen
maatregel van veel waarde voor de volks
gezondheid. Aan de bonmeesters was mede
opgedragen daar toezicht op te houden en
degene, die de onreinheid bad veroorzaakt
door vuilnis in de grachten te werpen, werd
insgelijks gestraft met eene boete van 12
stuivers, telken reize als by zich daaraan
schuldig maakte, terwjjl hij verplicht was de
vuilnis te verwijderen en zoo hjj dat niet
deed, werd het te zijnen koste gedaan, wat
beteekende, dat hy dan het dubbele had te
betalen, waarvoor hij het zelf had kunnen doen.
Uit al deze door het gerecht aan de bon
meesters opgedragen bevoegdheden blijkt de
zorg voor de reinheid, in zooverre die van
invloed kon zijn op het brandgevaar, en voor
het zoo mogelijk in zjjne vaart stuiten van
een brand, zoo die was ontstaan.
Met het oog op de veiligheid der burgerij
bjj nacht werd een torenwachter aangesteld,
wien voorgeschreven was zijne nachtelijke
ronde te doen en dan naar alle richtingen
heen te kijken, of hy ook onraad ontdekte.
Hij moest, zoo dit het geval was, waar
schuwen. De klok werd over kant gehaald
en de ratelwacht verspreidde zich, als er
brand was, door de straten, om de menschen
te wekken, terwijl de bonmeesters het op
zicht oefenden over de te nemen maatregelen
ter blussching van den brand. Uit de be
waarplaatsen werd met den vereischten
spoed het brandgereedschap aangevoerd. De
ladders werdon tegen het brandend gebouw
opgesteld en rappe handen zorgden voor den
wateraanvoer in de brandemmers, door ze
langs die ladders omhoog te dragen, ten
einde ze op de vlammen uit te gieten. Dat
de uitvinding van de gebr. Van der Heiden
eene belangrijke verbetering was om des te
goreeder en mot minder persoonlijk gevaar
een uitslaanden brand te beteugelen, zal ge-
reedelijk worden ingezien. Toch moet erkend
worden, dat de bonmeesters met de hulp
middelen, waarover zjj hadden te beschikken,
hebben gedaan, wat in hun vermogen was.
Dit bleek o. a. bjj don brand, waardoor de
Leidsche hoogeschool den llden Nov. 1616,
des middags tusschon 12 en 1 uur, werd
getroffen. Met ontsteltenis werd de mare van
dit ongeval vernomen, maar dadelijk nam
men flinke maatregelen, waardoor de brand
zich niet vorder kon uitbreiden dan tot het
dak, dat geheel door de vlammen werd ver
nield, en de balken, stoelen en onderbanken
in bet inwendige van het gebouw, gelijk een
Latjjnsch opschrift boven den ingang van bet
Auditorium Theologicum in een blauwen ge
slepen steen vermeldt. Men schrijft dien brand
toe aan het vuur in de Senaatskamer, dat
niet wel bewaard was.
't IVas nog oen geluk, dat die brand niet
des nachts was ontstaan, want de vernieling
zou dan hoogstwaarschijnlijk nog veel grooter
zijn geweest, daar er dan meer tjjd verliep,
eer de manschappen, die bij den brand moesten
opkomen om hulp te verleenen, aanwezig
waren.
Dat de autoriteiten gemeenlijk bjj belang
rijke branden tegenwoordig waren en, voor
zooverre het noodig was, in overleg met de
bonmeesters maatregelen namen, die hun
nuttig schenen, mag men wel als zeker stel
len, daar zij zoo goede zorg toonden blijkens
de meegedeelde bepalingen uit de oude keuren.
Aan de universiteit alhier zijn de volgende
examens afgelegddoor den heer D. G. "Wol-
terbeek Muller bet cand.-examen in de rech
ten door den hoer H. M. Neeb het candidaata-
examen in de geneeskunde; door de heeren
H. Visser en "W. M. Van der Schans bet
voorbereidend oxamen in de godgeleerdheid;
door mr. G. D. "Willink het examen voorden
Indischen dienst.
De Nutszaal was gisteravond geheel ge
vuld, toen op uitnoodiging van de Vrijzinnige
Kiesvereeniging alhier in eene voor ieder toe
gankelijke vergadering de heer H. Ph. De
Kanter, van Haarlem, optrad, en in eone
gloedvolle redevoering de staatkunde der libe
rale partjj, die volgens spr. verzoeningsge
zind en daarom hervormingsgezind moet zyn,
uiteenzette. Achtereenvolgens .werden deze
denkbeelden toegepast op onderwys, belasting
regeling, arbeidswetgeving en kiesrecht.
Debat werd gevoerd door de heeren G.
Mulder, Bloeming, Van Vuuren en Ribbius,
die resp. de inzichten verdedigden van de
antirevolutionaire, de sociaaldemocratische,
de katholieke en do radicale partyen.
De heer De Kanter repliceerde, waarna de
voorzitter de vergadering sloot met een woord-
van dank aan de sprekers en aan den in
leider.
Do heer Jac. Etinga, cand. te Leiden, ie
beroepen by de Ned.-Herv. gemeente te "Wilsum.
Men meldt ons uit Roolof-ArendsveeD,
dl. 5 Juni:
Hedenmorgen werd de nieuwe pastoor, de
zeereerw. heer H. Schlütor, door den hoog-
eerw. beor Bouman, Deken te Nieuwkoop,
plechtig geïnstalleerd. Nadat, den nieuwen
herder do sleutels der kerk waren overhan
digd on by de jurisdictie in, zyne nieuwe
parochie had aanvaard, werd hy door den
hoogeerw. heer Deken met eene korte toe
spraak aan de geloovigen als hun nieuwen -
herder voorgesteld. Na afloop dor plechtigheid
beklom de zeereerw. heer Schlüter zelf den
kansel, om in eene wel is waar korte, doch
kernachtige, gloedvolle en welsprekende rede
zich aan zyne nieuwe kudde .toe te wyden,
en het programma te ontvouwen van de
werkzaamheden, welke hy gedurende zyne
herderlyke loopbaan alhier zich voorgenomen
heeft uit te voeren. Het tempelgebouw wae
in ryken feestdos. De geheele gemeente neemt
van harte deel in de vreugde, en toont dit
ook uitwendig: geen woninkje, of de Neder-'
landsche driekleur, in groot of klein formaat,
I wapport feesteiyk in de lucht!
DE Ö-EHEIMEN
-wan een krankzinnigengesticht.
54.)
„Telkens, wanneer er een nieuwe patiënt
wordt opgenomen, wordt u deze toelage uit
betaald, welke in buitengewoon moeiiyke ge
vallen tot vyftig gulden kan opklimmen. Dat
gy daarby nog menig aardig sommetje
kunt verdienen, behoef ik u Z9ker met te
zeggen, want gy weet misschien wel, dat
Tom een niet onbeduidend vermogen heeft
opgespaard. En nu kunt gy een besluit nemen;
wilt gy de betrekking aanvaarden?"
„Met het grootste genoegen!"
„Hebt gy geene bloedverwanten?"
„Neen, daarvan is my ten minste niets
bekend. Men heeft my kort na myne geboorte
achter eene haag gevonden."
0En op welken voet staat gij met h6t
overige dienstpersoneel?"
„Om u de waarheid te zeggen, zyn zy
allen bang voor my."
„Om uwe kwaadaardigheid?"
„Dat weet ik niet; daar heb ik nooit naar
gevraagd."
„Goed", zeide dokter Janin, wiens gelaat,
dat kort te voren nog zoo bewolkt was, nu
ophelderde. „Gij zult do betrekking hebben,
maar als gy ze behouden wilt, moet gy uw
voorganger uit den weg ruimen. De kerel
beeft misbruik van myn vertrouwen gemaakt
hy' wilde de geheimen van dit huis verraden. Als
men hem de macht liet, zyne plannen te volvoe
ren, zou het gerecht morgen het gesticht
sluiten en ons all6n in de gevangenis wer
pen; elke verdediging zou dan nutteloos zyn.
De heler is zoo goed als do steler! zegt het
spreekwoord en eenige jaren achter slot en
grendel zouden ieder van u zeker zyn toe
gedacht."
„Is de schurk dat werkeiyk van plan ge
weest?" vroeg de oppasser ontsteld.
„Dat is hy nog, en hy zal het ten uitvoer
brengen, als hy niet onschadeiyk gemaakt
wordt 1"
„"Wat moet er met hem gebeuren?"
De dokter had eene kleine lantaarn aan
gestoken hy nam eene sieriyke revolver uit
eene lade vgn zyne schryftafel en stak die
by zich.
„Volg my", zeide hy op bevelenden toon.
Beiden verlieten het salon, zy gingen de
gang door en bleven na eene korte poos voor
eene deur stilstaan.
„Zyn de onderaardsche gangen alle leeg?"
vroeg Janin op gedempten toon.
„Alle!"
„Dan nemen wy No. 3; begrepen?"
„Zeer goed!"
De dokter opende de deur; beiden traden
voorzichtig eone tamelyk ruime, goed gemeu
bileerde kamer binnen.
Toms lantaarn stond op de tafelhet flauwe
schynsel van het matte licht viel op den
oppasser, die half gekleed te bed lag.
„Ik wist dat het werken zou", zeide Janin
zegevierend; „na dien drank kon hy den
slaap geen weerstand bieden 1 Maar laten wy
voorzichtig zyn 1 Haal een dwangbuis en een
sterk touw, Frederik, maar maak wat voort!"
De oppasser verliet de kamer; dokter Janin
onderzocht de zakken van den oppasser en
weer gleed er een zegevierende lach over zyn
mager gelaat, toen hy een kleinen sleutel
vond, welken hy dadeiyk in zyn eigen zak stak.
„Dat is de sleutel van de geldkist", zeide
hy, „nu, die had ook niet gedacht dat hy
zyne schatten voor een ander verzamelde."
Frederik keerde op dit oogenblik terug;
door hem geholpen, trok dokter Janin den
slapende het dwangbuis aan, waardoor het
Tom onmogelyk was zyne handen en armen
te gebruiken. Dit was den dokter toch niet
voldoende; met het touw bond hy de voeten
van den govreesden man en nadat dit ge
schied was, wenkte hy Frederik hem op ta
nemen. Zoo droegen beiden hem weg, de
trappen af, naar de onderaardsche gewelven.
Deze bostonden uit stevige muren mot
nauwe, lage gangen. Eene dompige lucht,
welke de ademhaling belemmerde, woei er
door, en langs de muren sypelde het water neor.
Zwaro, met yzer beslagen deuren voerden
naar do cellen, welke den weerspannigen
krankzinnigen tot strafplaat^ werden aan
gewezen.
Hoe menige misdaad zou hier wel be
dreven zyn 1
Dokter Janin, die zyne lantaarn en den
sleutelbos van Tom had meegenomen, opende
eene dezer deuren en hief de lantaarn in de
hoogte, zoodat het volle licht in de ruimte viel.
De cel was even zes voeten lang en even
zoo breed en daarby zóó laag, dat iemand
van middelmatige lengte niet rechtop er in
staan kon.
De grond was nat en glibberig; langs de
wanden droop het wa'er af en de lucht in
deze ruimte was in één woord bedwelmend.
(Wordt vervolgd.)