9. 9569 Maandao; 4 Mei. A°. 1891. feze Qourant wordt dagelijks, met uitzondering van (Zon- en feestdagen, uitgegeven. Eersle Blad. Leiden, 2 Mei. Feuilleton. CERRITJE." Ie PRIJS DEZER COURANT: oor Leiden per 3 maandonf 1.10. ranco per post1.40. fzonderlijke Nominers,0.05. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Y*n 1G regels 1.05. Iedere regel meer 0.17}. Grootere letters naar plaatsruimte. Voor hel incasseeren buiten de stad wordt ƒ0.1 G berekend. mpostmest, uitstekend voor Grasland. ok wij hadden zekerlijk wel eene groot- ider, die in het schemeruurtje vertelde eene wonderschoone prinses, die eenebooze fmoeder had, van wie ze geducht veel at lijden, tot eindelijk een edele ridder im en het lieve meisje bevrijdde van de ;en, die ze steeds had te verduren. Zoo'n jokje, nietwaar, 't was koren op onzen en! Edoch, 't is niet over een sprookje, ik heden schrijven wil, al moet ik ook geven, dat ik wel een stiefkind op 't oog 3. Dat kind heet „Grasland" en niemand ontkennen, dat hot vaak eer.e gelijke be- ideling ondervindt als de schoone prinses, zoozeer ons medelijden opwekte, a, de weide wordt vaak stiefmoederlijk eeld, zij, de trouwe helpster voor de tandhoudmg van goheel het boerenbedrijf, ar kan de liefde van één kant komen en men vijgen, van distelen of druiven van irnen lezen? Geef en u zal gegeven wor- en een arbeider is zijn loon waard! vVe weten dat mest de ziel van het land- iwbedrjjf is en dat zonder hem de opbrengst 1 den grond welhaast gelijk nul zal zijn. k weten we dat er schier op elke boerderij >st te kort wordt gemaakt en dat veeltijds het ontbrekende niet wordt voorzien, een rzuim, dat zich noodwendig geducht moet eken. Nog weten we dat er meer mest maakt kon worden, indien men zich maar rlnnerde dat veel afval daarin kan worden ïgezet. Moeder de vrouw veegt den vloer en srpt het opveegsel weg; zie, dat is mis; slacht uw varken of uwe koe en spoelt >t bloed naar eene sloot of een ontvanggat; weer misge hebt afval van wol, haren, eren, lompen, asch, aarde enz., enz., en ironachtzaamt die producten; voor de derde aal mis. Waarom bewaart ge de opgenoemde offen niet zorgvuldig in een hok of op een >op, dan kunt ge ze productief maken I Dan Qgt ge voor weinig of niets eene aardige irzameling mest, waarvan ge pleizier zult sbben en die u hoogstens een weinig arbeid >st; en ook deze behoeft niet in rekening sbracbt te worden, als we bedenken, dat hjj srricht kan worden in anders verloren of ïgebruikte oogenblikkenin elk geval wordt moeite door de uitkomsten genoegzaam sloond. Stalmest uit eigen bedrijf alleen kan het land niet teruggeven, wat dit eens gaf. Want neemt aan, dat ge geen koren en j geen stroo verkoopt, dat ge al uwe geteelde gewassen voor uw vee houdt, dan nog geeft 1 dit, in zjjne uitwerpselen, u niet terug wat der. grond is ontnomen. Ge verwerkt immers de melk tot boter en kaas en zendt deze artikelen, die grootendeels van den bodem komen en in het lichaam van het moeder- dier worden wat ze zijn de wereld inge verkoopt immers van tijd tot tijd vee, dat gegroeid is van uwe landbouwproducten. Ge voert dus uit, wat afkomstig is van 't land, maar er niet weer toe terugkeert. In de allergunstigste omstandigheden ont staat er dus een tekort voor 't land en dat moet zooveel mogelijk aangevuld worden. Stalmest alleen kan dat niet doen, tenzij ge er mesr dan genoeg van hebt, maar dat is niet aan te nemen. Verstaat ge nu echter de kunst om met het kleine te woekeren en paart ge daaraan verstand en overleg, dan is in dezen veel goeds tot stand te brengsn zonder geldelijke opoffering. Leg een composthoop aan; ge hebt daar voor drieërlei stoffen noodig, nl. zoodanige, die voor verrotting vatbaar zijn (plantaardige en dierlijke stoffen), die, welke het verrotten bevorderen, en eindelijk minerale stoffen, die deels zeiven nog mestende waarde hebben en overigens dienen om de massa te vermeer deren en goed te kunnen verdoelenof nader met namenbloed, beenderen, zelfs doode die ren, wier vleesch oneetbaar is, hoorn- en lederafval, porties stalmest, aarde, vogelen- mest, menechelijke uitwerpselen, onkruid (het reeds zaad gevormd hebbende overgiete men met kokend water, opdat de kiemkracht der zaden vernietigd worde) loof, schuuropveegsel, onderlagen van den berg, bedorven oliekoeken, straatvuil, modder, turfafval, puin, asch, zeep sop enz., te veel om op te noemen. Om zulk een hoop te maken, zorge men voor eene onderlaag van goeden grond of zo den, daarop legt men eene laag ongebluscbte kalk, asch of iets dergelijks, opdat geen vocht den grond kan intrekken, daarop eene laag plantaardigen of dierlijken afval, vervolgens weer kalk, zoden, slootaarde enz. Zoo gaat men voort tot de hoop een paar el hoog is. Dan bedekt men hem rondom met grond en laat hem zoolang staan tot men denkt dat alles goed doorgerot en de kalk gebluscht en uiteengevallen is. Dat doorrotten is gebeurd als er in den hoop geene hitte meer waarneembaar is. Nu zet men hem om, maar verzuime niet hem voch tig te houden. Kan men den hoop onder dak hebben, des te boter, hij staat dan niet onder j den min gunstigen invloed van wind, warmte en regen. Kan het niet, het zij zoo, maar dan vooral goed vochtig houden. En waar nu den compostmest te gebruiken Als we den stalmest voor het meerendeel op het bouwland en den mengmest op het grasland brengen, dan zjjn we nuttig en prac- tisch werkzaam. Ettelijke composthoopen ma ken dat we den stalmest op het bouwland kunnen gebruiken. We hebben maar goed toe te zien, goed na te denken en verstandig te handelen. Op grasveld levert mengmest, voor zien van vruchtbare aarde, veel voordeel op. Bevat de weide mos, dan was 't noodig, dat de composthoop veel ongebluscbte kalk en lichte leem bevatte. Om een zwaren kleigrond te verbete ren, dat is losser, handelbaarder te maken, kan men insgelijks van mengmest gebruik maken, mits men er voor zorge, dat hjj wél voorzien is van puin, paarden- en schapen- mest en het daarbij behoorende strooisel, be dorven hooi, kaf enz. De grove bestanddeelen maken den kleigrohd poreus en beletten dus het vast opeenplakken der gronddeelen, waar door juist het oplossingswerk wordt tegen gehouden. Wilde men den mengmest op een lichten grond aanwenden, dan werdon er weer andere samenstellende stoffen gevorderd, met name leem, klei, wat kalk, koemest en der gelijke. Zandgrond kan zeer weinig water opzuigen' en vasthouden. Dat levert wel het voordeel op, dat bij na regen of sneeuw bij kans onmiddellijk kan bearbeid worden, maar tovens het nadeel, dat de gewassen in den zomer zeer licht door droogte lijden en zelfs geheel niet voort willen. Het is voor hem dus noodig, dat hij wat meer samenhangend worde gemaakt en dat er stoffen in hem voorkomen, die de opneming van te veel warmte matigen en daarvoor is o. a. koemest zeer geschikt, wjjl die koud is en langzaam tot ontbinding overgaat. Kndelstaart. G. Dros. By koninklijk besluit is, met ingang van 1 Mei 1801, aan mr. dr. J. F. Houwing, op zijn verzoek, eervol ontslag verleend als school opziener in het arrondissement Leiden. De ópper-ceremoniemeester maakt be kend dat, ingevolge de bevelen van Hare Majesteit de Koningin-Regentes, het Hof voor den tijd van acht dagen den lichten rouw zal aannemen, ingaande op Zaterdag '2 Mei, wegers het overlijden van Hare Keizerlijke Hoogheid mevrouw Olga Feodorovna, Grootvorstin van Rusland, en wegens het overlijden van Hare Hoogheid Prinses Elisabeth Maria Frederika, Hertogin van Oldenburg, gemalin van Maxi- miliaan baron van Washington. Beide hofrouwen worden gelijktijdig ge dragen met dien voor wijlen Z. M. den Koning. Aan den beeldhouwer Bart Van Hove, directeur van de Quellinusschool, te Amster dam, is door H. M. de Koningin-Regentes de vereerende opdracht gedaan, een levensgroot borstbeeld in wit marmer te vervaardigen van wijlen Koning Willem III, en wel in generaals-uniform (groot tenue). Men verzekert dat de heer en mevr. Albers, van de Ned. Opera, besloten zijn voor het volgend seizoen een engagement teDijon aan te nemen. Zooals men weet, is de vader van mevr. Albers, de heer Jabn, daar direc teur der Opera. De heer Henri Albers heeft eene nieuwe vertaling geleverd van Prosper Merimée's novelle „Carmen". Het laatste hoofdstuk van dit werkje bevat zeer lezenswaardige bijzon derheden van het leven en karakter dor Gitanes. Door het genootschap „Architectura et Amicitia," te Amstordam, is bekroond het ontwerp van een tentoonstellingsgebouw voor sohoone kunsten, vervaardigd door den heer C. N. Van Goor, te Rotterdam. In het vorige jaar viel hem dezelfde onder scheiding ten deel voor het ontwerp van een groot woonhuis. In den ouderdom van 63 jaren over leed te Utrecht ds. F. J. Herman, emeritus predikant van Baarn, secretaris van het pro vinciaal kerkbestuur van Utrecht. De over ledene was in 1856 candidaat geworden en trad 17 Aug. 1856 te Maasdam als predikant op. In 1859 ging hij naar Delftshaven en in 1865 naar Baarn over. 1 Jan. 1890 verkreeg hij zijn emeritaat. De overledene genoot, niet alleen als predikant, maar ook als mensch, de achting van allen, die met hem in aanraking kwamen. De toestand van den vicaris-generaal van het bisdom Haarlem, mgr. J. F. Vregt, gaat niet vooruit. De hoogst mogelijke ru6t blijft voortdurend noodzakelijk, zoodat niemand meer tot den lijder kan worden toegelaten. De Rotterdamsche Kamer van Koophandel besloot tot afzending van een adres aan den minister van waterstaat, om er op aan te dringen dat de Staat de regeling van het intercommunaal telepboonverkeer in handen neme. Boor Joram Sneb. Geene paardrijders, geene clowns, geene ikke dames of andere wanstaltige natuur- jortbrengselen waren er te vinden. Eene rij koek-, suikerwerk- en ververschingskra- nen, ziedaar het voornaamste, benovens de draaisebuitjes." Zoo iets als eene dorpskermis, met ï'ijfe- rars, horoscooptrekkers en andere „indus- riëelen" als stoffeering. En met dit alles ene beweeglijke schare missies on masra's, reolen, blanken, soldaten en matrozen enz. Daar waren o. a. ruw opgeslagen verver- chingskramen, waar, bohalve verschillende Iranken, ook eetwaren te koop aangeboden verden en onder meer ook zuurkool met ;out vleesch als „versnapering." Ze waren meest ruw in elkaar getimmerd, anbinnen met tafeltjes en banken en gonje- akken als gordijnen, alles zoo sierlijk moge- ,jk Koekkramen waren het groote aan- ekkingspunt voor de jongere Surinaamscbe jevolking (waar zouden zij ooit zonder in- floed op de jongeren staan?), maar bovenal waren de draaisebuitjes, mallemolens ofte ook wol „Carzel" genoemd, het groote aan- trekkingspunt voor allen. Doch ze waren zeer primitief. Onze oude draaischuitjes, waarbij het„in de houten, jongens!" een geijkt commando was, waren, daarbij te vergelijken, nog prachtstukken. Stelt u voor eene as, waar alles op steunt, met uitstekende dwarsbalken, waar alles aan hangt, dat wil zeggenschuitjes, getrokken en gevolgd door stukken hout, welke dieren moesten voorstellen, maar die noch in het heden, noch in de grijze oudheid voorkwa men, noch in de toekom3t. zullen bestaan denkt u dit alles gevuld met eene menschen- massa, gekleurd van elpenbeen- tot ebben- houtkleur toe, die lachen, giebelen en scha teren van pleizier in den hoogsten graad; verbeeldt u dan dat dit alles besproeid woret met een regen, welke druppelsgewijze hard-, nekkig neervalt en Surinaamsche stof tot modder maakt, nog venijniger dan bet Amster- damsche straatslijk, en ge kunt u wellicht eene zwakke voorstelling maken van eene Surinaamsche draaisohuit en kermis! Janmaat houdt van gezelligheidaan boord, in eene kleine ruimte, kan men elkaDder niet ontloopen en het heeft zulk een invloed, dat buiten dienst er "altijd twee of meer kamera den met elkander uitgaan. Gerritje was uit en zijne kameraden ook. Ze stonden te kpken met een groot gedeelte der équipage naar de andere lui, die zich aan de draaierg hadden overgegeven. Daar klinkt opeens met echt Amsterdamsch accent „In de houten, jongens!" Dit bevel werd met prijzenswaardige vlug heid door het grootste gedeelte der omstan ders opgevolgd. De draaischuit krijgt een schok, vele handen maken licht werk Voorwaarts ging het door dik en dun, ondanks het protest van den eigenaar, die schreeuwde en gesticuleerde, doch tegen zoo'n krachtsontwikkeling niet op kon, en spoedig was er geen houden meer aan, alles draaide maar door en moge het een pessimist tot ergernis geweest zijn, dat zooveel „vrijheid, gelijkheid eu broederschap", onder het per soneel der marine was, ze hadden pret onder elkaar. Het was eene grap en als zoodanig werd het ook beschouwd. Eindelijk kwam er verslapping, gevolgd door stilstand der draaischuit, tot spijt van hen, die wel zesmaal langer gedraaid hadden voor hun „vijf sensie." Doch nu kwam Janmaat om zijn loon, onstoffelijk, maar niet minder aangenaam, omdat het do lippen en de wangen van de missies gold. „Mi nak jou!" (ik zal je slaan) schreeuwde eene missie, die wat al te vrijpostig aange pakt werd en het misschien meer deed om haar fatsoen te houden, dan wel om „de nieuwe bakkera" terug te wijzen. Maar deze droop al gauw af. Het is niet noodig", zeide hjj, ijzig koud bij al die warmte. Toch waren allen niet zoo preutsch en stijf, ja, eenigon gaven het verdiende loon. misschien wel vertienvoudigd. Er gebeurde aan den anderen kant weer iets anders. Daar werd gefloten, nieuwsgierig gekeken, in de handen geklapt, alsof men een hond tot zich riep, en onophoudelijk ge vraagd: „Wat is 't Het was weer een streek van Gerritje! De hofmeester, die niet een van de vrinden was, had in do houten meegeloopen en nu was hoe kan het toeval soms zoo raar doen hij juist vóór Gerritje aan het draaien. Hjj werd steeds per ongeluk op zjjne hielen getrapt en in het drukst van de herrie was zijne pet van 't hoofd gerold of gestooten, on die pet nu was zoek. Wordt vervolgd.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1891 | | pagina 1